Taal

Begrip
Wim Vandenbussche / Rik Vosters / Roland Willemyns (2023, herwerking), Roland Willemyns (1998)

De ontwikkeling van het Nederlands vormde tot diep in de 20ste eeuw een fundamenteel aandachtspunt in de Vlaamse beweging. De wijze waarop het geschreven en gesproken Nederlands gehanteerd werden, werd als cruciaal beschouwd voor het prestige van die taal.

Leestijd: 64 minuten

De ontwikkeling van het Nederlands vormde van bij het ontstaan van België tot diep in de 20ste eeuw een fundamenteel aandachtspunt in de Vlaamse beweging. De vorm van de Nederlandse taal in Vlaanderen was voor de taalactivisten een belangrijke factor om het prestige van die taal te kunnen verhogen. Dit leidde tot geanimeerde discussies over de normen voor het gesproken en geschreven Nederlands, waarbij sommigen nauw wilden aansluiten bij het noordelijke Nederlands, maar anderen pleitten voor Vlaams-getinte variëteit van de taal. Uiteindelijk kwam het tot een (grotendeels) eengemaakte norm voor de Nederlandse standaardtaal in Noord en Zuid, die gepropageerd werd in wetenschappelijke publicaties en congressen maar ook via verenigingen en diverse media. De oprichting van de Taalunie bekroonde dat streven naar taaleenheid, maar de positie en het gebruik van de standaardtaal in Vlaanderen evolueerden nadien evenwel verder. De geringe overgebleven aandacht voor taalzorg in de hedendaagse Vlaamse beweging betreft vooral de opkomende ‘tussentaal’ en de vermeende concurrentie met het Engels.

Inleiding

Wie schrijft over sociale taalgeschiedenis, doet dat al dan niet bewust onder invloed van de tijdsgeest en van persoonlijke attitudes. Dit artikel in de Encyclopedie van de Vlaamse beweging en zijn voorgeschiedenis is daar een schoolvoorbeeld van. In de eerste editie van 1973 waart het emancipatieproces van het Nederlands in Vlaanderen nog door de kolommen van het stuk, gestoeld op het engagement van de auteur in de toenmalige ABN-beweging. De volledige herwerking in de editie van 1998 leest als een teleologisch historisch overzicht, met de aansluiting bij de noordelijke norm voor het Standaardnederlands als ultiem en onvermijdelijk eindpunt; die integrationistische visie was toen niet enkel het dominante paradigma onder Vlaamse taalkundigen, maar ook de drijfveer achter het onderwijs, onderzoek en maatschappelijke engagement van de herwerkende auteur. Een kwarteeuw later is de positie van het Nederlands in Vlaanderen weerom beslist anders, en is ‘taalstrijd’ voor de huidige auteurs eerder een historisch gegeven dan een onontkoombare missie.

Dit artikel belicht de wijze waarop ontwikkeling van het Nederlands een aandachtspunt in de Vlaamse beweging is geweest. Hoewel de veranderende de rol en functie van het Nederlands in Vlaanderen en in België regelmatig aan bod komen, gaat het verder vooral om taalzorg. De wijze waarop het geschreven en gesproken Nederlands gehanteerd werden, was voor velen binnen de Vlaamse beweging immers cruciaal voor het prestige van die taal. Taalverzorging was dan ook een middel om de status en het aanzien van het Nederlands te versterken. We geven daarom een overzicht van de belangrijkste (al dan niet geslaagde) ‘corpusplanning’-initiatieven tussen 1830 en vandaag, van de eerste schuchtere acties van taalminnaars en letterkundigen bij het ontstaan van België tot het geïntegreerde taalbeleid van de Nederlandse Taalunie aan het eind van de 20ste eeuw. Wat er vandaag nog rest van dat taalactivisme, is stof voor een aantal afsluitende beschouwingen.

Taalcontact en taalconflict in het jonge België

Na 1830 woedde in Vlaanderen een dubbel talenconflict. De clash tussen het ondergeschikte Nederlands en het dominerende Frans betrof taalprestige, maar even belangrijk was de frictie tussen de noordelijke en de zuidelijke realisatie van het Nederlands. Over de norm van het Nederlands in het nieuwe België was er allesbehalve eensgezindheid onder de verdedigers van die taal. ‘Integrationisten’ streefden naar taaleenheid met het Noorden, in de hoop om het gevestigde prestige en de bewezen brede functionaliteit van die taalvariëteit te importeren, en zo snel het Nederlands als volwaardige bestuurstaal naast het Frans te installeren. Anderen meenden evenwel dat de identiteit van de Nederlandstaligen in België beter belichaamd kon worden door een eigen zuidelijke variëteit met dialectische elementen – waarmee deze ‘particularisten’ ook duidelijk konden breken met de ‘taal van de bezetter’ tijdens het voorgaande Verenigd Koninkrijk, of nog met de ‘taal van de protestanten’ in het katholieke Vlaanderen. De verdediging van een noordelijke of zuidelijke taalnorm, en het leveren van het bijbehorende advies voor taalzuivering Taalzuivering
Taalzuivering is een proces in het streven naar een gestandaardiseerde eenheidstaal. In de Vlaamse casus is de taalnorm Noord-Nederlands en werd de taal gezuiverd van belgicismen, dialect... Lees meer
, was dus allesbehalve een louter technische zaak.

Op die Noord-Zuidtegenstelling entte zich een tweede dominant discours: dat van taalverval en normchaos in de Zuidelijke Nederlanden. De idee dat het Vlaamse Nederlands niets anders dan een kromtaaltje was, doordesemd met Franse en dialectische invloeden, vond gretig aftrek bij eenieder die de ongeschiktheid van het Nederlands (en de superioriteit van het zogenaamd uniforme Frans) als bestuurstaal wou bewijzen. De ironie wil dat heel wat taalzuiveraars de voorbeelden van die gallicismen en regionalismen opstapelden in hun publicaties (met het oog op een prestigieuzer eenvormig Nederlands), en zo de argumentatie van de ‘Fransgezinden’ verder voedden. Citaten uit het werk van Conscience en gekunstelde zinnen uit menig 19de-eeuws stadsreglement bevestigden zo het gecultiveerde beeld van een Vlaams koeterwaals, hoewel de realiteit aanzienlijk complexer was.

Ook het onvermogen om in de prille Belgische beginjaren tot een akkoord te komen over één duidelijke spellingnorm voor het Nederlands in Vlaanderen, werkte elke poging om de status van die taal te verhogen tegen. De vermeende veelheid aan spellingvoorstellen en de variabele schijfpraktijk in de alledaagse omgang, bestendigden de indruk van een niet beregelde taal, die volstrekt ongeschikt was voor hogere bestuurlijke functies. Ook op dat vlak was de situatie in werkelijkheid een stuk genuanceerder.

Het was dus voor alle partijen zaak om binnen de eigen fractie eensgezindheid te bereiken over een norm voor het Nederlands in Vlaanderen, om die eigen norm vervolgens tot algemene norm te maken (en concurrerende voorstellen te bestrijden), en om die voorschriften ten slotte ook ingang te doen vinden bij het spraakmakende deel van de bevolking. Voor domeinen die traditioneel door het Frans bezet werden, diende Nederlandse woordenschat ontwikkeld of ontleend en verspreid te worden. Taalnormering, taalzuivering en taalelaboratie (het bedenken van nieuwe Nederlandse termen als alternatief voor bestaande Franse terminologie) waren cruciale hefbomen om het prestige van het Nederlands op te stuwen, en om die taal nadien op gelijke voet met het Frans te kunnen gebruiken als cultuur- en beleidstaal. Dat alles vereiste niet enkel taalkundig inzicht maar ook een bijbehorend overtuigend ideologisch discours.

Discours en ideologie versus norm en praktijk

Het discours van het Vlaamse taalverval werd gedurende de hele 19de (en een groot stuk van de 20ste) eeuw succesvol gepropageerd en gecultiveerd. Dit gebeurde onder andere door ‘taalminnaars’, die er een reden in zagen om hartstochtelijk nieuwe taalnormen te verdedigen, en met evenveel vuur andere te bestrijden. Ook verdedigers van het Frans bedienden zich van datzelfde discours, om de geschiktheid van het Nederlands voor om het even welke bestuurlijke functie in twijfel te trekken, om te stellen dat het Vlaamse ‘onberegelde’ Nederlands onmogelijk als een taal beschouwd kon worden, en om de privileges en de status van de Franse taal in Vlaanderen veilig te stellen.

Archiefonderzoek tijdens de voorbije dertig jaar bewees evenwel dat deze beweringen over taalverval in de eerste plaats een retorische strategie waren. Het beeld van het chaotische Nederlands in Vlaanderen tegenover de beregelde standaardtaal Standaardtaal
De standaardtaal is het product van renaissancistische opvattingen over taal en het resultaat van een reeks concrete taalinterventies. In het Nederlandse taalgebied leidde dit naar een St... Lees meer
in Nederland, doorstaat de toets van het historische onderzoek niet.

Eerst en vooral was er in Vlaanderen wel degelijk een normatieve taaltraditie, die al van in de 18de eeuw bloeide in de vorm van een onophoudelijke stroom aan taaladviesboekjes, grammatica’s en schrijfwijzers. Dat die normen niet altijd breed ingang vonden, doet geen afbreuk aan hun bestaan. De voorgestelde spellingnormen tijdens de Oostenrijkse en Franse tijd weken nog af van wat in Nederland gebruikelijk was, maar vertoonden wel consistentie op het Vlaamse niveau. Naar het eind van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden toe, was er evenwel een duidelijke toenadering tot de noordelijke schrijfnorm, en verschilden de voorstellen van veel Vlaamse ‘taelkonstenaers’ nog maar zeer beperkt van wat in het Noorden gebruikelijk was (zie Nederland-Vlaanderen Nederland
Nederland is met Vlaanderen verbonden door de economische infrastructuur, de taal en de geschiedenis. Vanaf eind 18de eeuw kreeg die verbondenheid in taal en cultuur op uiteenlopende mani... Lees meer
). De verschillen vallen grotendeels samen met de sjibboletkenmerken die in de latere discussie tussen integrationisten en particularisten hartstochtelijk bevochten zullen worden, en die de kern van de Spellingoorlog Spellingoorlog
Spellingoorlog verwijst naar de spellingstrijd van 1839 tot 1844 tussen voor- en tegenstanders van de zogenaamde Commissiespelling, die een aanpassing van het Nederlands in Vlaanderen aan... Lees meer
(1839-1844) zullen uitmaken.

Na de Belgische revolutie Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
namen sommige scribenten en taalnormeerders om diverse ideologische redenen evenwel (tijdelijk) gedeeltelijk afstand van wat als ‘Hollands’ beschouwd werd, en kregen ‘zuidelijke’ taalkenmerken een herwonnen identitaire lading. Er valt veel te zeggen voor de stelling (van Tony Suffeleers uit 1979) dat na 1830 in die kringen de mythe van de Vlaamse taal geboren werd, en dat de staatsgrens tot taalgrens Taalgrens
Het begrip ‘taalgrens’ verwijst in het algemeen naar een grens die twee bevolkingsgroepen die een verschillende taal spreken van elkaar scheidt en in het bijzonder naar de grens tussen he... Lees meer
gecultiveerd werd.

Daarnaast zien we dat ook in de Vlaamse schrijfpraktijk niet alles kommer en kwel was, en dat het beeld van een chaotische (standaard)taalonkundige schrijfrealiteit absoluut ontkracht moet worden. Ook de werkelijke impact van het taalcontact met het Frans op de Vlaamse schrijftaal, dient genuanceerder bekeken te worden dan tot op heden het geval was. Dat er sprekende voorbeelden van schabouwelijk vertaald Frans te vinden zijn in 19de-eeuwse brieven, romans en administratieve documenten uit Vlaanderen is zonneklaar; dat het Nederlandse taalonderricht vaak veel te wensen overliet is dat evenzeer. Van algemeen ‘taalverval’ was evenwel geen sprake, van een gigantische kloof met het Nederlands uit Nederland evenmin. Dat het Nederlands desondanks uit vele hoeken onder vuur lag (zowel wat de vorm als het prestige van de taal betreft) staat buiten kijf.

Dit alles ontkracht uiteraard niet dat de ‘topos van de Vlaamse taalchaos’ wel degelijk gebruikt werd (en tot op vandaag soms nog wordt) in de discussies als ‘retorische strategie’. We weten ondertussen alleen wel degelijk dat de talige realiteit een stuk genuanceerder was dan het intellectuele en politieke debat liet uitschijnen. Het sociale prestigedeficit van het Nederlands was er niet minder reëel om. Het verdere historische overzicht hieronder moet dus steeds met die nuance in het achterhoofd gelezen worden.

Spellingseenheid in de eerste helft van de 19de eeuw

De vroegste ‘Vlaamse bewegers’ - een handvol taalminnaars en letterkundigen – vonden elkaar in de overtuiging te moeten strijden tegen de overheersing van het Frans als de facto nationale taal van het nieuwe koninkrijk. Ze bleven echter verdeeld over andere punten die gedurende meer dan een eeuw een splijtzwam zouden blijven: orangisme Orangisme
Het orangisme is de verzamelterm voor het verzet tegen de Belgische afsplitsing van het Koninkrijk der Nederland onder leiding van Willem I van Oranje. Lees meer
tegenover belgicisme Belgisch nationalisme
Lees meer
, klerikalisme tegenover antiklerikalisme, integrationisme tegenover particularisme. De drie tegenstellingen bleven een rol spelen in het taaldebat, kleurden de hevige polemieken over taalnormen en taalzuivering, en verlamden soms ook de strategische samenwerking onder Vlaamsgezinden.

Het is evenwel opvallend dat de particularistische optie vrij vroeg op een dood spoor belandde – iets wat in Noorwegen bijvoorbeeld wel lukte met het Nynorsk (zie Internationaal-comparatief Vlaamse beweging in internationaal-comparatief perspectief
De Vlaamse beweging heeft zich altijd internationaal georiënteerd. Niet alleen vertoonde ze opvallende gelijkenissen met andere nationale bewegingen in Europa en elders, ze maakte geregel... Lees meer
). Dat heeft vermoedelijk veel te maken met de onmacht van de Vlaamse particularisten om een geloofwaardige en toepasbare alternatieve taalnorm in de praktijk om te zetten bij een toonaangevende groep van de taalgemeenschap, onder andere door een gebrek aan consistente naslagwerken. Niet iedereen in de particularistische fractie had ook hetzelfde doel voor ogen: sommigen wilden een interne zuidelijke taalstandaardisering op basis van de lokale dialecten (en dus een aparte Vlaamse taal), maar voor de meeste anderen ‘volstond’ een Zuid-Nederlandse inbreng in de standaardtaal. Ook hun bescheiden numerieke sterkte en beperkte bovenregionale impact speelde hen allicht parten. Bovenal was er evenwel het feit dat de integrationisten konden rekenen op een sterke partner in Nederland, een alliantie waartegen Vlaamse identitaire bespiegelingen niet opgewassen waren. De particularisten waren in de vroegste fase van de taalstrijd vooral op spelling gericht (net als hun tegenstanders), en moesten ook daar vrijwel onmiddellijk hun meerdere erkennen in de integrationistische fractie.

In Nederland was een officiële spelling in zwang op basis van de regels van Matthijs Siegenbeek (1804), toegepast in de spraakkunst (1805) van Petrus Weiland. De zuidelijke situatie was er daarentegen een waarin een aantal spellingnormen naast elkaar gebruikt werden. Hoewel die verschillende systemen in de praktijk vaak veel overlapping vertoonden en het werk van Des Roches (1761) een bovengemiddelde invloed genoot, werd de vermeende ‘spellingchaos’ door vele Vlaamsgezinden als een belangrijke handicap in de richting van taaleenheid gezien. In het streven naar een eengemaakt spellingsysteem ontbrandde een heuse ‘Spellingoorlog’, waarbij grafemen symbool gingen staan voor identiteit, religieuze en ideologische oriëntatie.

Toen een wedstrijd voor een nieuw spellingsysteem in 1836 geen enkel voorstel opleverde dat de beoordelingscommissie onder leiding van Jan Frans Willems Willems, Jan Frans
Jan Frans Willems (1793-1846), de “vader van de Vlaamse beweging”, was dichter, polemist, filoloog, tekstediteur en initiatiefnemer of lid van tal van academies en genootschappen in binne... Lees meer
kon bevredigen, stelde deze commissie zelf een systeem voor dat heel dicht bij de in Nederland gebruikte spelling aanleunde, en dat in 1844 de officiële spelling werd voor de Vlaamse vertaling Vertaling
De Vlaamse beweging onderhield in de lange 19de eeuw een complexe relatie tot vertaling door overheidsinstanties. Terwijl vertalingen bijdroegen tot het voortbestaan en de ontwikkeling va... Lees meer
van wetten en besluiten. Particularisten zoals Leo de Foere De Foere, Leo
De Brugse priester Leo de Foere (1787-1851) was leraar en vanaf 1815 de drijvende kracht achter het traditionalistische opinieblad Le Spectateur Belge. Hij was lid van het Nationaal Congr... Lees meer
, Pieter Behaegel Behaegel, Pieter
Pieter Behaegel (1783-1857) publiceerde over taalkunde en over pedagogische onderwerpen. Tijdens de spellingoorlog na 1830 stelde hij dat Nederlands en Vlaams voortaan twee aparte talen w... Lees meer
en Frans Boon Boon, Frans
Frans Boon (1791-1852) legde zich toe op de studie van de grammatica en de Vlaamse literatuur. Boon raakte ook verwikkeld in de  polemieken van de spellingoorlog. Met zijn taalpedagogisc... Lees meer
bekampten die 'ketterse' en 'orangistische' spelling hartstochtelijk in vlammende polemische geschriften, maar bleven op hun honger. Ongeveer twintig jaar later zou de spellingeenheid helemaal bereikt worden door de toepassing, zowel in Nederland (de facto) als in België (de jure), van de spelling- Matthias de Vries De Vries, Matthias
Matthias de Vries (1820-1892) was een Nederlandse taalkundige, die nauwe contacten onderhield met tal van Vlaamsgezinde letterkundigen en intellectuelen. Met het mede door hem opgestelde ... Lees meer
en Jan te Winkel Te Winkel, Jan
Jan te Winkel (1847-1926) was een Nederlandse hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde, die vanuit zijn sociale opvattingen over taal sympathiseerde met de Vlaamse beweging. Onde... Lees meer
. Die vroege ‘integrationistische overwinning’ nam de particularisten de wind uit de zeilen. Ze bleven wel aanwezig in het taaldebat en zorgden ervoor dat de integrationisten geen vrij spel hadden, maar hun verdere effectieve impact bleef grotendeels beperkt tot een (zeer vocale maar weinig daadkrachtige) oppositierol.


Taalparticularist Pieter Behaegel vormde samen met Leo de Foere en Frans Boon de belangrijkste protagonisten van de spellingoorlog. Zij ijverden voor een ‘Vlaamse’ taal en spelling, onafhankelijk van Nederland. (Universiteitsbibliotheek Gent)
Taalparticularist Pieter Behaegel vormde samen met Leo de Foere en Frans Boon de belangrijkste protagonisten van de spellingoorlog. Zij ijverden voor een ‘Vlaamse’ taal en spelling, onafhankelijk van Nederland. (Universiteitsbibliotheek Gent)

Uitspraak, woordgebruik en stijl in de tweede helft van de 19de eeuw

Een belangrijke arena voor discussies over taalnormen waren de ‘ Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen Nederlandse Congressen
De Nederlandse Congressen waren gemeenschappelijke (culturele) ontmoetingen van Vlamingen en Nederlanders in Vlaanderen en Nederland die met onderbrekingen werden georganiseerd sinds 1849... Lees meer
’ die vanaf 1849 meestal tweejaarlijks in Vlaanderen en Nederland plaatsvonden. Opgestart door Ferdinand A. Snellaert Snellaert, Ferdinand A.
Ferdinand Augustijn Snellaert (1809-1872) was een arts, filoloog, letterkundige en leidende figuur in de Vlaamse beweging. Lees meer
– die Willems de facto opvolgde als leider van de Gentse Vlaamse beweging – werkten deze talige hoogmissen als vliegwiel voor de integrationisten. Het opnieuw samenbrengen van Nederlandse en Vlaamse ‘taalminnaars’ om over taal- en letterkundige kwesties te debatteren, paste in een bewuste strategie van het telkens opnieuw benadrukken van taaleenheid. Die zou niet enkel de (noordelijk gerichte) evolutie van het Nederlands in Vlaanderen ten goede komen, maar ook het prestige van de noordelijke standaardtaal in België importeren. Uiteindelijk moest dat alles de maatschappelijke en politieke impact van de Vlaamse beweging versterken, en extra druk zetten op de Belgische regering om haar taaleisen in te willigen. De noordelijke deelnemers waren in de beginjaren evenwel minder talrijk dan verhoopt, en bleken bovendien niet altijd bereid de rol te spelen die de Vlamingen hun hadden toebedacht.

De gepubliceerde Handelingen van de Congressen laten toe om nauwkeurig na te gaan hoe het Algemeen Beschaafd Nederlands gradueel vorm kreeg in België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
, en hoe de aansluiting bij het noordelijke taalgebruik steevast de bovenhand haalde.

De dringende behoefte aan een algemeen beschaafde uitspraak was een weerkerend thema. Tijdens de eerste congressen botsten voorstanders van een Vlaamse uitspraak met behoud van bepaalde dialectkenmerken (zoals Prudens van Duyse Van Duyse, Prudens
Lees meer
in 1849) dan ook met het standpunt (van onder anderen Jan-Baptist David David, Jan-Baptist
Jan-Baptist David (1801-1866) was een katholiek priester, en vanaf 1834 hoogleraar nationale taal, letterkunde en geschiedenis aan de Katholieke Universiteit in Mechelen en Leuven. Hij sp... Lees meer
in 1856) dat enkel de eensluidende uitspraak van de Hollandse beschaafde klassen heil kon brengen. Waar het gros van de Vlamingen enige kennis over de noordelijke uitspraak moest gaan halen, bleef echter steevast onvermeld. In een tijd waar de doorsnee Vlaming vrijwel nooit in contact kwam met een Nederlander, was het kopiëren van de Hollandse tongval dus voor velen een onmogelijke zaak, en kon men weinig meer dan ‘op de letter’ spreken, met de spelling als ultieme norm voor de uitspraak.

Het was velen duidelijk dat het onderwijs een cruciale rol te spelen had om de uitspraakdesiderata te implementeren. Daar waren geschikte handboeken voor nodig, zoals de Beknopte Uitspraekleer der Nederduitsche Tael van de onderwijzer Karel L. Ternest Ternest, Karel L.
Onderwijzer Karel L. Ternest (1812-1887) is de auteur van Nederlandstalige schoolboeken die hebben bijgedragen tot de vernederlandsing van het lager onderwijs. Lees meer
(uit 1860) dat het belangrijkste 19de-eeuwse, Vlaamse boekje over uitspraak werd. Ternest nam de algemene beschaafde uitspraak van Holland als ideaal, en uit een bijdrage (van Jan Van Beers) op het negende Congres in 1867 bleek het zowel in normaalscholen als in het Vlaamse lager onderwijs effectief ruim gebruikt te worden. Een herwerkte en vervolledigde tweede en derde druk van de Uitspraakleer der Nederlandsche (in plaats van Nederduitsche) Taal volgden dan ook in 1872 en 1882, met als ‘programma’ het zo snel mogelijk bereiken van een eengemaakte Nederlandse taal, spelling, grammatica en uitspraak. In latere bijdragen aan de congressen kwam de 'regeling van de uitspraak' nog herhaaldelijk voor het voetlicht, met de vaststelling dat het dialect voor vele Vlamingen nog steeds de enige gekende spreektaal bleef.

Behalve aan de spelling en de uitspraak werd al vroeg veel aandacht besteed aan het woordgebruik, waarbij vooral de gallicismen het moesten ontgelden. In de tweede helft van de 19de eeuw kwam er dan ook een hele reeks publicaties op gang, gericht op ‘ taalzuivering Taalzuivering
Taalzuivering is een proces in het streven naar een gestandaardiseerde eenheidstaal. In de Vlaamse casus is de taalnorm Noord-Nederlands en werd de taal gezuiverd van belgicismen, dialect... Lees meer
’, waarin allerlei fouten tegen het Nederlands opgesomd werden. De toelichting bij die taaladviesboekjes was minstens even interessant als de correcties zelf. Zo nam Jan-Baptist David in zijn Tael- en Letterkundige Aenmerkingen (1856) de maat van een hele reeks bekende Vlaamse schrijvers (onder wie Hendrik Conscience Conscience, Hendrik
Hendrik Conscience (1812-1883) was de eerste auteur die het in België aandurfde een roman in het Nederlands te schrijven en te publiceren. Zijn oeuvre van zo’n 65 romans, dat ook een bred... Lees meer
, Joos Diricksens ( Eugeen Zetternam Diricksens, Joos
Joos J. Diricksens (1826-1855), beter bekend onder zijn pseudoniem Eugeen Zetternam, was een Antwerpse letterkundige en huisschilder. Hij staat bekend om zijn sociaal geëngageerde romans ... Lees meer
) en Domien Sleeckx Sleeckx, Domien
Domien Sleeckx (1818-1901) was op meerdere vlakken een pionier in de Vlaamse emancipatiestrijd, in het bijzonder in de vernederlandsing van het onderwijs. Lees meer
). Hij verweet hun te denken in het Frans en kapittelde hen voor hun onzuiver taalgebruik, maar wees eveneens op de verbastering van het nationale gevoel en van de Belgische geest die daaruit voortvloeiden. Davids alfabetische taalzuiveringslijst (met bekende gevallen als ‘laet ons – laten wy, ergens aen houden, indruk uitoefenen, mits en vermits’) vond navolging in menige bijdrage over gallicismen en bastaardwoorden op de Taal- en Letterkundige Congressen, tot en met het Bastaardwoordenboek van Jan Broeckaert Broeckaert, Jan
Jan Broeckaert (1837-1911) was historicus, linguïst, ambtenaar en griffier. Hij publiceerde verschillende taalkundige en historische werken, waaronder de tiendelige Bibliographie van den ... Lees meer
(1895) en een hele reeks beruchte taalzuiveringsgidsen (zie verderop).

De kritiek op een overdaad aan Franse leenwoorden werd door de integrationisten overigens ook uitgebreid naar de Nederlandse voorbeeldsprekers. Jacob F. Heremans Heremans, Jacob
Lees meer
verwoordde dat op het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres van 1865 in Rotterdam als volgt:

‘In Noord-Nederland... heeft men eenen ekel (sic) aan alles wat maar eenigszins naar eenen gallicism zweemt... maar men bezigt er met een gerust geweten gansche reeksen van Fransche woorden... Wij, Nederlanders uit het Zuiden, wij hebben schrik wanneer wij lezen van 'romanciers' en 'romancières', van 'explicaties en combinaties', van 'absurditeiten en autoriteiten', van 'consequenties en competenties', van 'signaleeren, motiveeren en ignoreeren', van 'annexies en connexies' en zelfs van... 'retourbiljetten'. Wij zijn tamelijk teleurgesteld, wanneer wij in Noord-Nederland, waar wij lessen van taalkennis en zelfstandigheid komen zoeken, in geene pleitzaal kunnen treden, zonder dat onze ooren tuiten van: 'revindicatoir, praeparatoir, conservatoir, interlocutoir, contradictoir en petitoir', van 'surcéances' of nog erger 'surchéances', van 'prescripties, excepties en expedities', van 'promessen en faillissementen', van 'subrogaties, organisaties, compensaties, rehabilitaties, cassaties, consignaties en inventarisaties'’.

Opvallend is dat ook de particularisten zich niet onbetuigd lieten in de taalzuivering. Ook zij publiceerden overzichten van fouten die Vlamingen tegen het Nederlands taalgebruik begingen, maar koppelden dat vanuit hun Vlaamsgezindheid aan de verdediging van typische zuidelijke taalelementen (die door de integrationisten ingeruild werden voor Hollandse woorden en uitdrukkingen). In de Verzameling der meest voorkomende Moeilijkheden, Gallicismen en Germanismen in onze Taal. Bijdragen tot Taal- en Stijlzuivering (1893) van Jakob Muyldermans Muyldermans, Jakob
Lees meer
, luidt het dat een Nederlands zonder ‘de gekuischte goudsteenen van onze gewestspraak’ dan maar Noord-Nederlands genoemd moest worden, dat er dus ruimte moest zijn voor ‘de rechten van het spraakmakende deel der Zuidelijke Nederlanden’, en dat een taal met ‘Zuidnederlandsch taaleigen’ geenszins minder beschaafd of literair zou zijn. Die verzuchting kwam ook voor bij Vlaamse auteurs van wie het werk door uitgevers ‘opgeschoond’ werd - Désiré Claes Claes, Désiré
Désiré Claes (1836-1910) was werkzaam in het onderwijs. Hij was ook actief als publicist en literator en speelde van bij de oprichting een belangrijke rol in het Davidsfonds, waarvan hij ... Lees meer
betreurde in 1888 bijvoorbeeld dat appelsien door sinaasappel en klak door muts vervangen werden in een schooluitgave van werk van Conscience. Nog aan het begin van de 20ste eeuw zou Hugo Verriest Verriest, Hugo
De Vlaamsgezinde en progressieve priester en letterkundige Hugo Verriest (1840-1922) was een van de belangrijkste intellectuele inspirators van de katholieke flamingantische scholieren- e... Lees meer
op het 27ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres in Kortrijk (1902) betreuren dat de drang naar taaleenheid nauwelijks ruimte liet voor het ‘Vlaams’ en dat enkel het ‘Hollandsch’ meester was.

Minstens even interessant was evenwel de vaststelling dat het effectieve schriftelijk taalgebruik van de meeste particularisten zoals Muyldermans (of van zijn medestander Jan Bols Bols, Jan
Lees meer
, bijvoorbeeld) niet zo erg verschilde van hoe de (meeste) integrationisten schreven. Anderzijds bleek de kloof tussen beide kampen soms heel wat minder extreem dan hun onderlinge polemieken lieten vermoeden, en waren integrationisten in de praktijk een stuk toleranter tegenover regionalismen dan in hun vurige princiepsteksten.

Het West-Vlaamse taalparticularisme

In de jaren 1870 manifesteerde het Gilde van Sinte Luitgaarde Gilde van Sinte Luitgaarde
De Gilde van Sinte Luitgaarde was een in Brugge opgerichte culturele vereniging die vanaf 1874 de rechten van het West-Vlaams verdedigde en een aanval tegen het taalparticularisme trachtt... Lees meer
zich als spreekbuis van de ‘tweede generatie particularisten’. Hoewel dit West-Vlaamse West-Vlaanderen
Lees meer
genootschap vaak als een baken ‘voor de rechten van het West-Vlaams binnen het algemene Nederlands’ beschreven werd, had het an sich weinig gemeen met de toenmalige normentwist over het Nederlands, en was het dus eigenlijk ook een voetnoot in de taalstrijd. In essentie ging het om een ultramontaanse club van priesters en geestelijken (zoals Leonardus L. de Bo De Bo, Leonardus
Leonard-Lodewijk de Bo (1826-1885) was een priester, jarenlang leraar aan het Sint-Lodewijkscollege in Brugge en overleden als pastoor-deken van Poperinge. Hij was lexicoloog van het West... Lees meer
en Adolf Duclos Duclos, Adolf
Adolf Duclos (1841-1925) was priester van het bisdom Brugge en publicist. Hij was vooral bekend als geëngageerd pleitbezorger van het West-Vlaamse taalparticularisme en ideologisch bewerk... Lees meer
) aangevuld met een handvol religieuze conservatieven (zoals arts en pauselijk zoeaaf Eugeen van Steenkiste Van Steenkiste, Eugeen
Lees meer
, die later de vernederlandsing van de Brugse gemeenteraad zou doordrukken). De Handelingen (1874-1878) van het Gilde toonden dat taal enkel een middel was in de toenmalige hevige ideologische strijd tussen katholieken, enerzijds, en ongelovige ‘ geuzen Geuzen
De Geuzen waren opstandige edelen in de 16de-eeuwse Nederlanden, die rebelleerden tegen de Spaanse overheersing. Eind 19de eeuw groeide de term ‘geus’ in Vlaanderen uit tot een populair h... Lees meer
’ (liberalen) en noordelijke protestanten, anderzijds (zie Kerk Kerk
De verhouding tussen Kerk en Vlaamse beweging vertoont historisch een tweevoudig beeld. Enerzijds waren de godsdienstige en de Vlaamsgezinde overtuiging innig verstrengeld en vormde de cl... Lees meer
). In hun rabiate verzet tegen het ‘protestantse Hollands’ was de even hartstochtelijke verdediging van een West-Vlaamse omgangtaal een onontbeerlijk wapen, net als de afwijzing van (om het even welk) Algemeen Nederlands. Om het volk weg te houden van de ketterse ideeën uit Nederland, werden alle middelen aangewend om te ‘bewijzen’ dat de noordelijke taal zelf ketters was. Ze stelden ze het West-Vlaamse dialect voor als het enige probate wapen om het katholieke West-Vlaanderen te redden van goddeloosheid en ondergang.

Vanuit taalkundig opzicht vielen minstens twee dingen op: heel wat leden (leraars-priesters) hadden een grondige kennis van de toenmalige internationale taalkunde, maar schreven toch volstrekt onwetenschappelijke traktaten, waarbij religieuze ijver de bovenhand haalde op hun talige expertise. Anderzijds probeerden ze een wetenschappelijk instrumentarium uit te bouwen dat de status van het West-Vlaams als volwaardige omgangstaal geloofwaardigheid moest verlenen, met het Westvlaamsch Idioticon van De Bo als orgelpunt. Pogingen van andere leden om die ‘taal’ ook ingang te doen vinden in de administratie liepen evenwel met een sisser af.

Minstens even interessant (in de bredere context van de Vlaamse beweging) is de houding van vele ‘tweede-generatie-particularisten’ tegenover het Frans. In hun religieuze streven om het West-Vlaamse volk paaps te houden, was dat nauwelijks een factor, aangezien de ‘massa’ geen Frans kende. Algemeen Nederlands verstaan zou echter maar een geringe inspanning vergen en precies daarom moest dat veel hardnekkiger worden bekampt. Voor eigen gebruik hadden de Luitgaardisten geen probleem met het Frans. Guido Gezelle Gezelle, Guido
Guido Gezelle (1830-1899) was een Vlaamse priester die de Vlaamse volkstaal verdedigde binnen het algemeen Nederlands. Hij verwierf grote bekendheid als lyrisch dichter van religieuze nat... Lees meer
(die voor het Gilde het absolute uithangbord was, maar weigerde lid te worden) schreef dat ook bij herhaling heel duidelijk, zoals in een brief aan Alfons Janssens Janssens, Alfons
De Vlaamsgezinde en erg vermogende Sint-Niklase textielfabrikant Alfons Janssens (1841-1905) was aan het eind van de 19de eeuw een van de leidende figuren van de beginnende christendemocr... Lees meer
: ‘Ik ben geheel zeker dat de tijd allengskens gekomen is dat wijlieden, al te maal katholieke Nederlanders, behooren op malkaar te steunen, liever als voortdurend naar het half joodsch, half heidensch Hoog-Holland te gaan om steun en goedkeuring. Af moeten we daarvan en verder af naar mijnen dunk, als van den franschen vijand.’ Dus: onder geen beding Algemeen Nederlands, West-Vlaams voor de massa (en voor zijn poëzie), en verder het Frans voor alle andere taalfuncties ‘onder ingewijden’. In 1885 beschreef Gezelle dat systeem ook glashelder in het Leuvense tijdschrift Le Muséon:

‘L'habitant des Flandres parle le flamand de ses Pères là où il lui convient de le parler, mais, quand son idiome natif ne lui suffit plus, dans ses rapports avec la société, il ne s'adresse nullement à un flamand de commande, à un néerlandais de haut parage, comme ses frères de Hollande; non, il parle tout simplement le français... Cette existence, en Flandre, de deux idiomes aussi disparates que le français et le flamand, loin d'être nuisible à la conservation de celui-ci, lui est, au contraire favorable’.

‘Inwoners van Vlaanderen spreken het Vlaams van hun vaderen waar het hen uitkomt, maar wanneer hun moedertaal niet langer voldoet in hun omgang met de maatschappij, wenden ze zich in geen geval tot een bevelvoerende Vlaamssprekende of een hooggeplaatste Nederlander, zoals hun broeders in Holland; nee, ze spreken gewoon Frans… Het bestaan in Vlaanderen van twee talen zo verschillend als het Frans en het Vlaams, is verre van nadelig voor het behoud van de laatste, integendeel, het is er gunstig voor’ (vertaling redactie).Wie deze taalgerelateerde uitspraken van het Gilde (en van Gezelle) vandaag in de 19de-eeuwse tijdsgeest situeert op basis van origineel bronnenmateriaal, wordt in sommige sferen van de Vlaamse Beweging nog steeds makkelijk verdacht van antiklerikaal sentiment. De vele bewaarde verslagen en brieven (en ook de evaluatie door tijdgenoten in de toenmalige pers) tonen evenwel dat de Gildeleden simpelweg een extreme positie vertegenwoordigden in een uiterst gepolariseerd ideologisch landschap. De niet-klerikale ‘overzijde’ bezondigde zich aan proza dat even extremistisch was, en ook daarvan zijn voorbeelden te over. Dat het Gilde van Sinte Luitgaarde taal operationaliseerde als een wapen in die ideeënstrijd, verantwoordt de uitvoerige analyse van haar geschriften, en de bijbehorende contextualisering.

Samengevat: voor het West-Vlaamse ‘particularisme’ van het laatste kwart van de 19de eeuw was het noordelijk Nederlands des duivels omdat het de taal van de protestanten was, de beweging wilde evenmin een zuidelijk getint Algemeen Nederlands, en stond enkel het West-Vlaamse dialect voor als omgangstaal voor het gewone volk. Daarmee onderscheidde het zich fundamenteel van de particularistische traditie die een grotere Vlaamse inbreng in een algemener Nederlands bepleitte, en vertegenwoordigers van dat originele particularisme wezen het dan ook van de hand (zoals Alfons Prayon-van Zuylen Prayon-Van Zuylen, Alfons
Jurist en publicist Alfons Prayon-van Zuylen (1848-1916) was een vrijzinnige en progressieve flamingant, die zich zowel engageerde in het (Brusselse) liberale flamingantisme als in de sam... Lees meer
in 1903 in de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (KANTL, 1886) is een instelling die zich in de loop van haar geschiedenis heeft ingezet zowel voor taalculturele, -wetenschappeli... Lees meer
).

De norm van het Nederlands rond de eeuwwisseling

De discussie over de norm van het Nederlands die de hele 19de eeuw woedde, werd rond de eeuwwisseling (1890-1902) naar een hoger niveau van intensiteit getild, in een virulente en beruchte polemiek tussen taalzuiveraars als Willem de Vreese De Vreese, Willem
Willem L. de Vreese (1869-1938) was een filoloog, bibliothecaris en Gentse hoogleraar, die tijdens de Eerste Wereldoorlog een prominente rol speelde in het activisme. Lees meer
, Hippoliet Meert Meert, Hippoliet
Hippoliet Meert (1865-1924) was de oprichter van het Algemeen-Nederlands Verbond. Hij ijverde voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit en engageerde zich tijdens de Eerste Were... Lees meer
, en Désiré Claes Claes, Désiré
Désiré Claes (1836-1910) was werkzaam in het onderwijs. Hij was ook actief als publicist en literator en speelde van bij de oprichting een belangrijke rol in het Davidsfonds, waarvan hij ... Lees meer
. In een aaneenrijging van recensies, artikelen, lezingen, en naslagwerken werd de strijd over de zuidelijke of noordelijke oriëntatie van de algemene omgangstaal op de spits gedreven, met persoonlijke aanvallen, maar ook met een expliciete taalpolitieke helderheid van geest.


Deze anonieme karikatuur steekt de draak met de Vlaamse onenigheid inzake taalgebruik, ca. 1900. (Musée de la Vie wallonne)
Deze anonieme karikatuur steekt de draak met de Vlaamse onenigheid inzake taalgebruik, ca. 1900. (Musée de la Vie wallonne)

De Vreese De Vreese, Willem
Willem L. de Vreese (1869-1938) was een filoloog, bibliothecaris en Gentse hoogleraar, die tijdens de Eerste Wereldoorlog een prominente rol speelde in het activisme. Lees meer
stelde in 1890 in het tijdschrift Nederlandsch Museum Nederlandsch Museum
Lees meer
de zaak op scherp: ‘Het is onloochenbaar dat wij Zuid-Nederlanders, onder den invloed van allerlei betreurenswaardige omstandigheden en oorzaken, waaraan tot nu toe nog zeer weinig, ja niet verholpen is, nagenoeg alle taalgevoel verloren hebben, en ik meen dat wij, zoolang die toestand voortduurt, het best doen onze taal opnieuw te leeren bij hen die ze kunnen, d.i. bij de Hollanders’.

In datzelfde jaar namen ook de leden van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (KANTL, 1886) is een instelling die zich in de loop van haar geschiedenis heeft ingezet zowel voor taalculturele, -wetenschappeli... Lees meer
stelling in de kwestie, en waste Julius Obrie Obrie, Julius
Julius Obrie (1849-1929) was een Vlaamse jurist, hoogleraar en activist. Als Vlaamsgezinde jurist legde hij zich toe op de ontwikkeling van een Nederlandstalige rechtsspraak en rechtstaal... Lees meer
in een lezing (april 1890) over Zuiverheid van Taal de oren van Vlaamse journalisten die zich stoorden aan het overvloedige gebruik van bastaardwoorden in Nederlandse kranten: Vlamingen ontbeerden het fijnere noordelijke taalgevoel, bezaten geen algemene, beschaafde spreektaal, en dachten daardoor dus nog steeds ‘in die afschuwelijke, met allerlei Fransche zegswijzen en wendingen doorspekte brabbeltaal... In stede van uitsluitend tegen de taalverbastering in Noord-Nederland te ijveren, ware het zeker niet minder nuttig ook hier het 'Herzie u zelven' in toepassing te brengen’. Zuivere taal was dus niet (enkel) een taal die zoveel mogelijk Nederlands klonk (zonder bastaardwoorden, bijvoorbeeld) maar vooral een taal die Algemeen Nederlands was, en vrij van elementen die in strijd waren met het Nederlandse taalgevoel.

Aan particularistische zijde pleitte Désiré Claes kort daarna (mei 1890) in de Academie voor het principieel aanvaarden van regionalismen als volwaardig deel van de schrijftaal, omdat ze een beter uitdrukkingsmiddel waren dan bestaande, vooral Noord-Nederlandse woorden: ‘Het wordt dus tijd, dat de Academie haar voornemen ten uitvoer brenge en tot de wettige inburgering of herinburgering besluite van die groote menigte verstootelingen’. Geen enkel van zijn ruim vijftig voorbeelden (waaronder breusem (kruim van brood), daalkomen (naar beneden komen), heulenteer (vlierboom), en kettel (franje)) drong later evenwel ooit in de algemene taal door.

In 1891 maakte integrationist Hyppoliet Meert in een beroemde recensie in De Toekomst De Toekomst (1857-1898)
De Toekomst (1857-1898) was een pedagogisch en taal- en letterkundig tijdschrift. Lees meer
(‘Taalpolitie toegepast op Cato Censorius’) brandhout van Claes’ taalzuiveringsboekje Gemengde Taal- en Letterkundige Aanmerkingen. Meert nam aanstoot aan Claes’ gewestelijke frases (‘Maar daarmeê is de verkroeste zin nog niet gelfsch geworden’) en serveerde hem op de man af: ‘Want zoozeer zijn eigenlijke taalpolitie te vertrouwen is, zoo weinig is dit zijn eigen proza’. Claes’ repliek (‘Taalpolitie toegepast op Cato Schabletter’) was het begin van een zes maand durende pennenstrijd waarin Claes onder andere de benaming ‘Vlaamsch’ verdedigde voor het zuidelijke Nederlands (Meert aanvaarde enkel ‘Nederlandsch’) alsook een hele reeks uitdrukkingen en spelwijzen (‘ik houd er aan’, ‘in 't oog springen’, ‘ik trek de aandacht op’; de spelling 'peerd' en 'hert' voor paard en hart, enzovoort).
Door de scheldpartijen heen werd de tegenstelling opgeschroefd. Voor Meert lag de na te streven norm enkel bij ‘de uitstekende Noordnederlandsche schrijvers’, Claes beschouwde dit als een blinde ontkenning van de zuidelijke auteurs én van ‘het zuidnederlandsch taaleigen’ en verzuchtte: ‘Is onze taal dan onze taal niet meer, zoowel als der Noord-Nederlanderen?’.

De polemiek ging niet liggen want de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (op aangeven van Jules Obrie) schreef in 1894 een prijsvraag uit voor ‘eene volledige lijst van de huidige in onze taal meest voorkomende gallicismen, met aanduiding van de zuiver Nederlandsche woordschikkingen of uitdrukkingen.’ De twee inzendingen werden allebei bekroond en gepubliceerd in 1899, zowel Gallicismen in het Zuidnederlandsch. Proeve van Taalzuivering van Willem de Vreese, als Onkruid onder de Tarwe van Hyppoliet Meert.

De Vreese gaf bij zijn opsomming van gallicismen in woordenschat en zinsbouw telkens een ‘zuiver Nederlandsche uitdrukking’ als alternatief voor de afgekeurde vorm, in het besef dat die raadgevingen door velen als ‘Hollandsch’ bestempeld zouden worden: ‘doch het is niet noodig daarbij stil te staan: het verstandigste zal wel zijn die meening met hare verdedigers te laten uitsterven’. De boodschap voor de Vlaming was duidelijk: meer noordelijk Nederlands lezen, en taalgevoel aanscherpen door zich in het woordenboek te verdiepen. Dat de Vreese, als een van de weinige geschoolde linguïsten in het debat, de Noord-Zuid-verhouding perfect wetenschappelijk begreep (‘een verschil in topografische en chronologische ontwikkeling, zooals men dat in alle talen en in alle landen aantreft’) belette hem niet ‘een groot deel van de Zuidnederlandsche letterkunde van dezen tijd, hoe frisch, hoe krachtig ook, van het standpunt van het Nederlandsch als eene doorloopende cacographie te beschouwen’.

Hoe scherp dat oordeel van de Vreese ook lijken mocht: in de praktijk had hij (en met hem vele andere latere integrationisten) wel degelijk oog voor het opnemen van Zuid-Nederlands taalgoed. ‘Eenheid van taal voor Noord en Zuid is zeker gewenscht,’ aldus de Vreese ‘maar ze moet vóór alles bestaan in eenheid van bouw, van syntaxis, veeleer dan in eenheid van woordenschat’. Of die lexicale tolerantie van de integrationisten meer was dan een retorische strategie, is zelfs vandaag nog voer voor discussie onder sommige taalkundigen. Zij wijzen op de paternalistisch-neerbuigende ondertoon in frases als ‘hoever nu onze schrijvers in het gebruik van Zuidnederlandsche woorden en wendingen mogen gaan, is eene kwestie van doorzicht en goeden smaak’. De Vreese had het (ook vanuit taalkundig opzicht) ongetwijfeld bij het juiste eind wanneer hij stelde dat de toekomst zou uitwijzen of de spraakmakende gemeente een of ander gallicisme zou opnemen in haar taalgebruik of niet. Anderzijds was ook hij een kind van zijn tijd en een taalactivist, en gooide hij zich dus met even uitgesproken stellingnames als zijn tegenstanders in de taalkundige ideologische strijd van het moment.

De reactie van Alfons Prayon-van Zuylen Prayon-Van Zuylen, Alfons
Jurist en publicist Alfons Prayon-van Zuylen (1848-1916) was een vrijzinnige en progressieve flamingant, die zich zowel engageerde in het (Brusselse) liberale flamingantisme als in de sam... Lees meer
(in de Academie op 2 augustus 1899) op het werk van de Vreese kan symbool staan voor de vele kritiek die het oogstte. Het ging hem te ver om te zeggen dat iedereen die een gallicisme gebruikte – dus zowat elke Vlaamse auteur - geen taalgevoel had en de taal niet kende. De Vreese erkende bovendien enkel het Hollandse taalgebruik als het juiste, en ook dat was te extreem. Bovendien maakte Prayon-van Zuylen zich zorgen om de consequenties van een aantal noordelijke taalevoluties die hij als een ‘stelselmatige verminking der taal’ beschouwde, zoals het weglaten van buigingsuitgangen en de ‘noodzakelijk daaropvolgende verwarring der geslachten en der naamvallen’. Ook hier was de Vreeses reactie de start van een polemiek die Prayon-van Zuylen in 1900 deed verzuchten: ‘Zelfs op het gebied der Taalpolitie is de houding van de Hr. Meert verreweg zoo aanstootelijk niet als die van Dr. De Vreese’.

Meerts bekroonde werk bevatte een stevig pleidooi voor degelijk onderwijs in het Nederlands, maar ook voor een betere taalkennis onder de leerkrachten. Het devies voor de verbreiding van een algemene beschaafde omgangstaal luidde onveranderd: ‘laten we in de leer gaan bij hen, die zelf de meest ontwikkelde, de zuiverste taal schrijven, namelijk bij de Noordnederlanders... Want zelfs zij, die het meest ophebben met het particularistische in de taal, die het meest vasthouden aan het locale, kunnen hun taal niet zuiveren dan door ze te toetsen aan 't Nederlandsch, zooals het in 't Noorden geschreven en gesproken wordt’.
Aan de ideologische positie van Meert was dus niets veranderd en zijn analyse van de Vlaamse taalsituatie ademde dezelfde vastberadenheid en vooringenomenheid als zijn eerdere polemische steekspel met Claes. Retorisch pakte Meert het nu evenwel anders aan: taaleenheid hoefde de dialecten niet te schaden, zolang men aanvaarde ‘dat in de vorming van iedere beschaafde taal één dialect steeds de voorrang heeft’. Hij toonde ogenschijnlijk begrip voor het talige deficit dat de Vlaming volgens hem typeerde (en dat ook een cruciale rol speelde in de toenmalige integrationistische retoriek): ‘Hoe zou de Vlaming nu, die een slordig onderricht in zijn taal ontving, die geen steun vindt in eene algemeene, beschaafde omgangstaal, hoe zou hij zuiver Nederlandsch kennen?... Zoo menige Fransche uitdrukking blijft ons in 't hoofd hangen, waar wij de Nederlandsche weerga niet van leerden kennen, dat wij ze onbewust vertalen’. Om, tot slot, duidelijk de taalpolitieke essentie van de taalverzorging te onderstrepen: ‘'t Einddoel van de Vlaamsche Beweging? Ik stel me voor, dat de roeping van onzen taalstrijd is: ons volk tot zelfbewustzijn, tot zelfstandigheid op te wekken, het op te schrikken uit de betoovering welke een machtige, glanzende beschaving er op oefent... De moedertaal zou het werktuig zijn, dat ons volk tot hoogere beschaving zou doen stijgen’.

Het is beslist goed te benadrukken dat de ogenschijnlijk onverzoenbare polemiek tussen de particularistische en integrationistische voorstanders grotendeels een pennenstrijd was, die vooral op papier tot leven kwam. De rabiate tweedeling tussen beide kampen was in werkelijkheid vaak een stuk genuanceerder, en ook al verschilde hun methode: er was wel degelijk sprake van een gedeelde doelstelling, in het verzet tegen het dominante Frans.
Even belangrijk is dat de normstrijd tot op het einde van de 19de eeuw grotendeels boven het hoofd van ‘de modale Vlaming’ plaatsvond. Een aantal protagonisten maakte weliswaar de link tussen taalstrijd en sociale strijd, maar de taalnormdiscussie ging ongetwijfeld voorbij aan de meerderheid van de Vlaamse bevolking. Het ging in de 19de eeuw nog grotendeels om academische discussies tussen (klein)burgerlijke taalminnaars, op een ogenblik dat het gros van de bevolking weinig of geen kwaliteitsvol taalonderwijs genoot. Materiële zorgen waren ongetwijfeld veel prangender onder de lagere bevolkingsklassen dan discussies over het al dan niet aanvaarden van een woord of een zinswending. Dat bleek ook uit hun veelvuldig bewaarde brieven, steunverzoeken en verenigingsverslagen: hoewel het analfabetisme in Vlaanderen het hoogst was onder de armsten, schreven velen onderaan de sociale ladder wel degelijk naar best vermogen. Dat deden ze vrijwel altijd in een variabele spelling, wars van integrationisme of particularisme, en in een stijl die ver stond van de taalzuiveringswenken.

Bij het begin van de 20ste eeuw wekte de kwestie van de taalnorm gaandeweg toch ook de interesse van een ruimer publiek op, via verenigingen, taalgidsen en handboeken, en later ook de media. In retrospectief lijkt vooral de weg van de minste weerstand in het voordeel van het integrationistische standpunt gewerkt te hebben. De vakliteratuur over particularisme en integrationisme werd in het verleden vaak gekleurd door het persoonlijke standpunt en engagement van de auteurs, en reproduceerde doorgaans (al dan niet expliciet) het gangbare discours van het ene of het andere kamp. Vandaag kan er evenwel met de nodige historische afstand en onthechtheid teruggekeken worden, en lijkt er consensus te bestaan over de factoren die een brede doorbraak van het particularisme fnuikten. Internationaal onderzoek naar de mechanismen achter taalstandaardisering leert dat een particularistisch avontuur pas kon slagen na een volledig nieuw standaardiseringsproces – waar de tijd en allicht ook de competentie voor ontbraken (zie Standaardtaal Standaardtaal
De standaardtaal is het product van renaissancistische opvattingen over taal en het resultaat van een reeks concrete taalinterventies. In het Nederlandse taalgebied leidde dit naar een St... Lees meer
). Een apart zuidelijk Nederlands zou bovendien niet alleen altijd in de schaduw van het Frans, maar ook van de grotere noordelijke zustertaal blijven staan, en dus een tweede keer het kind van de rekening worden. Aansluiten bij (het prestige van) de beproefde noordelijke norm werd tot ver in de 20ste eeuw dan ook de dominante strategie om het Nederlands in België aanzien te geven. De Vreeses vertrouwen ‘dat de toekomst uit zou wijzen wat aanvaard zou worden’ was bovenal retorische volkswijsheid; dat zijn integrationistische visie grotendeels bewaarheid werd, was niet zozeer te danken aan voortschrijdend inzicht maar wel aan massaal georganiseerde taalzorg.

Georganiseerde taalzorg in de eerste helft van 20ste eeuw

Verenigingen

Vanaf ongeveer 1910 gingen individuen zich verenigen om op een min of meer geïnstitutionaliseerde manier aan taalzorg en taalplanning te doen. Zo zag de Vereeniging voor Beschaafde Nederlandsche Uitspraak het licht in Antwerpen op 14 juni 1913. Het eerste nummer van het bijbehorende tijdschrift Mededeelingen, ons wapenhuis en archief was glashelder over de koers: ‘De norm voor onze algemeene uitspraak zoeken wij, Zuidnederlanders, dus in het Noorden van ons Taalgebied’. Hoewel er een jaar later al ruim 1300 leden waren, stokten de activiteiten door de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
.

In het interbellum (1932) ontstond de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal Vereniging Algemeen Nederlands
De Vereniging Algemeen Nederlands (VAN) ontstond in 1978 als opvolger van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal (VBO). De VBO, opgericht in 1932, had het als doel het bevorderen van c... Lees meer
(VBO) in Antwerpen, met niet louter aandacht voor uitspraak, maar ook voor woordgebruik en syntaxis. Ook de VBO gaf vanaf 1939 een tijdschrift uit, Stijl en Volk, met de programmatische ondertitel Orgaan… ter bevordering van den groei naar Stijl in den privaten en openbaren levensvorm van ons Volk.

De eerste VBO hield op te bestaan na de Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen getekend door de onvoorwaardelijke collaboratie van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De samenwerking met de bezetter en de bestraffing erva... Lees meer
, maar in 1948 ontstond in de schoot van de drie grote Vlaamse cultuurfondsen een tweede Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal Vereniging Algemeen Nederlands
De Vereniging Algemeen Nederlands (VAN) ontstond in 1978 als opvolger van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal (VBO). De VBO, opgericht in 1932, had het als doel het bevorderen van c... Lees meer
, met prof Willem Pée Pée, Willem
De Vlaamsgezinde socialist Willem Pée (1903-1986) was hoogleraar Nederlandse taalkunde en dialectologie, achtereenvolgens aan de universiteiten van Luik en Gent. Lees meer
als voorzitter. Dit was nu een club van academici en leerkrachten, gericht op de promotie van het (noordelijk) Algemeen Nederlands en correct taalgebruik in de mondelinge omgang. De drijfveer was duidelijk taalpolitiek, en werd onder andere ondersteund met de organisatie van formele ABN-weken met lezingen. Vanaf 1951 werd een eigen tijdschrift Nu Nog uitgegeven. Op de wereldtentoonstelling 1958 Wereldtentoonstelling van 1958
Naar aanleiding van de ondervertegenwoordiging van Nederlandstaligen bij de organisatie van de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel ontstond commotie vanuit het flamingantische midde... Lees meer
kon de vereniging een Nederlands Taalcongres organiseren, waardoor de aandacht op het Nederlands als communicatietaal in de wereld werd gevestigd. Een ‘Werkgroep Onderwijs’ corrigeerde schoolhandboeken en gaf taaladvies aan leerkrachten (onder andere in samenwerking met prof. V.F. Vanacker van de Gentse universiteit). De VBO probeerde Vlamingen ook te overtuigen om hun dialect in te wisselen voor het ABN, ook in de opvoeding van kinderen.
In 1979 werd de vereniging tot Vereniging Algemeen Nederlands Vereniging Algemeen Nederlands
De Vereniging Algemeen Nederlands (VAN) ontstond in 1978 als opvolger van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal (VBO). De VBO, opgericht in 1932, had het als doel het bevorderen van c... Lees meer
(VAN) omgedoopt en het tijdschrift kreeg de titel Nederlands van Nu Nederlands van Nu
Nederlands van Nu was sinds 1979 het orgaan van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal. Doel was om de kennis en het gebruik van het Algemeen Nederlands in Vlaanderen bevorderen. ... Lees meer
. De Oost-Vlaamse afdeling van de VAN publiceerde vanaf dan een eigen taaladviesblad dat Algemeen Nederlands en Onderwijs heette. Toen de VAN in 2003 versmolt met het Algemeen-Nederlands Verbond (ANV), ging ook het tijdschrift samen met het maandblad Neerlandia Neerlandia
Neerlandia, gesticht door Hippoliet Meert in 1896, werd in 1897 de spreekbuis van het Algemeen-Nederlands Verbond (ANV). Na verloop van tijd werd Neerlandia een zelfstandig kwartaalperiod... Lees meer
van het ANV (en verscheen het tot 2014 onder de dubbele naam Neerlandia/Nederlands van Nu).


De Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal werd in 1932 de opvolger van de Vereeniging voor Beschaafde Nederlandsche Uitspraak (1913-1914). In 1978 werd de VBO herdoopt tot Vereniging voor Algemeen Nederlands. (ADVN, VAFA1474)
De Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal werd in 1932 de opvolger van de Vereeniging voor Beschaafde Nederlandsche Uitspraak (1913-1914). In 1978 werd de VBO herdoopt tot Vereniging voor Algemeen Nederlands. (ADVN, VAFA1474)

De werking van de VBO spoorde ook met die van de honderden ABN-kernen die vanaf de jaren 1950 (en vooral in de jaren 1960) succes kenden. Anders dan de VBO ging het om een initiatief van jonge Vlaamse scholieren in het secundair onderwijs die - door het Algemeen Nederlands te beoefenen en te verspreiden – ‘Vlaanderen de standing [wilden] schenken die het te midden van de groten plaatst[e]’. De bescheiden oproep in een krantenbrief uit 1951 van de 16-jarige Jan Lehembre Lehembre, Jan
Psychiater Jan Lehembre (1934) zette zich in voor de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op medisch-psychiatrisch vlak. Daarnaast was hij voorzitter van de ABN-kernen en spil van ... Lees meer
om Algemeen Nederlands te spreken onder leeftijdsgenoten, groeide razendsnel uit tot een wijdvertakt netwerk van ABN-promotoren die de kernen met elkaar verbonden. Als bindmiddel fungeerde verder onder andere het studententijdschrift Bouw (1954-1982), dat taaladvies en andere informatie over ABN-acties bevatte, met de latere spin-offs Bouwtje en Bouw verder (voor respectievelijk het lager onderwijs Lager onderwijs
De ‘taalstrijd’ in Vlaanderen is op het niveau van het lager onderwijs minder problematisch verlopen dan op dat van het middelbaar en van het hoger onderwijs. Toch was de verfransing van ... Lees meer
en het hoger middelbaar onderwijs Middelbaar onderwijs
De geschiedenis van het middelbaar onderwijs is nauw verweven met die van de Vlaamse beweging. Tot diep in de 20ste eeuw bleef de middelbare school een grotendeels Franstalig bastion van ... Lees meer
). Eind jaren 1970, begin jaren 1980, doofden de ABN-kernen langzaam uit, samen met het wegdeemsterende ABN-activisme.

Handboeken

Waar verenigingen erin slaagden om enthousiasme op te wekken voor het gebruik van het ABN, bleef er een nood aan goede handboeken waaruit men die taal ook effectief kon leren. In de eerste helft van de 20ste eeuw verschenen er dan ook talloze leerboeken en naslagwerken om de noordelijke norm te verbreiden in Vlaanderen.

Woordenschat was een populair thema, vooral wanneer het ging om het bestrijden van gallicismen en barbarismen. In navolging van de Vreeses standaardwerk over Gallicismen in het Zuidnederlandsch publiceerde Constant Peeters Peeters, Constant
Constant Peeters (1880-1951) was tijdens de Eerste Wereldoorlog betrokken bij het activisme. Daarna was hij vooral actief als taalkundige. Zijn bekendste publicatie is zijn Neerlandsche T... Lees meer
in 1930 zijn Nederlandsche Taalgids. Woordenboek van Belgicismen. Het werk dat gericht was op de ‘verbreiding van een betere kennis der eigen taal in Zuid-Nederland, alwaar ze door verwaarloozing en versmading zoozeer in verval is geraakt’ kreeg in 1949 een beknopte bewerking bij Uitgeverij De Sikkel De Sikkel
De Sikkel was een uitgeverij die in 1919 werd opgericht door de activistische letterkundige Eugène de Bock. Vanaf 1954 ging de uitgeverij zich hoofdzakelijk toeleggen op schoolboeken en i... Lees meer
. Die ABN-Gids van Piet C. Paardekooper Paardekooper, Piet
Taalkundige Piet Paardekooper (1920) was docent aan meerdere universiteiten. In Nederland hekelde hij de achterstelling van de Vlamingen en steunde hij de Volksunie. Het leverde hem een ... Lees meer
(in eerste druk gepubliceerd onder het pseudoniem drs. Paul van Gestel) zou tot ver in de 20ste eeuw een van de meest invloedrijke taaladviesboeken worden. Paardekooper stond er een vrijer schriftelijk taalgebruik in voor, met daartegenover een zeer strenge norm voor de verzorgde Nederlandse spreektaal.

Ook over de uitspraak werden handboeken gepubliceerd. De Nederlandsche Uitspraakleer van Lodewijk Scharpé Scharpé, Lodewijk
Lodewijk Scharpé (1869-1935) was een taalkundige die aan het begin van de 20ste eeuw bijdroeg tot de vernederlandsing van de Leuvense universiteit. Na de Eerste Wereldoorlog zette hij zic... Lees meer
(1912) was het eerste (Zuid-Nederlandse) wetenschappelijke werkje over de Nederlandse uitspraak en het sloot helemaal aan bij de Noord-Nederlandse opvattingen. Het was evenwel vooral de Praktische Uitspraakleer van de Nederlandse Taal (1934, 8 herdrukken) van de Gentse hoogleraar Edgard Blancquaert Blancquaert, Edgard
Edgard Blancquaert (1894-1964) was een neerlandicus die zich inspande voor de verspreiding van het Algemeen Nederlands. Hij ontpopte zich als antifascistische flamingant. Lees meer
die een beslissende invloed zou hebben op de evolutie van de gesproken taal in Vlaanderen, vanwege het wijdverspreide gebruik binnen en buiten het onderwijs, maar ook omdat het de leidraad werd voor de nationale Nederlandstalige radio Radio
Lees meer
. Bij de hervorming van het middelbaar onderwijs Middelbaar onderwijs
De geschiedenis van het middelbaar onderwijs is nauw verweven met die van de Vlaamse beweging. Tot diep in de 20ste eeuw bleef de middelbare school een grotendeels Franstalig bastion van ... Lees meer
in 1946 werd Blancquaerts uitspraakleer bovendien als richtsnoer erkend voor alle takken van het rijksonderwijs. Ook voor deze auteur lag de taalnorm benoorden de rijksgrens omdat ‘Beschaafd Nederlandsch [...] voorloopig nog het meest door den gecultiveerden stand in Noord-Nederland gesproken [wordt].’ Dat neemt niet weg dat Blancquaert besefte dat de klakkeloze overname van die noordelijke uitspraak erg onnatuurlijk over kon komen voor Vlamingen, vooral wat intonatie betrof. Bij het boek hoorden overigens ook grammofoonplaten waarop uitspraakwenken en –voorbeelden te horen waren. Over dat soort lessenreeksen die doorgaans ingesproken werden door ‘een beschaafd sprekend Noord-Nederlander’ zei Blancquaert dat ze weliswaar diensten konden bewijzen, maar dat ze ‘voor Zuid-Nederland doelmatiger [zouden] zijn indien zij door een beschaafd sprekend Vlaming waren besproken geworden.’

In 1970 verscheen nog het Groot Uitspraakwoordenboek van de Nederlandse Taal van Robrecht H.B. de Coninck, een praktisch naslagwerk voor dagelijks gebruik. Ook Paardekoper bracht een ABN-uitspraakgids uit in 1978.

Uiteraard waren er ook taalzuiverende werken die andere aspecten van de taal bestreken - de Beknopte ABN-Spraakkunst van Paardekooper (met medewerking van Cyriel Moeyaert Moeyaert, Cyriel
Cyriel Moeyaert (1920-2020) was leraar-taalinspecteur Nederlands in West-Vlaanderen. Hij promoveerde de ABN-kernen en gold als een Frans-Vlaanderenkenner bij uitstek, waarover hij talloze... Lees meer
en J. Peperstraete, 1963) was daar vermoedelijk een van de invloedrijkste voorbeelden van.
Naast die gewichtige theoretische werken was er ook een ruim populariserend aanbod aan taalwenken: zo waren de gebundelde tips van taaladviseurs in de media ongekend populair in de jaren 1960 en 1970 (zie verderop). De toon van deze adviesboekjes was onversneden integrationistisch, met als duidelijke missie ‘correct Nederlands naar de massa te brengen'.

Overheidsinitiatieven

Ook de Belgische overheid nam in de eerste helft van de 20ste eeuw een aantal georganiseerde ‘taalverzorgende’ initiatieven om de ambtelijke taal te verbeteren. Het ging daarbij vooral om de oprichting van een reeks commissies, die zich elk op eigen wijze met Nederlandse terminologie en vertalingen inlieten. Hieronder worden een paar representatieve voorbeelden opgesomd.

-De Commissie belast met de voorbereiding van de Nederlandse tekst van de Grondwet, de Wetboeken en de voornaamste wetten en besluiten (1923) stond tot 1941 in voor de officieuze Nederlandse vertaling Vertaling
De Vlaamse beweging onderhield in de lange 19de eeuw een complexe relatie tot vertaling door overheidsinstanties. Terwijl vertalingen bijdroegen tot het voortbestaan en de ontwikkeling va... Lees meer
van alle wetteksten die voor de Gelijkheidswet Gelijkheidswet
De gelijkheidswet van 1898 stelde het Nederlands voor officiële publicaties gelijk aan het Frans. De wet werd vanuit de Vlaamse beweging breed ondersteund, en leidde, na de Waalse afwijzi... Lees meer
(1898) werden gestemd. In 1954 werd ze vervangen door een nieuwe Commissie, die nu wel rechtsgeldige Nederlandse wetteksten afleverde.

-De Permanente Commissie tot Bevordering van eenheid en vastheid in de Nederlandsche Bestuurstaal in België (1930) verzorgde tot 1939 de officiële vertaling van bestuur Bestuur
Het taalgebruik in het bestuur is een centraal aspect van de Belgische taalkwestie. Het omvat het proces van het afdwingen van taalrechten voor Vlamingen evenals de bestuurstaalwetgeving ... Lees meer
stermen voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In 1948 werd die taak door de Terminologische Commissie overgenomen. Zij ging ervan uit dat de Nederlandse administratieve taal in België zoveel mogelijk bij die van Nederland diende aan te sluiten.

-De ambtenaren van het Ministerie van Koloniën konden tussen 1937 en 1953 rekenen op een Commissie van Koloniën voor het opmaken van woordenlijsten, die konden helpen bij het herzien en opmaken van de Nederlandse teksten van decreten en reglementen over koloniale aangelegenheden (zie Taalbeleid en -gebruik in de kolonie Taalbeleid en -gebruik in de kolonie
De strijd om taalgelijkheid verliep in de kolonie minder snel en met beduidend minder succes dan in België. Hoewel bij de overname van Congo door de Belgische Staat in 1908 werd verklaard... Lees meer
).

-De Centrale Commissie voor de Nederlandse Rechtstaal en Bestuurstaal in België (1954) was erop gericht ‘eenheid en vastheid in de Nederlandse rechtstaal tot stand te brengen en het gebruik van deze eenvormige terminologie te bevorderen’ door onder meer ‘alle openbare besturen van advies te dienen en... Nederlandse teksten te verbeteren en zelfs op te maken’ (zie Gerecht Gerecht
Lees meer
).

Ook de Belgische Raad van State (opgericht in 1946) fungeerde als taaladviseur. Bij alle voorontwerpen van regelgevende regeringsteksten verstrekte de Raad taaladvies; hij kon die rol ook spelen bij parlementaire wetgevende teksten. Leesbaarheid was een van de expliciete criteria waar de Raad zich over boog, met alle bijbehorende taaladviezen.

De doorbraak van normverspreiding via de massamedia in de tweede helft van de 20ste eeuw

De achilleshiel bij taalstandaardisering is de verspreiding (‘diffusie’) en de eigenlijke implementatie van taalnormen (zie Standaardtaal Standaardtaal
De standaardtaal is het product van renaissancistische opvattingen over taal en het resultaat van een reeks concrete taalinterventies. In het Nederlandse taalgebied leidde dit naar een St... Lees meer
). Dat was met het Nederlands in Vlaanderen ook duidelijk het geval. Van de voorafgaande fases – het ‘selecteren’ van een standaardvariëteit en het ‘codificeren’ ervan – hadden taalminnaars en linguïsten zich naar best vermogen gekweten tussen 1830 en 1950. De optie voor de noordelijke norm werd de dominante, en de gewenste uitspraak, woordenschat, spelling en syntaxis van die norm werden passioneel en uitvoerig beschreven. Die norm ook ingang doen vinden bij grote massa (voorbij de ABN-kernen en de VBO-leden) leek evenwel een taaiere, nauwelijks haalbare opdracht. Dat het in de jaren 1960 van de vorige eeuw effectief tot een massale verspreiding van de ABN-norm in de brede Vlaamse samenleving kwam, was in allesbepalende mate te danken aan de massamedia, en vooral aan de televisie Televisie
Als geen ander massamedium heeft de televisie bijgedragen aan de vorming van de Vlaamse ‘verbeelde gemeenschap’. Terwijl de staatshervormingen zich voltrokken, werd de Vlaamse natie dagel... Lees meer
.

In de jaren 1960 begonnen de belangrijkste Vlaamse kranten en tijdschriften met een taalrubriek, meestal ‘taaltuin’ genoemd. De beeldspraak herinnerde aan het figuurlijke ‘onkruid’ en de ‘distels’ die de 19de-eeuwse taalminnaars probeerden te wieden, en schiep het beeld van een taal die gecultiveerd, bijgeknipt en keurig in vorm gebracht kon worden, maar die ook aan verwildering ten prooi kon vallen bij een gebrek aan voortdurende aandacht. Een goede taalbeheersing werd in die taalcursiefjes expliciet voorgesteld als een deel van de Vlaamse emancipatiestrijd. Initiatiefnemer was Dr. Jan Grauls Grauls, Jan
Jan Grauls (1887-1960) was een ambtenaar en taalkundige afkomstig uit Hasselt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog oefende hij achtereenvolgens de ambten uit van provinciegouverneur van Antwer... Lees meer
, die er in 1958 in De Standaard De Standaard (1914-)
Het eerste nummer van het dagblad De Standaard verscheen op 4 december 1918. De krant was gedurende vele decennia hét blad bij uitstek van de katholieke Vlaamse beweging in al haar varian... Lees meer
(1914-…)
mee begon. J. Roeland Vermeer, Maarten van Nierop Van Nierop, Maarten
Maarten van Nierop (1912-1979) was een journalist, taalkundige en auteur. Hij was de oprichter en leider van achtereenvolgens de Diets Solidaristische Beweging en de Solidaristische Beweg... Lees meer
, Erik Berode, en Ludo Permentier namen later achtereenvolgens die taak over. Grauls maakte school, Van Nierop (die de rubriek achttien jaar lang verzorgde) werd hét boegbeeld van de taaltuiniers, en bijna alle kranten en heel wat tijdschriften begonnen ook met een dergelijke taalverzorgingsrubriek. J. Verhasselt, Marc Galle Galle, Marc
Marc Galle (1930-2007) was een socialistisch politicus en taalkundige. Lees meer
, Fons Fraeters, A. Major, Willy Penninckx, Annie van Avermaet en vele anderen behoorden tot de 'taaltuiniers' van het eerste uur. Spin-off-pocketboekjes met hun verzamelde taaltips werden bestsellers, en veel taaltuiniers maakten ook hun opwachting op radio en televisie.

De officiële Nederlandstalige radio werd vanaf het prille begin van de uitzendingen in 1931 gebruikt als een middel om de ‘beschaafde uitspraak’ te verspreiden. De uitspraakleer van de Gentse professor Blancquaert gold daarbij als richtsnoer. Het strijden tegen ‘Vlaams Nederlands’ bleef ook decennialang het hoofddoel van de taaladviseurs van de openbare omroep. De verwachtingen die gesteld werden aan de uitspraak van omroepers waren hoog, en dienstbaar aan het integrationistische ideaal. Dat Willem Pée – voorzitter van de VBO – Blancquaert in de jaren 1950 opvolgde was veelzeggend. Ook latere taaladviseurs zoals Karel Hemmerechts Hemmerechts, Karel
Lees meer
en Eugène Berode waakten over de kwaliteit van het radionederlands in de jaren 1960 en 1970. Ze hielden aan datzelfde normideaal vast, met hun beruchte systeem van ‘blauwe brieven’ met terechtwijzingen en correcties.

Expliciete taalzuivering Taalzuivering
Taalzuivering is een proces in het streven naar een gestandaardiseerde eenheidstaal. In de Vlaamse casus is de taalnorm Noord-Nederlands en werd de taal gezuiverd van belgicismen, dialect... Lees meer
voor de luisteraar was er van bij het prille begin van de uitzendingen, maar beleefde radiohoogdagen met de dagelijkse taalwenken van filoloog (en later politicus) Marc Galle in het programma Voor wie haar soms geweld aandoet (vanaf 1965 tot 1976). Zowel de uitzendingen als de gebundelde uitgave ervan in pockets en op lp’s getuigden evenzeer van een strenge integrationistische en normatieve taalagenda. Het streven naar een nauwere band met Nederland stond voorop in de missie om ‘correct Nederlands naar de massa te brengen’ en het geprefereerde formaat daarvoor waren taaltips van het type ‘zeg niet… maar zeg wel…’ Tot halverwege de jaren 1980 werden radio-uitzendingen nog doorspekt met korte dagelijkse taalwenken.


Onder de noemer 'Voor wie haar soms geweld aandoet' las Marc Galle tussen 1965 en 1976 elke ochtend taalwenken voor op de radiozender BRT1. Voor de Algemene- Spaar en Lijfrentekas (ASLK) maakte Galle drie series platen met verhaaltjes en dialogen waarin hij lexicale, grammaticale en uitspraakmoeilijkheden de revue liet passeren. De bank bood de platen onder meer aan scholen aan. (ADVN)
Onder de noemer 'Voor wie haar soms geweld aandoet' las Marc Galle tussen 1965 en 1976 elke ochtend taalwenken voor op de radiozender BRT1. Voor de Algemene- Spaar en Lijfrentekas (ASLK) maakte Galle drie series platen met verhaaltjes en dialogen waarin hij lexicale, grammaticale en uitspraakmoeilijkheden de revue liet passeren. De bank bood de platen onder meer aan scholen aan. (ADVN)

Ook het nieuwe massamedium televisie werd onmiddellijk omarmd als verspreider van een integrationistische visie op taalzorg. Vanaf 1959 werden er taallessen en taaladviesprogramma’s uitgezonden, waarin de noordelijke norm van het Nederlands uitdrukkelijk het richtsnoer was, zij het steeds met de betrachting om natuurlijk taalgebruik te bevorderen en dus niet geforceerd alles uit Nederland zomaar te imiteren. Programma’s als Onze arme rijke taal, Beter Nederlands voor elke kijker, Teletaalles, of Spreek het zo uit propageerden allemaal wel de idee van Vlaamse emancipatie door een culturele integratie met Nederland (en werden soms ook deels door Nederlanders gepresenteerd). De stijl en vormgeving van die uitzendingen was uitermate schools en belerend. Ongekend populair werd evenwel Hier spreekt men Nederlands, waarin prof. Joos Florquin Florquin, Joos
Germanist Joos Florquin (1916-1978) was medewerker van de BRT. Hij werd bekend met de door hem gepresenteerde reeks Ten Huize Van. Daarnaast was Florquin bestuurslid van Dietsche Warande ... Lees meer
meer dan tien jaar lang (1964-1974) drie keer per week de standaardtaal propageerde, geflankeerd door Annie van Avermaet en Fons Fraeters. Zowel de korte sketches als de academische taaladviezen werden gelardeerd met humor en uitgesproken Vlaamsgezindheid – dat gold ook voor de spin-offs op lp en in paperback.

Bij het brede publiek was de waardering voor de taaladviesprogramma’s groot – vooral Marc Galle en het team rond Joos Florquin waren publiekslievelingen (hoewel sommige recensenten hun kritiek niet spaarden). Het effect van dit media-offensief op de attitudes ten aanzien van (en de bekendheid met) het ABN kan moeilijk overschat worden. Het lijdt evenmin twijfel dat heel wat Vlamingen door het taaladvies op radio, tv en in de geschreven pers Pers
Van bij het ontstaan van de Vlaamse beweging vervulde de Nederlandstalige pers een belangrijke rol als spreekbuis. De veelheid aan Vlaamse kranten en (week)bladen die in de 19de en 20ste ... Lees meer
voor het eerst in frequent contact kwamen met de standaardvariëteit van hun taal (op een wijze en met een intensiteit die voordien onmogelijk waren). Het verspreiden van de standaardnorm was dus gelukt – in de zin van ‘de bevolking kennis laten maken met de norm, en waardering opwekken voor die norm’.

Of de norm ook effectief ‘geïmplementeerd’ werd in het taalgebruik van de kijkers en luisteraars, is een andere kwestie. Oud-voorzitter van de VBO Frans Debrabandere schreef in die context onverbloemd over ‘het echec van de ABN-actie in Vlaanderen’. Op het lexicale vlak voltrok zich weliswaar een convergentie tussen Noord en Zuid, maar de discussie over hoeveel zuidelijke inbreng er mocht bestaan in de norm van het Algemeen Nederlands, bleef voortduren. De aanhoudende negatieve attitudes ten aanzien van Franse invloed gaven in die periode in Vlaanderen ook aanleiding tot purismen en hypercorrecties (‘regenscherm’ voor paraplu, ‘duimspijker’ voor punaise), die soms noch in de noordelijke standaardtaal, noch in de Vlaamse dialecten bestonden.

Attitudeonderzoek in de jaren 1970 en 1980 toonde dat vele Vlamingen de spontaneïteit en vlotheid van het noordelijke Nederlands erkenden, maar het niet (langer) als een richtsnoer voor het eigen taalgebruik beschouwden. Vlaanderen werd nooit een plek waar de ‘Hollandse’ tongval massaal gebezigd werd door de meerderheid van de taalgebruikers, of waar typische noordelijke zinswendingen en uitdrukkingen de zuidelijke varianten verdrongen. Dat was, voor alle duidelijkheid, bij de meeste taalzuiveraars ook ondergeschikt aan het streefdoel om het ABN te verspreiden als de dominante dagelijkse omgangstaal in Vlaanderen (en ook dat doel werd niet bereikt).

De pogingen om de noordelijke norm in de praktijk om te zetten, zadelden de Vlaamse taalgebruikers ook vaak op met taalonzekerheid. Een treffend voorbeeld daarvan was de vaak voorkomende ‘pronominale chaos’ bij sprekers van het zuidelijke Standaardnederlands, waarbij ze een combinatie van jij-, gij- en u-vormen dooreenhaspelden. De angst om fouten te maken tegen de standaardnorm ging vaak gepaard met een gevoel van vervreemding tegenover die nieuwe taalvariëteit. In bepaalde gevallen kwam daar ook nog een lang voortdurend minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van het prestigieuze Frans bovenop.

Het ogenblik waarop de taaladviesprogramma’s afgeserveerd werden en de taaltuintjes verdwenen uit de meeste kranten (medio/eind jaren 1970), viel in grote lijnen samen met de zwanenzang van de ABN-verenigingen en het verzwakken van het brede ABN-activisme. Hoewel de maatschappelijke frictie tussen het Frans en het Nederlands op Belgisch niveau dan nog speelde, was Vlaanderen op dat ogenblik de facto een landsdeel geworden waarin niemand de status van het Nederlands als bestuurstaal nog in twijfel trok, en waarin ook een begin gemaakt werd met groeiende politieke autonomie (met bijvoorbeeld de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap
Lees meer
). De tastbare nood aan een actieve taalstrijd nam daarmee gevoelig af. Economisch Economie
Dit artikel gaat over de relatie tussen economie en Vlaamse beweging. Daarmee beoogt deze tekst geen economische geschiedenis te schetsen van wat we vandaag Vlaanderen noemen. Integendee... Lees meer
verschoof het zwaartepunt langzaam maar zeker van Franstalig naar Nederlandstalig België. Ook die evolutie had met enige vertraging een effect op het prestige van de talen in die regio’s. De sociale taalstratificatie in Vlaanderen leek definitief in het voordeel van het Nederlands uit te draaien (en ten nadele van het Frans). En met het nakende project van de Nederlandse Taalunie Nederlandse Taalunie
Lees meer
leek de verwezenlijking van de ultieme integrationistische droom binnen handbereik.

De Nederlandse Taalunie: een réunion intime et complète

Na de oprichting van de Nederlandse Taalunie (het officiële akkoord tussen de Belgische en de Nederlandse regering werd in 1980 getekend, maar de effectieve werking van de Taalunie begon pas enkele jaren later), werden de meeste officiële taalzorg- en adviesfuncties van de Vlaamse en de Nederlandse regeringen naar deze verdragsorganisatie overgeheveld. De Taalunie (die doorgaans afwisselend door een Nederlandse en een Vlaamse Algemeen Secretaris aangestuurd wordt) werd gelanceerd als een fors uitgebouwd ‘taalministerie’: een Comité van Ministers ontwikkelt het beleid, gecontroleerd door een Interparlementaire Commissie van Vlaamse en Nederlandse parlementsleden, en (gevraagd of ongevraagd) geadviseerd door een (vooral academische) Raad voor Nederlandse Taal en Letteren. Een Algemeen Secretariaat staat in voor de uitvoering van dat beleid. Het staat buiten kijf dat de Taalunie vooral door de Vlamingen in het leven gewenst werd, om zo mee de status van het Nederlands als volwaardige taal in België finaal te beslechten.

De insteek van de Taalunie was bijzonder duidelijk: ze streefde een zo nauw mogelijke integratie na van de Nederlandse taal in Noord en Zuid. Bij de oprichting was de nagestreefde norm voor het Standaardnederlands in Noord én Zuid duidelijk het ‘beschaafde taalgebruik’ van de Randstad. De lang bevochten erkenning van het Nederlands in Vlaanderen als volwaardige taal kwam dus in theorie met de aanvaarding van het noordelijke ideaal als norm – maar de roep om aandacht voor het ‘zuidelijke taaleigen’ verdween daarmee niet, ook niet bij overtuigde integrationisten.

Als nieuwe beleids- en kennisorganisatie richtte de Taalunie zich op de nodige corpusplanning die de eenheid van het Nederlands in Noord en Zuid moest garanderen en bespoedigen. De meest zichtbare activiteit betrof de samenstelling van de Woordenlijst van de Nederlandse Taal (het zogenaamde ‘Groene Boekje’), dat de officiële spelling van het Nederlands vastlegde. Een en ander gebeurde in nauwe samenwerking met het Leidse Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL), dat later omgedoopt werd tot Instituut voor de Nederlandse Taal (INT) en dat vandaag nog steeds fungeert als hét Nederlands-Vlaamse kennisinstituut voor het Nederlands. Voor het heroverwegen of herzien van de spelling richtte de Taalunie ad hoc spellingcommissies op, bestaande uit Nederlandse en Vlaamse academici. Ook vandaag is er nog een permanente Commissie Spelling, die de woordenlijst actualiseert en die hervormingen kan voorstellen.

Ook rond terminologie gaf het Taalunie-verdrag een aantal duidelijke opdrachten mee. De organisatie nam in het begin van de jaren 1990 dan ook de nodige stappen om Vlaanderen en Nederland dichter bij elkaar te brengen met het prille Samenwerkingsverband Nederlandse Terminologie (SaNT). De ambitie om een eenvormige vakterminologie tussen Nederland en Vlaanderen te verzekeren op de meest diverse terreinen wordt vandaag onder meer verder vormgegeven binnen het Expertisecentrum Nederlandstalige terminologie (ENT), een onderdeel van het INT. Heel wat andere terminologische taken heeft de Taalunie eveneens bij dat instituut belegd. De Taalunie heeft ook een Commissie Anderstalige namen, die onder andere duidelijke normen formuleert voor de spelling van buitenlandse aardrijkskundige namen.

Wat grammatica betreft, sponsorde de Taalunie (samen met een reeks andere partners) de realisatie en herwerking van de Algemeen Nederlandse Spraakkunst (ANS), die de spraakkunst van de Nederlandse standaardtaal beschrijft en ondertussen aan de derde herziene versie toe is. Het descriptieve karakter van de ANS betekent dat er geen oordeel geveld wordt over ‘juist’ of ‘fout’ taalgebruik. Wel gaat het om een zeer grondige beschrijving van de formele karakteristieken van het hedendaagse Nederlands zoals het gebruikt wordt in de dagelijkse omgang.

Ook op het vlak van stijladvies liet de Taalunie zich niet onbetuigd, met campagnes voor een begrijpelijke overheids- en rechtstaal, en recent nog met adviezen rond inclusief taalgebruik.

Opmerkelijk is dat de Taalunie bovendien een eengemaakte taaladviespolitiek ontwierp voor Noord én Zuid, iets wat voorheen onbestaande was. In beginsel leidde dat in de jaren 1990 tot het instellen van een Commissie Taaladviesoverleg (TAO) en een Taaladviescommissie (TC). De opdracht van de eerstgenoemde commissie was ‘de afstemming tussen en de professionalisering van de verschillende taaladviesdiensten te bevorderen’. Dat leidde tot digitale databanken met taaladviezen om professionele taaladviseurs te ondersteunen in Noord en Zuid. Het tweede orgaan diende als klankbord en adviesorgaan voor Taalunie-projecten waarbij normativiteit en taalkundige kwaliteit van belang waren, zoals woordenlijsten en uitspraakwoordenboeken. Deze commissie (met Vlaamse en Nederlandse taalkundigen, mediamensen en letterkundigen) zou ook instaan voor de kwaliteitscontrole van het ‘kwaliteitskeurmerk’ dat de Taalunie ondertussen uitdeelde aan taalkundige producten. Ze kon, ten slotte, ook een antwoord geven op lastige taalvragen, die niet door de TAO beantwoord konden worden.

Ook andere spelers waren ondertussen actief op het terrein van taaladvies. Onze Taal bleef uiteraard toonaangevend als mediakanaal, en het INT bevestigde en versterkte zijn rol als wetenschappelijk referentiecentrum. Ook het Nederlands Normalisatie-instituut en het Belgisch Instituut voor Normalisatie formuleerden adviezen over het gebruik de Nederlandse taal. De openbare omroep bevestigde haar normstatus vanaf de jaren 1990 met een sterk uitgebouwd taaladviesportaal (zie verderop). Maar ook de Vlaamse Overheid richtte in 1998 een eigen Dienst voor Taaladvies op, waar zowel de eigen ambtenaren als de bredere bevolking een beroep op kunnen doen. De zeer populaire ‘Taaltelefoon’ (waar iedereen met taalvragen terecht kon) was een van de meest zichtbare initiatieven van deze dienst. De dienst werd herdoopt tot Team Taaladvies en blijft ook vandaag een referentie, onder andere als drijvende kracht achter de actie Heerlijk Helder, die sinds 2018 allerhande tips en richtlijnen verstrekt aan ambtenaren om de overheidscommunicatie begrijpelijk te houden (en die ook op de officiële radio en tv een spin-off kreeg).

INT, Onze Taal, Taalunie en Team Taaladvies werken nu structureel samen binnen het ‘Taaladviesoverleg’, waar ook woordenboekenmakers, overheidsmedia en parlementaire taaldiensten vertegenwoordigd zijn. Dit overleg is de eindverantwoordelijke voor de taaladvieswebsite taaladvies.net, dé vraagbaak voor alle mogelijke taalkwesties samen met de webstekken van Onze Taal en VRT Taal.

Van vrijwel alle geciteerde bronnen bestaan ondertussen gedigitaliseerde versies (zoals woordenlijst.org en de e-ANS), en de Taalunie voorzag ook financiële steun om (vaak samen met het INT) allerhande digitale taalbronnen te creëren die niet enkel de wetenschappelijke studie van het Nederlands faciliteren, maar ook taalondersteuning bieden in een waaier aan maatschappelijke domeinen (en in het onderwijs in het bijzonder). Via de portaalwebsite mijnNederlands wil de Taalunie haar ambitie waarmaken om dé referentie te zijn ‘voor iedereen die wereldwijd Nederlands leert, onderwijst, onderzoekt of gebruikt.’

De Taalunie koppelde corpusplanning (de zorg om de vorm van de taal) uiteraard ook aan statusplanning, onder meer met een uitgebreid ondersteuningsprogramma voor de internationale neerlandistiek, de ontwikkeling van vertaalwoordenboeken, het beheer van prestigieuze literaire prijzen, een uitgebreide NT2-werking, en onderzoek naar de staat en de evolutie van het Nederlands.

Nederlands in Vlaanderen na de taalstrijd

De oprichting van de Taalunie kon vanuit theoretisch opzicht symbool staan voor het beslechten van de taalstrijd in Vlaanderen. Zowel het prestige van een gedeelde spelling en grammatica, als de volwaardige opname van het zuidelijke Nederlands in een talige unie met het Noorden, leken ook het orgelpunt van ruim honderdvijftig jaar integrationistisch streven te zijn. Het voortdurende hameren op de taaleenheid van Noord en Zuid in taaladvies allerhande, leek als een soort selffulfilling prophecy gewerkt te hebben, te danken aan de vele individuen, verenigingen en instituten die die boodschap geestdriftig probeerden te belichamen.

De ironie wil dat het in de jaren 1980 vrij snel duidelijk werd dat een aantal aspecten van het dagelijkse taalgebruik in Vlaanderen allesbehalve de noordelijke taalpraktijk weerspiegelden. In plaats van de soms hartstochtelijk beleden eenheid van uitspraak, brak een zuidelijke uitspraaknorm door voor het Standaardnederlands, op basis van een interne standaardisering die vooral op de Brabantse uitspraak gericht was. Die uitspraak zou de basis worden van het ‘Nieuwsnederlands’ of ‘VRT-Nederlands’ in Vlaanderen, dat daar de facto de nieuwe norm werd voor verzorgd Algemeen Nederlands, met nieuwslezers als Martine Tanghe en Bavo Claes als prototypische standaardsprekers.

Ook die andere betrachting van de taalactivisten, het actief beoefenen van het Standaardnederlands (zij het met Nederlandse of Vlaamse tongval) in alle domeinen van het dagelijkse leven, bleek niet door te breken bij het ruime publiek. Standaardnederlands bleef voor velen een ‘zondagspak’ met elitaire connotaties, en voor nog anderen zelfs een onbereikbaar ideaal. Meer zelfs: in 1989 stelde schrijver en journalist (en oud-secretaris van de ABN-kernen) Geert van Istendael vast dat Vlaanderen viel voor het ‘Verkavelingsvlaams’, ‘de taal van een nieuwsoortig, door en door vals Vlaams zelfvertrouwen, het is de taal die uit angst voor dialect en uit angst voor het Nederlands is geboren, een wangedrocht is het, de taal van de Vlaamse intellectuele luiheid’. Die tussentaal Tussentaal
Tussentaal is de courante benaming voor de typisch Vlaamse omgangstaal die zowel dialectische als standaardtalige kenmerken bevat. Lees meer
sloop niet enkel binnen in formele domeinen die traditioneel voorbehouden waren aan de standaardtaal. Bij het uiteindelijke afkalven van dialectkennis en -gebruik in Vlaanderen in de late 20ste eeuw stapte de Vlaamse bevolking ook voor haar informele communicatie massaal over op een bovenregionale tussentaal, die veel meer omarmd werd als dagelijkse lingua franca dan het Standaardnederlands.

In retrospectief zou je dus kunnen zeggen dat Vlaanderen het middel van haar taalstrijd (het nastreven van het noordelijke Standaardnederlands als ‘taalideaal’) deels losliet zodra het doel van die strijd bereikt was op taalkundig vlak (met de oprichting van de Taalunie) en op maatschappelijk gebied (met de erkenning van het Nederlands als volwaardige cultuur- en bestuurstaal).

Wat rest er aan georganiseerd ABN-beleid aan het begin van de 21ste eeuw?

Het landschap van verenigingen die zich systematisch en prominent bezighouden met taalzorg is in Vlaanderen vandaag sterk uitgedund, en van een expliciete link met de Vlaamse beweging is vaak geen sprake meer. Het Nederlandse Genootschap Onze Taal speelt die rol weliswaar nog voor het hele Nederlandse taalgebied, en het thema duikt sporadisch nog op in de werking van groeperingen als de Vereniging Vlaamse Academici Verbond der Vlaamse Academici
Het Verbond der Vlaamse Academici was een drukkingsgroep die de Vlaamse hooggeschoolden moest verenigen. Het was de voortzetting van het Algemeen Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond, dat mee ... Lees meer
(VVA), het ANV, de Orde van den Prince Orde van den Prince
De Orde van den Prince, opgericht in 1955-1956, is een Vlaams-Nederlands genootschap dat zich op diverse wijzen en via uiteenlopende bedrijvigheden inzet voor de Nederlandse taal en cultu... Lees meer
, en de Vlaamse cultuurfondsen. Binnen het structurele Vlaams-Nederlandse cultuuroverleg is er wisselende aandacht voor taalzorg in de activiteiten van Ons Erfdeel Ons Erfdeel
De Vlaams-Nederlandse vzw Ons Erfdeel werd opgericht in 1957 en informeert via haar tijdschrift over uiteenlopende ontwikkelingen in het Nederlandse taalgebied. De titel van het gelijknam... Lees meer
, Huis deBuren deBuren
In 2004 werd het Nederlands-Vlaams Huis deBuren opgericht met de bedoeling de Nederlandstalige cultuur in Europa te promoten. Lees meer
en De Brakke Grond Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond
De Brakke Grond werd in 1981 geopend als Vlaams Cultureel Centrum in Amsterdam en presenteert vandaag vooral het Vlaamse actuele aanbod inzake cultuur en kunst aan het publiek in de Neder... Lees meer
, met de jaarlijkse ‘Week van het Nederlands’ als meest zichtbaar statement. ‘Wablieft’ verstrekt als ‘centrum voor duidelijke taal’ schrijfadvies voor eenvoudig maar helder geschreven teksten, vanuit een sterke sociale bewogenheid. In academische kringen blijft zowel taalzorg als de verhouding tussen het noordelijke en zuidelijke taalgebruik prominent aanwezig in neerlandistische congressen en publicaties. Ook de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (KANTL, 1886) is een instelling die zich in de loop van haar geschiedenis heeft ingezet zowel voor taalculturele, -wetenschappeli... Lees meer
, ooit het ‘kroonjuweel’ van de academische Vlaamse beweging, buigt zich met regelmaat over die kwesties. Klassieke spelers in taaladvies vinden elkaar ook in ludiekere activiteiten als ‘Het Groot Dictee Heruitgevonden’ van de Schrijfwijzen (een verderzetting van het Groot Dictee der Nederlandse taal door onder andere VRT, De Standaard en Team Taaladvies) en de Olympiade Nederlands, een taalwedstrijd voor middelbare scholieren (met VRT taal, de Taalunie, de Orde van den Prince en de KANTL als partners).

Naar voorbeeld van een aantal Nederlandse onderscheidingen bestaan er in Vlaanderen ook prijzen voor verzorgde taal, waaronder de Grote Prijs Jan Wauters (de VRT-taalprijs voor creatief en uitmuntend taalgebruik), de Wablieft-prijs voor ‘heerlijk heldere taal’, de LOF-prijs der Nederlandse Taal (VVB/Stichting Nederlands), en een Language Industry Award voor de beste taalpublicatie en beste taaladvieswebsite.

Stijlboeken bleven populair in de late 20ste en vroege 21ste eeuw, en werden onder andere uitgegeven door de VRT en door De Standaard. Ook de aandacht voor zuidelijke/Vlaamse uitdrukkingen bleef bestaan, in verzamelwerken met titels als Hoe Vlaams mag uw Nederlands zijn? en Typisch Vlaams. Gidsen voor spelling, uitspraak en interpunctie blijven tot op vandaag bestsellers, zij het zonder een expliciete link met enig politiek streven.

In de schaarse overblijvende taalcolumns (in De Standaard, bijvoorbeeld) kwam de klemtoon te liggen op taalgebruik en veel minder op een taalpolitieke ondertoon. Vrijwel alle Vlaamse kranten ontwikkelden wel een intern taalzorgbeleid voor hun redacties, maar de taaltuiniers bleven op stal. Op televisie werden de taaladviesprogramma’s ingewisseld voor taalspelletjes als Tien voor taal (in Vlaams-Nederlandse coproductie, 1999-2009) en het jaarlijkse Groot Dictee der Nederlandse Taal, maar ook die Noord-Zuid-competities verdwenen uiteindelijk van het scherm.


<p>Gerty Christoffels, Luc Appermont en Fred Brouwers in het programma <em>Tien voor taal</em>, ca. 1999. (Archief VRT)</p>

Gerty Christoffels, Luc Appermont en Fred Brouwers in het programma Tien voor taal, ca. 1999. (Archief VRT)

Aan het begin van de 21ste eeuw nam de VRT in haar ‘Taalcharter’ evenwel opnieuw het voortouw als vormgever en verspreider van de standaardtaal: ‘De VRT wil de norm voor Belgische variant van de Nederlandse standaardtaal zijn en blijven’. Taalzorg werd impliciet een kwaliteitslabel waarmee de publieke omroep zich van commerciële concurrenten wou onderscheiden (hoewel VTM bijvoorbeeld ook een taaladviseur in dienst had, maar daar nauwelijks mee uitpakte). Onder impuls van taalraadsman Ruud Hendrickx werd een arsenaal aan taaladvies uitgerold via het internet, digitale nieuwsbrieven en sociale media. De omroep hield zich daarbij ver van al te expliciete taalpolitieke stellingnames (laat staan van een expliciete Vlaamsgezinde profilering zoals dat in de jaren 1970 het geval was). Door Vlaamse politici en VRT-bestuurders werd dit wel nog geframed als een deel van het ‘behoeden van de eigenheid van de Vlaamse cultuur’. De immens populaire VRT Taal-website werd in 2023 opgeheven, maar alle relevante informatie wordt geïntegreerd in de webstek taaladvies.net.

Discours en ideologie versus norm en praktijk, bis

Het taallandschap in Vlaanderen is in de vroege 21ste eeuw nog steeds in volle beweging: het proces van dialectverlies nadert de laatste fase voor de dialecten echt verdwijnen, de tussentaal nestelde zich in het taalgebruik van de brede Vlaamse bevolking, en het gebruik van de standaardtaal lijkt af te nemen in een aantal traditioneel prestigieuze domeinen. In die situatie blijft de symboolwaarde van de standaardtaal in Vlaanderen evenwel zeer groot. Elk initiatief om de norm ter discussie te stellen, of de bestaande toegenomen variatie in de realisatie van die norm expliciet te erkennen, kan rekenen op stevig polemisch weerwerk van een numeriek beperkte, maar zeer vocale stroming in de samenleving. In de hedendaagse literatuur staat die houding te boek als een uiting van ‘standaardtaalideologie’. In de praktijk betreft het een eeuwenoud fenomeen dat ook de voorbije twee eeuwen de taalacties van de Vlaamse beweging schraagde, met name het geloof dat er één taalvariëteit is die beter of geschikter is dan alle andere voor prestigefuncties, en de overtuiging dat het raken aan de vorm van die taalvariëteit een effect zal hebben op haar prestige. In die discussie is er steevast weinig ruimte voor wetenschappelijke inzichten: zelfs de beschrijving of verklaring van taalvariatie en taalverandering als een volstrekt normaal taalkundig proces, wekt toorn op en keert zich tegen de boodschapper.

Deze houding heeft een substantiële invloed op initiatieven die taalvariatie een grotere plaats willen geven binnen de normen voor het Standaardnederlands. Zo actualiseerde de Taalunie in 2019 haar visietekst over taalvariatie op basis van wetenschappelijk commissiewerk, in een poging om tot een minder normatieve en meer dynamische en inclusieve benadering van taal te komen. De waarderende aanpak voor variatie en het pleidooi voor registergevoeligheid spoorden weliswaar met de recentste sociolinguïstische inzichten, maar een suggestie van een commissielid om dat in de praktijk toe te passen op het taalbeleid van de VRT baarde een stevige mediarel, waarin onmiddellijk het spook van de taalverloedering en de bedreiging van verworven taalrechten opgevoerd werden. Het Comité van Ministers van de Taalunie besliste om geen beleid te ontwikkelen op basis van de visietekst.

Een soortgelijke reactie duikt op bij elke andere poging van de VRT om haar strikte standaardtaalbeleid te nuanceren. Zo werd het voorstel om een standaardtaal met een lichte regionale tongval toe te laten bij nieuwslezers (wat bij vele omroepen in het buitenland een dagelijkse praktijk is) steevast onmiddellijk afgeblokt door haar gepolitiseerde Raad van Bestuur en het Vlaamse Parlement Vlaams Parlement
Het Vlaams Parlement is de parlementaire vergadering van de Vlaamse deelstaat in het federale België. Zijn geschiedenis kent drie grote fasen: de periode van de Cultuurraad voor de Neder... Lees meer
, wat toont dat de taalpolitieke erfenis van de Vlaamse beweging nog steeds van groot symbolisch politiek belang is.

Recente evoluties en vooruitblik

Expliciete taalzorg speelt vandaag nauwelijks nog een eersteplansrol bij de usual suspects in de brede Vlaamse beweging. Aandacht voor correct taalgebruik maakt weliswaar nog deel uit van het discours, maar vormt sinds de structurele inkapseling in de werking van de Taalunie, VRT Taal, en Team Taaladvies nauwelijks nog een activistisch speerpunt – los van het feit dat ook Vlaanderen niet ontsnapt aan de voortgaande ‘complaint tradition’ over vermeende ‘taalverloedering’ in de media en bij de jongere generaties. Ook politici die de erfenis van de Vlaamse beweging claimen, lijken bevrijd van de noodzaak om een voorbeeldfunctie te vervullen op dat taalzorgvlak. Het uitdragen van taalnormen en rolmodellen wordt nu vooral belichaamd door instanties die de Vlaamse Overheid ‘veruitwendigen’: de VRT als officiële radio en televisie-omroep, en ook de Vlaamse administratie.

De aandacht bij de culturele en politieke relicten van de Vlaamse beweging verschuift van intern-linguïstische normering en raadgeving naar de positie van de Nederlandse standaardtaal in de samenleving: van corpus- naar statusplanning, dus.

Drie thema’s keren steeds weer terug. Ten eerste zijn er de groeiende aanwezigheid van tussentaal in de publieke ruimte (ten koste van het Standaardnederlands), en de strijd ertegen. Hoewel taalkundigen het ‘oprukken’ van tussentaal duiden en verklaren als een natuurlijk gevolg van dialectverlies, demotisering en destandaardisering, is de symboolstrijd tegen tussentaal steevast zeer emotioneel. Taalwetenschappers wordt in dat debat bovendien vaak aangewreven dat ze niet dezelfde evidente taalpolitieke sympathieën hebben als hun activistische voorgangers in de jaren 1960 en 1970. Opvallend is dat die ‘strijd’ zich vooral richt op de openbare media (als symbool van de overheid), maar niet steeds gereflecteerd wordt in het taalgedrag van de betrokken politici en activisten.

Ten tweede is er de verengelsing van bepaalde maatschappelijke domeinen, in het bijzonder het hoger onderwijs Hoger onderwijs
De evolutie van het Vlaamse hoger onderwijs werd gekenmerkt door een moeizame vernederlandsingspolitiek, gaande van het vroegste verschijnen van Nederlandstalig onderwijs tot de integrale... Lees meer
. Ook hier tonen objectieve cijfers aan dat het Nederlands in Vlaanderen momenteel op geen enkele wijze bedreigd is als onderwijstaal, door de decretale beperkingen op het aantal anderstalige vakken en opleidingen. Het verzet tegen de vermeende verregaande verengelsing betreft dan ook vooral (vooralsnog niet ingewilligde) vragen naar een soepelere taalwetgeving voor het hoger onderwijs. De bescherming van het Nederlands als wetenschapstaal wordt vaak in een adem genoemd met haar status als onderwijstaal, maar ook hier valt op dat er nauwelijks politieke initiatieven ondernomen worden binnen de Vlaamse beweging om bijvoorbeeld de financiële valorisatie van Nederlandstalige wetenschappelijke publicaties te verhogen.

Ten derde is er het aanleren van het Standaardnederlands door nieuwkomers in de Vlaamse samenleving. Los van de erkende noodzaak om de lokale lingua franca te beheersen om snel te kunnen integreren in een maatschappelijke context van werk en opleiding, illustreert de nadruk op het eengemaakte Standaardnederlands als omgangstaal de blijvende politieke en maatschappelijke symboolwaarde van die variëteit. Tussentalige variëteiten of dialecten die de facto vaak als lingua franca gebruikt worden in de dagelijkse omgang, komen niet in aanmerking voor die integratie, ook niet wanneer politici zich vaak van zo’n tussentaal bedienen om dit duidelijk te maken.

Vandaag lijkt het evident dat het Nederlands in Vlaanderen en Nederland (en ook in Suriname) één-en-dezelfde taal is, zij het met regionale verschillen. De weg naar de aanvaarding van die ‘pluricentrische’ visie was evenwel lang in Vlaanderen, en bezaaid met ideologische tegenstellingen, politieke strategieën, intense taalplanning, het verlangen naar de erkenning van eigen identiteit, en de verdediging van taal als symbool voor dat alles. Wat leest als een narratief over de zoektocht naar taal als verbindend element binnen de Vlaamse beweging, was in de praktijk zeer vaak een zaak van verdeeldheid en tegenstelling vanwege taalkeuze, taalattitude, en taalideologie. De ‘grassroots’-strijd om de vorm en de norm van de Nederlandse omgangstaal was een cruciaal middel in het hogere gevecht om het prestige en de status van die taal. Het is goed te benadrukken dat die taalstrijd in essentie een sociale strijd was, ook wanneer men de hedendaagse talige uitdagingen in Vlaanderen overschouwt. Over taalconflicten stelde taalsocioloog Joshua Fishman in de vorige eeuw dat de zwakken in een taalconflict altijd meer de neiging zullen hebben om tweetalig te zijn dan de sterken. Dat was in de hier beschreven taalstrijd beslist lang het geval. In de hedendaagse ‘post conflict’-situatie ligt de toekomst evenwel in de omgekeerde strategie: in het meertalige en diverse Vlaanderen staat de positie van het Nederlands niet meer ter discussie, en zullen we naast sprekers van een veelgelaagd Nederlands vooral meertalige Vlamingen moeten zijn om Europeërs te worden.

Literatuur

– J.B. David, Tael- en Letterkundige Aenmerkingen, Leuven, 1856.
– G. Gezelle, Etudes de philologie néerlandaise. Les Flaminguistes, in: Le Muséon, jg. 4, 1885, pp. 114-116.
– H. Meert, Taalpolitie toegepast op Cato Censorius, in: De Toekomst, november 1891, pp. 385-406.
– D. Claes, Taalpolitie toegepast op Cato Schabletter. Antwoord aan M.H. Meert, in: De Toekomst, februari 1892, pp. 51-74.
– J. Muyldermans, Verzameling der meest voorkomende Moeilijkheden, Gallicismen en Germanismen in onze Taal. Bijdragen tot Taal- en Stijlzuivering, Mechelen, 1893.
– J. Broeckaert, Bastaardwoordenboek, Gent, 1895.
– H. Meert, Distels. Proeve van Taalzuivering te gebruiken bij het Onderwijs in de Nederlandsche Taal, Brussel, 1897.
– H. Meert, Onkruid onder de Tarwe, Gent, 1899.
– W. de Vreese, Gallicismen in het Zuidnederlandsch. Proeve van Taalzuivering, Gent, 1899.
– L. Scharpé, Nederlandsche Uitspraakleer, Lier, 1912.
– C.H. Peeters, Nederlandsche Taalgids. Woordenboek van Belgicismen met verklaring en opgave van de overeenkomstige woorden en uitdrukkingen in het algemeen Nederlandsch, Antwerpen, 1930.
– M. de Vroede, Het Nederlands Congres van 1849, in: Cultureel Jaarboek van de provincie Oost-Vlaanderen III, 1949, pp. 289-332.
– J.L. Pauwels, In hoeverre geeft het Noorden de toon aan?, in: Nu Nog, jg. 2, 1954, nr. 4, pp. 1-9.
– R. Haeseryn, De pennetwist om het algemeen Nederlands in België omstreeks 1900, in: Taal en Tongval, jg. 11, 1959, pp. 84-91.
– J. Boets, Gezelle, de "flaminguist", in: Spiegel der Letteren, jg. 13, 1970, pp. 174-188.
– J. Goossens, De Belgische uitspraak van het Nederlands, in: De Nieuwe Taalgids, jg. 66, 1973, pp. 230-240.
– K. Deprez en G. Geerts, Lexical and Pronominal Standardization in the Evolution of Standard Netherlandic in West-Flanders, in: Zeitschrift für Dialektologie und Linguistik (Beihefte Neue Folge), nr. 22, 1977.
– J. Ruwet en Y. Wellemans, L'analphabétisme en Belgique (XVIIIème-XIXème siècles), Louvain, 1978.
– S.P. Bertram en A.J. Vervoorn, Het Nederlands in Belgische normen, in: Onze Taal, jg. 48, 1979, pp. 10-12.
– T. Suffeleers, Taalverzorging in Vlaanderen, Brugge-Nijmegen, 1979.
– K. Deprez, Naar een eigen identiteit. Besluiten van tien jaar taalsociologisch en sociolinguïstisch onderzoek betreffende de standaardtaal in Vlaanderen. Perspektieven voor verder onderzoek, Kessel-Lo, 1981.
– R. Willemyns, Taalgebruik en taalgedrag als klasse-indicatoren, in: De Nieuwe Taalgids, jg. 74, 1981, pp. 134-148.
– H. Vanacker, De "Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen" en de vernederlandsing van het onderwijs, Gent, 1982.
– U. Knops, Attitudes van Vlamingen tegenover de Nederlandse standaardtaal, in: Ons Erfdeel, jg. 27, 1984, pp. 703-712.
– W. Haeseryn, Terminologie, Groningen, (Voorzetten, nr. 2), 1985.
– L. Cassier en P. van de Craen, Vijftig jaar evolutie van het Nederlands, in: J. Creten e.a. (red.), Werk in uitvoering, 1986, pp. 59-73.
– J.J. Steensels, Correcte taal voor bedrijf en techniek. De Belgische norm, in: Onze Taal, jg. 55, 1986, pp. 164-165.
– R. Willemyns, Regionalismen in het Nederlands, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 96, 1986, nr. 1, pp. 108-131.
– J. Fishman, Language spread and language policy for endangered languages, in: Georgetown University Round Table on Languages and Linguistics 1987, 1987, pp. 1-15.
– P. van de Craen en R. Willemyns, The Standardization of Dutch in Flanders, in: The International Journal of the Sociology of Language, jg. 73, 1988, pp. 45-64.
– R. Willemyns, Language Planning as an indicator of linguistic change, in: T. J. Walsh (red.), Synchronic and Diachronic Approaches to Linguistic Variation and Change. Georgetown University Round Table on Languages and Linguistics 1988, 1988, pp. 349-357.
– G. van Istendael. Het Belgische labyrint: de schoonheid der wanstaltigheid, Amsterdam, 1989.
– M. van der Plas, Mijnheer Gezelle: Biografie van een priester-dichter, Tielt/Baarn, 1990.
– R. Willemyns, Taalontwikkeling in de Zuidelijke Nederlanden na de politieke scheiding, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 102, 1992, pp. 99-115.
– R. Willemyns, Integration vs. particularism. The undeclared issue at the first "Dutch Congress" in 1849, in: J. Fishman (red.), The Earliest Stage of Language Planning, 1993, pp. 69-83.
– R. Willemyns, Leonardus Lodewijk De Bo. Dialectoloog en particularist, Kortrijk, (Cahier Westvlaamse schrijvers, nr. 161), 1993.
– W. Vandenbussche, Eeuwig zagen voor de vlaamsche taal. De invloed van Eugeen Van Steenkiste op de vernederlandsing van de Brugse stadsadministratie, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 105, 1995, nr. 2-3, pp. 264-284.
– R. Willemyns, De tweede generatie Westvlaamse particularisten, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 105, 1995, nr. 2-3, pp. 228-263.
– R. Willemyns, Proeve van particularistisch taalgebruik, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 106, 1996, pp. 177-191.
– W. Vandenbussche, Een bijdrage tot de studie van het taalgebruik van de lagere klassen in het 19de-eeuwse Brugge, Vrije Universiteit Brussel, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 1999.
– R. Vandekerckhove, Structurele en sociale aspecten van dialectverandering. De dynamiek van het Deerlijkse dialect. Gent, 2000.
– R. Willemyns, Gezelle en het West-Vaamse taalparticularisme, in: P. Couttenier (red.), Een eeuw Gezelle (1899-1999), 2000, pp. 63-74.
– D. Geeraerts, Een zondagspak? Het Nederlands in Vlaanderen: gedrag, beleid, attitudes, in: Ons Erfdeel, jg. 44, 2001, nr. 3, pp. 337-344.
– W. Vandenbussche, Nederlands als prestigetaal voor de Brugse upper class in de 19de eeuw?,
in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 111, 2001, nr. 2, pp. 129-146.
– J. de Groof, Protestantse klinkers, patriottische medeklinkers en staatsvijandige accenten. Motivatie tijdens de Belgische spellingstrijd 1836-1844, in: Taal en Tongval, jg. 54, 2002, pp. 95-120.
– K. Hendrickx, Taal- en formuleringsproblemen in de regelgeving. De taalopmerkingen in de adviezen van de Raad van State, Katholieke Universiteit Leuven, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2002.
– W. Vandenbussche, The standardization of Dutch orthography in lower, middle and upper class documents in 19th century Flanders, in:  A. Linn e.a. (red.), Standard Germanic, 2002, pp. 27-42.
– A. Deumert en W. Vandenbussche, Standard languages.  Taxonomies and histories, in: A. Deumert en W. Vandenbussche (red.), Germanic Standardizations, 2003, pp. 1-14.
– A. Deumert en W. Vandenbussche, Research directions in the study of language standardization, in: A. Deumert en W. Vandenbussche (red.), Germanic Standardizations, 2003, pp. 461-476.
– R. Hendrickx, Stijlboek VRT, Utrecht, 2003.
– L. Permentier, Stijlboek: Onmisbaar voor wie helder wil schrijven, Roeselare, 2003.
– A. van Laere, Tussentaalelementen in de taai van Vlaamse politici, Universiteit Gent, ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, 2003.
– R. Willemyns, Het verhaal van het Vlaams, Antwerpen/Utrecht, 2003.
– J. de Groof, Taalpolitiek en taalplanning in Vlaanderen in de lange negentiende eeuw, Vrije Universiteit Brussel, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2004.
– F. Debrabandere, Het echec van de ABN-actie in Vlaanderen, in: Neerlandia/Nederlands van nu, 2005, nr. 109, pp. 27-31.
– W. Vandenbussche, R. Willemyns, J. De Groof en E. Vanhecke, Taming thistles and weed amidst the wheat:  language gardening in 19th century Flanders, in: N. Langer e.a. (red.), Linguistic Purism in the Germanic Languages, 2005, pp. 46-61.
– J. de Groof, E. Vanhecke en W. Vandenbussche, 'Waarom er geene eloquentie in het letterkundig Nederlandsch is.'  Drie verschillende factetten van het normdebat in de negentiende eeuw, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 116, 2006, nr. 2, pp. 255-277.
– K. Rys, K. en J. Taeldeman, Fonologische ingrediënten van Vlaamse tussentaal, in: D. Sandra e.a. (red.), Tussen taal, spelling en onderwijs. Essays bij het emeritaat van Frans Daems, 2007, pp. 1-9.
– E. Vanhecke, Stedelijke kanselarijtaal in Vlaanderen in de negentiende eeuw. Vrije Universiteit Brussel, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2007.
– R. Willemyns en Wim Vandenbussche, Taalverachters en Taalverkrachters? Sociolinguïsten op de beklaagdenbank, in D. Sandra e.a. (red), Tussen Taal, Spelling en Onderwijs, 2007, pp. 23-34.
– S. Auman, En op de zevende dag was er tussentaal. Een onderzoek naar het gebruik van de Nederlandse standaardtaal, Vlaamse tussentaal en codewisseling in 'De zevende dag', Universiteit Gent, ongepubliceerde masterproef, 2009.
– J. De Caluwe, Tussentaal wordt omgangstaal in Vlaanderen, in: Nederlandse Taalkunde, jg. 14, 2009, nr. 1, pp. 8-25.
– N. van der Sijs en R. Willemyns, Het verhaal van het Nederlands. Een geschiedenis van twaalf eeuwen. Amsterdam, 2009.
– R. Vosters, Integrationisten en particularisten? Taalstrijd in Vlaanderen tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), in: Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jg. 62, 2009, pp. 41-58.
– W. Vandenbussche, Standardisation through the Media.  The case of Dutch in Flanders, in: P. Gilles e.a. (red.), Variatio Delectat.  Empirische Evidenzen und theoretische Passungen sprachlicher Variation, 2010, pp. 309-322.
– E. Belsack, Taalbeleid in Nederlandse en Vlaamse kranten: Over Groene en Witte Boekjes, CEO's, slimme mobieltjes en popie jopie-taal, in: Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse maatschappij voor taal- en letterkunde en geschiedenis, jg. 65, 2011, pp. 57-78.
– S. Grondelaers en R. van Hout, The standard language situation in the Low Countries: Top-down and bottom-up variations on a diaglossic theme, in: Journal of Germanic Linguistics, jg. 23, 2011, nr. 3, pp. 199 - 243.
– G. Rutten, m.m.v. R. Vosters, Een nieuwe Nederduitse spraakkunst. Taalnormen en schrijfpraktijken in de Zuidelijke Nederlanden in de achttiende eeuw, Brussel, 2011.
– R. Vosters, Taalgebruik, taalnormen en taalbeschouwing in Vlaanderen tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Een historisch-sociolinguïstische verkenning van vroeg-negentiende-eeuws Zuidelijk Nederlands. Vrije Universiteit Brussel, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2011.
– K. Absillis, J. Jaspers en S. van Hoof (red.), De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams, Gent, 2012.
– S. van Hoof en J. Jaspers, Hyperstandaardisering, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde, jg. 128, 2012, nr. 2, pp. 97–125.
– R. Vosters, G. Rutten en W. Vandenbussche, The sociolinguistics of spelling. A corpus-based case study of orthographical variation in nineteenth-century Dutch in Flanders, in: A. van Kemenade e.a. (red.), Historical Linguistics 2009. Selected papers from the 19th International Conference on Historical Linguistics, 2012, pp. 253-274.
– R. Vosters, G. Rutten, M. van der Wal en W. Vandenbussche, Spelling and identity in the Southern Netherlands (1750–1830), in: A. Jaffe e.a. (red.), Orthography as social action. Scripts, spelling, identity and power, 2012, pp. 135-160.
– J. de Caluwe, S. Delarue, A.-S. Ghyselen en C. Lybaert (red.), Tussentaal. Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen, Gent, 2013.
– S. van Hoof, Feiten en fictie: een sociolinguïstische analyse van het taalgebruik in fictieseries op de Vlaamse openbare omroep (1977-2012). Onuitgegeven proefschrift, Universiteit Antwerpen, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2013.
– R. Willemyns, Dutch. Biography of a Language, Oxford, 2013.
– C. Lybaert, Het gesproken Nederlands in Vlaanderen : percepties en attitudes van een spraakmakende generatie, Universiteit Gent, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2014.
– R. Vosters, E. Belsack, J. Puttaert en W. Vandenbussche, Norms and usage in nineteenth-century Southern Dutch, in: G. Rutten e.a. (red.), Norms and usage in language history, 1600-1900. A historical-sociolinguistic and comparative perspective, 2014, pp. 73–100.
– E. Belsack, Een comparatieve overzichtsstudie van het taalstandaardiseringsdebat in Vlaenderen/Vlaanderen en Noreg/Norge in tijden van natievorming, Vrije Universiteit Brussel en University of Agder, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2015.
– L. Permentier en R. Schutz, Hoe Vlaams mag uw Nederlands zijn? : 1000 Belgisch-Nederlandse woorden : een woordenlijst van De Standaard, Groot-Bijgaarden, 2015.
– L. Permentier en R. Schutz, Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen, Leuven, 2015.
– G. Rutten, R. Vosters en M. van der Wal, Frenchification in discourse and practice. Loan morphology in private letters of the eighteenth and nineteenth centuries, in: C. Peersman e.a. (red.), Past, present and future of a language border. Germanic-Romance encounters in the Low Countries, 2015, pp. 143–169.
– R. Vosters en G. Rutten, Three Southern shibboleths. Spelling features as conflicting identity markers in the Low Countries, in: Written Language & Literacy, jg. 18, 2015, nr. 2, pp. 260–274.
– A.-S. Ghyselen, Verticale structuur en dynamiek van het gesproken Nederlands in Vlaanderen: Een empirische studie in Ieper, Gent en Antwerpen, Universiteit Gent, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2016.
– J. van Keymeulen, Taalideologie: gematigdheid is ouderwets, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 126, 2016, pp. 209-225.
– G. de Sutter, De vele gezichten van het Nederlands in Vlaanderen: een inleiding tot variatietaalkunde, Leuven, 2017.
– J. Jaspers en S. van Hoof, In principe is er niks op tegen: retorische tolerantie voor Vlaamse inbreng in het Nederlands in de twintigste eeuw, in: T. Colleman e.a. (red.), Woorden om te bewaren: huldeboek voor Jacques Van Keymeulen, 2018, pp. 713–26.
– J. Puttaert, Vergeten stemmen van onderop Een sociolingüistische analyse van briefwisseling van de lagere klassen in de Lage Landen in de lange negentiende eeuw, Vrije Universiteit Brussel, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2019.
– H. Snoeck. De strijd tegen de fiere Vlaamse lamme: een discoursanalyse van de eerste vier jaargangen van het tijdschrift Nu Nog, Universiteit Gent, ongepubliceerde masterproef, 2019.
– W. Vandenbussche, Debat of sacochengevecht? Over de vernieuwde visie op taalvariatie van de Taalunie, in: Ons Erfdeel, jg. 62, 2019, nr. 2, pp. 67-71.
– S. van Hoof, Taalzorg in de Vlaamse media, in: G. Willems en B. De Wever (red.), De verbeelding van de leeuw. Een geschiedenis van media en natievorming in Vlaanderen, 2020, pp. 35-71.
– J. Stegeman, Grote geschiedenis van de Nederlandse taal, Amsterdam, 2021, 2 dln.
– B. Timmermans, Klink klaar. Uitspraak- en intonatiegids voor het Nederlands, Leuven, 2021.
– I. van de Voorde. Pluricentriciteit in de taalgeschiedenis. Bouwstenen voor een geïntegreerde geschiedenis van het Nederlands (16de – 19de eeuw). Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Leiden, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2021.
– M. Ooms, Tot in de puntjes... Praktische leestekengids, Gorredijk, 2022.
– M. Ooms, Podcast Kinderen van het ABN, oktober/november 2023, geraadpleegd op 1 november 2023, op: https://www.de-lage-landen.com/series/kinderen-van-het-abn
– C. Verheyden. “Ge moet zien dat gij uw vlaamsche taal niet vergeet”. Een historisch-sociolinguïstisch onderzoek naar de invloed van het Frans op het Zuidelijke Nederlands, Vrije Universiteit Brussel, ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, 2023.

Suggestie doorgeven

1975: René Haeseryn (pdf)

1998: Roland Willemyns

2023: Wim Vandenbussche / Rik Vosters / Roland Willemyns

Databanken

Inhoudstafel