Vlaamse beweging in internationaal-comparatief perspectief

Begrip

De Vlaamse beweging heeft zich altijd internationaal georiƫnteerd. Niet alleen vertoonde ze opvallende gelijkenissen met andere nationale bewegingen in Europa en elders, ze maakte geregeld de vergelijking met andere nationaliteiten om haar eigen kwestie te duiden of te legitimeren.

Alternatieve term
Vlaamse beweging en nationale bewegingen in Europa
Leestijd: 46 minuten

Aanzet voor verder internationaal-vergelijkend onderzoek: een netelige uitdaging

Vergelijkend onderzoek naar nationale bewegingen en nationale identiteitsvorming heeft in de laatste drie decennia een steile opmars gemaakt. Historisch-comparatief onderzoek van naties en natievorming kent echter al een oudere traditie. De Belgische historicus Henri Pirenne Pirenne, Henri
Henri Pirenne (1862-1935) was een van de invloedrijkste Belgische historici uit de 20ste eeuw. Zijn werk, met name zijn zevendelige Histoire de Belgique, reflecteerde een Belgisch-nationa... Lees meer
pleitte in 1923 tijdens het vijfde Internationale Congres voor Historische Wetenschappen in Brussel voor een systematisering van het comparatief onderzoek naar de geschiedenis van naties. Pirenne zag na de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
heil in de vergelijkende methode omdat ze kon helpen de historische wetenschap te ontdoen van de ā€˜idoles du sentimentā€™. Door de verschillende nationale geschiedenissen met elkaar in verband te brengen zou er een ā€˜point de vue de lā€™histoire universelleā€™ ontstaan. Die universele geschiedenis zou volgens Pirenne niet alleen een meer wetenschappelijke geschiedpraktijk op de been brengen, maar ook ā€˜un patriottisme plus fraternelā€™ in verschillende naties doen ontwikkelen doordat burgers aller landen bewuster zouden worden van gelijklopende en gedeelde historische ontwikkelingen.

Pirennes oproep kreeg echter weinig navolging. Het zou tot de laatste decennia van de twintigste eeuw duren alvorens de praktijk van comparatief onderzoek meer aandacht kreeg in de historische wetenschap. Die evolutie liep gelijktijdig met de ontwikkeling van het onderzoeksveld van nationalism studies en zijn gecorreleerd. De zogezegde vanzelfsprekende band tussen de natie(staat) en geschiedschrijving werd op het einde van de vorige eeuw door het opkomende onderzoeksveld immers steeds meer in vraag gesteld. Dit had ook gevolgen voor de methodologie van de ā€“ tot dan toe overwegend nationale ā€“ geschiedschrijving: naarmate de natiestaat als vanzelfsprekende actor in de geschiedenis meer en meer kritisch werd bestudeerd en in vraag gesteld, groeide de methodologische vereiste om verschillende naties systematisch(er) met elkaar te vergelijken. De Duitse historicus JĆ¼rgen Kocka wees tachtig jaar na Pirenne tijdens de twintigste editie van het Internationale Congres voor Historische Wetenschappen op de risicoā€™s van de ā€˜national framework and loyaltiesā€™ die twee eeuwen lang de geschiedwetenschap hadden gedomineerd en soms tot ā€˜grave distortions in the work of historiansā€™ hadden geleid. In tegenstelling tot Pirenne, die het nationale referentiekader nog hanteerde, werd de comparatieve methode nu naar voren geschoven om beyond de nationale geschiedschrijving te kunnen gaan. Universele geschiedschrijving en een consistente toepassing van de comparatieve methode zouden historici de mogelijkheid bieden om de valkuilen van de traditionele nationale geschiedschrijving te omzeilen. Het resultaat is een voorstelling van de geschiedenis waarbij de verwevenheid tussen verschillende samenlevingen en naties veel sterker tot uiting komt en de vanzelfsprekendheid van de natie als belangrijkste actor in de geschiedenis kritisch onder de loep wordt genomen en ter discussie gesteld.

Recente ontwikkelingen in het veld van transnationale vergelijkingen ā€“ en de daaraan verbonden methode van entangled history ā€“ stellen daarenboven de aandacht op de ā€œflowsā€ tussen verschillende nationale identiteiten voorop, en waarschuwen voor het risico in een vergelijkende methode om nationale identiteiten of natiestaten als een homogeen blok voor te stellen, om ze zo te doen laten inpassen in een theoretisch of vergelijkend kader.

Ondanks deze recente ontwikkelingen en goede intenties blijft vergelijkend onderzoek een netelige uitdaging. Het is dan ook niet verwonderlijk vast te stellen dat er tot vandaag weinig vergelijkend historisch onderzoek is uitgevoerd naar de geschiedenis van de Vlaamse beweging Geschiedenis van de Vlaamse beweging
Het ontstaan en verdwijnen van gemeenschappen is het gevolg van een complex geheel van onbewuste en bewuste processen. De verdediging van het Nederlands in Belgiƫ en van de belangen van d... Lees meer
. Comparatief onderzoek blijft immers intrinsiek een veeleisende onderneming omwille van de exponentiƫle vermenigvuldiging van bronnen, lokaal-historiografische debatten en taalvereisten. Het vergt een zware inspanning om een vergelijking tot een goed einde te brengen, aangezien een onderzoeker verschillende expertises moet vergaren, en zich tegelijkertijd steeds bewust moet zijn van de voor- en nadelen van een vergelijkende studie.

Elke poging om de geschiedenis van diverse naties of nationale bewegingen in een comparatief kader onder te brengen moet bijvoorbeeld steeds balanceren tussen drie overwegingen. Ten eerste moet de vergelijking genoeg abstractie aan de dag kunnen leggen. Een comparatieve studie van nationale bewegingen dreigt door de vermenigvuldiging van bronnen, relevante organisaties en personen, snel in een overvloed aan details te verzanden. Om dit tegen te gaan moet er voor elke vergelijkende studie een soort model ontwikkeld worden dat enerzijds toelaat om bepaalde details of gebeurtenissen naast zich neer te leggen en anderzijds een licht kan werpen op de verwevenheid tussen de verschillende casussen. Als er geen rekenschap wordt gegeven aan de uitwisseling van ideeĆ«n, concepten, personen en materiĆ«le en visuele symbolen tussen verschillende nationale bewegingen, loopt de vergelijking immers het gevaar niets meer te zijn dan een catalogus van geĆÆsoleerde casussen die toevallig naast elkaar worden vermeld.

De tweede overweging staat, ironisch genoeg, haaks op de eerste. Een algemeen vergelijkend kader mag de specifieke contexten van de casussen niet uit het oog verliezen. Als het dat wel doet, zal de vergelijking bepaalde feiten, personen of gebeurtenissen verwringen om ze in een bepaald stramien te doen passen. Op die manier worden de valkuilen van de traditionele nationale historiografie niet vermeden, maar worden ze gewoonweg op een bredere schaal gereproduceerd. Om dit te vermijden moet de vergelijking een zekere flexibiliteit behouden en tot op een bepaalde hoogte genoeg speelruimte laten om zich aan te passen aan de contexten en de specificiteit van de verschillende casussen en niet andersom.

De derde en laatste overweging behelst het veelvoud aan termen en concepten die door zowel leden van verschillende bewegingen als onderzoekers worden gebruikt. Is de Vlaamse beweging bijvoorbeeld een ā€˜nationaleā€™, ā€˜nationalistischeā€™, ā€˜sub-nationaleā€™, ā€˜regionaleā€™, ā€˜autonomistischeā€™ of ā€˜separatistischeā€™ beweging? Is het eigenlijk wel een ā€˜bewegingā€™, of toch eerder een ā€˜partijā€™? En kan je een andere term gebruiken voor een casus dan hoe de leden zichzelf beschrijven? Anders gezegd: als een beweging zichzelf als ā€˜regionaleā€™ beweging omschrijft, kan een onderzoeker die dan typeren als een ā€˜nationalistischeā€™ beweging zonder afbreuk te doen aan de context van de casus?

Deze drie overwegingen nopen ons ertoe om de vergelijking vanuit een alternatieve positie te maken: niet als een comparatieve historische analyse van de Vlaamse beweging, maar als een vergelijkende studie van de Vlaamse kwestie en haar gelijkenissen en verschillen met andere (nationale) kwesties tijdens de laatste twee eeuwen. Het gebruik van het concept ā€˜kwestieā€™ in plaats van de term ā€˜bewegingā€™, zoals later duidelijk zal worden, laat ons immers een grotere flexibiliteit toe om de Vlaamse beweging met andere ā€“ op het eerste gezicht minder vanzelfsprekende ā€“ casussen te vergelijken. Daarbij wordt het mogelijk om de traditionele focus op de buurlanden ā€“ Frankrijk Frankrijk & Vlaanderen
De verhouding tussen Vlaanderen en Frankrijk werd altijd gekenmerkt door een aanzienlijke dubbelzinnigheid. Hoewel er lange tijd een grote affiniteit met de Franse cultuur bestond, werd d... Lees meer
, Nederland Nederland
Nederland is met Vlaanderen verbonden door de economische infrastructuur, de taal en de geschiedenis. Vanaf eind 18de eeuw kreeg die verbondenheid in taal en cultuur op uiteenlopende mani... Lees meer
en Duitsland Duitsland & Vlaanderen
Van de eerste helft van de 19de eeuw tot 1945 stond het Duitse beeld van Vlaanderen in het teken van etnisch-culturele verbondenheid. Die romantische perceptie leefde vooral bij een beper... Lees meer
in het bijzonder ā€“ te overstijgen en niet enkel naar andere (Oost-)Europese casussen te kijken, maar ook verbanden te leggen met voorbeelden uit Noord-Amerika en AziĆ«. Ik maak hierbij in het bijzonder een onderscheid tussen drie fases die mijns inziens internationaal-comparatief relevant en verhelderend zijn, en nieuwe inzichten kunnen bieden: de oorsprong van de Vlaamse kwestie (1840-1880), vervolgens een fase waarin de Vlaamse kwestie door de geopolitieke ontwikkelingen van de laat-negentiende eeuw in een nieuw internationaal referentiekader wordt geplaatst (1880-1960) en ten slotte een fase waarin het sociaaleconomische aspect ā€“ net zoals enkele andere landen in het Westen ā€“ de nationale kwestie gaat karakteriseren, en waarin de zoektocht naar politieke hervormingen of separatisme een prominente plaats krijgt (1960-2023). Waar nodig, duid ik op de noodzaak voor verder onderzoek om bepaalde (voorwaardelijke) bevindingen uit het preliminair vergelijkend onderzoek verder uit te diepen, en mogelijk te bevestigen of te weerleggen.

ā€˜Q&Aā€™: Oorsprong van de Vlaamse kwestie (1840-1880)

De petitie van 1840: een schat aan internationale inzichten

Op 13 oktober 1839 vroeg arts en schrijver Ferdinand Snellaert Snellaert, Ferdinand A.
Ferdinand Augustijn Snellaert (1809-1872) was een arts, filoloog, letterkundige en leidende figuur in de Vlaamse beweging. Lees meer
aan zijn collega-geneesheer Jan de Laet De Laet, Jan Jacob
Antwerpenaar Jan J. de Laet (1815-1891) was een liberale en flamingantische letterkundige. Ook ijverde hij als Kamerlid van de Meetingpartij voor het stemmen van taalwetten. Lees meer
, die later lid zou worden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers: ā€˜wat zegt gij, indien wij begonnen te petitionerenā€™. De vraag ā€“ en het goedkeurende antwoord van De Laet ā€“ mondden uiteindelijk uit in het zogenaamde Petitionnement Petitionnement
Lees meer
van 1840. Deze petitie formuleerde voor de eerste keer een eisenpakket om de positie van de Nederlandse taal in zowel het bestuur als het culturele leven te vrijwaren. Zo eiste men onder meer dat de provinciale en de gemeentebesturen de Vlaamse taal zouden hanteren, dat er een Vlaamse academie Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (KANTL, 1886) is een instelling die zich in de loop van haar geschiedenis heeft ingezet zowel voor taalculturele, -wetenschappeli... Lees meer
opgericht zou worden, en dat er Nederlandstalig onderwijs Onderwijs
Lees meer
zou worden ingevoerd aan de Gentse Rijksuniversiteit. Het Petitionnement wordt algemeen gekarakteriseerd als het moment dat de nog jonge Vlaamse beweging het politieke toneel betrad.

Vanuit internationaal-comparatief oogpunt schuilt er een schat aan inzichten in de petitie van 1840. Niet alleen de formulering van het eisenpakket, maar ook het gebruik van het politieke middel van de petitie zelf, en de verwijzing naar andere casussen in de petitie onthullen dat de Vlaamse beweging al in haar beginjaren internationaal georiƫnteerd was. En als we de petitie met andere, internationale voorbeelden vergelijken, wordt duidelijk dat de eisen en formuleringen van de fundamentele problemen van de Vlaamse beweging al van bij haar ontstaan verder reikten dan enkel een focus op taal Taal
De ontwikkeling van het Nederlands vormde tot diep in de 20ste eeuw een fundamenteel aandachtspunt in de Vlaamse beweging. De wijze waarop het geschreven en gesproken Nederlands gehanteer... Lees meer
. Op die manier wordt duidelijk dat de Vlaamse beweging in die periode, net zoals andere bewegingen in Europa en elders, niet louter een ā€˜taalbewegingā€™ was, zoals traditioneel wordt gesuggereerd.

Wat reveleert het petitionnement ons verder over de beginjaren van de Vlaamse beweging in internationaal perspectief? Eerst en vooral was een petitie aan beide kanten van de Atlantische Oceaan in de 19de eeuw een beproefd middel om (politieke) kwesties aan te kaarten. In de Britse Franstalige kolonie Lower Canada zorgde een petitie in 1827 tegen de politieke hervormingsplannen van de koloniale gouverneur George Ramsay Dalhousie voor een verhitte politieke context die tien jaar later uitmondde in de Canadese Revolutie. De revolutie was op korte termijn dan wel een mislukking, op lange termijn bracht ze een politieke hervorming teweeg die uiteindelijk in 1867 leidde tot de eenmaking van de Britse kolonies in Noord-Amerika in ƩƩn nieuwe kolonie, namelijk Canada. Ook in Ierland werd de katholieke massa in de jaren 1820 via petities gemobiliseerd om de politieke situatie van katholieken in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittanniƫ en Ierland (dat sinds 1801 in een nieuwe unie was verenigd) te bekritiseren. Het leidde tot een verbetering van de politieke en maatschappelijke vertegenwoordiging voor de katholieken in het land door de goedkeuring van de Roman Catholic Relief Act van 1829. In de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) werd het zuiden van het land dan weer via een breed gedragen petitieactie in 1829 gemobiliseerd om onder meer de rechten van (Franstalige) burgers te vrijwaren. De petitie bracht echter geen zoden aan de dijk: een jaar later brak de Belgische Revolutie Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
uit, en viel het koninkrijk uiteen. En ook tijdens het revolutiejaar 1848 stuurde het Sint-WenceslascomitĆ© in Praag, een verzameling van politiek actieve intellectuelen uit het Oostenrijks Habsburgse Rijk, een petitie naar de Oostenrijkse keizer om meer politieke rechten te eisen voor de regioā€™s Bohemen en MoraviĆ« (het latere TsjechiĆ«).

Al deze petities etaleerden een nieuwe vorm van politieke mobilisering. Hoewel het gebruik van petities een lange geschiedenis heeft die teruggaat tot de vroegmoderne periode, onderging het politieke instrument aan het einde van de 18de eeuw een diepgaande transformatie. Die was gekoppeld aan de politieke hervormingen en revoluties van de late 18de en vroege 19de eeuw in Noord- en Latijns-Amerika en Europa. Daarvoor waren petities vooral pogingen van individuen om bepaalde verzuchtingen te uiten en daarna tot verzoening te komen met het staats- of kerkelijke gezag. In de 19de eeuw werden petities echter een vehikel om een grotere massa te mobiliseren, waarbij conflicten met de overheid niet noodzakelijk werden geschuwd. Al snel kwam er een bloei van petities in verschillende politieke contexten en staatsvormen ā€“ wat de basis legde voor een nieuwe manier om in dialoog (of confrontatie) te treden met de staat. De petities dienden tegelijkertijd als een nieuwe vorm van communicatie, waarbij verzuchtingen van een massa (al dan niet voorgesteld als ā€˜het volkā€™) een nieuwe uitingsvorm kregen.

De petities fungeerden in het begin en het midden van de 19de eeuw als cruciale katalysatoren in de totstandkoming van wat de Amerikaanse historica Holly Case typeerde als de Age of Questions, een periode die haar oorsprong kende tijdens de hoogdagen van de Amerikaanse Revolutie in het laatste kwart van de 18de eeuw. In het Britse parlement begon er tijdens de Amerikaanse perikelen immers een nieuwe manier van vraagstelling op te duiken: de x question. Het belangrijkste kenmerk (en wat haar onderscheidt van vroegere vraagstellingen) is dat de nieuwe formulering ā€˜x questionā€™ niet begrepen mag worden als een vraag waarop een antwoord geformuleerd kon worden, maar als een probleem dat een (beslissende) oplossing moest krijgen. Deze nieuwe vorm van vraagstelling ā€“ onder meer aangewakkerd door petities ā€“ leidde ertoe dat verschillende regioā€™s, kolonies en andere groepen, verenigingen en individuen de diverse politieke, sociale en culturele discussies en eisen konden samenvatten in Ć©Ć©n algemene probleemstelling. Anders gezegd: in een ā€˜kwestieā€™, al dan niet omschreven als ā€˜nationaalā€™. Het ā€˜kwestiemodelā€™ werd in de 19de eeuw alomtegenwoordig, maar het ontstaan en de ontwikkeling van een ā€˜nationale kwestieā€™ verschilden vanzelfsprekend van regio tot regio, land tot land, imperium tot imperium.


Petitie tegen politieke hervormingsplannen van George Ramsay Dalhousie, gouverneur van de Britse kolonie Noord-Amerika, 1927. (Wikimedia Commons)
Petitie tegen politieke hervormingsplannen van George Ramsay Dalhousie, gouverneur van de Britse kolonie Noord-Amerika, 1927. (Wikimedia Commons)

De opkomst en typering van kwesties in de 19de en 20ste eeuw hadden daardoor in zekere zin een schizofreen karakter. Enerzijds was elke kwestie uniek: de omstandigheden in een bepaalde casus ā€“ wat was de socio-economische toestand, wie waren de belangrijkste politieke en culturele actoren, welke (culturele) instellingen bestonden al enzovoort ā€“ zorgden ervoor dat er een do-it-yourself-attitude heerste, een gevoel dat de eigen kwestie haar gelijke niet kende en er dus een unieke oplossing moest worden gevonden. Anderzijds was elke nationale kwestie een onderdeel van de grotere kwestiepuzzel die overal in Europa en elders zijn opgang maakte, onder andere door de opkomst van de geĆÆndustrialiseerde moderne maatschappij en de daaraan gekoppelde versterking van de greep van de overheid op het maatschappelijke leven (in de breedste zin van het woord). Die transnationale framing zorgde voor een gedeeld kader tussen actoren uit verschillende regioā€™s die over de grenzen keken om de eigen kwestie te kunnen duiden, of om voorbeelden te vinden die de eigen kwestie legitimatie konden verschaffen.

Zo ook de Vlaamse ā€˜kwestieā€™. Met het petitionnement van 1840 presenteerden de ondertekenaars hun verzuchtingen in een nieuw daglicht. De eisen voor onder meer de oprichting van een Vlaamse academie en Nederlandstalig hoger onderwijs Hoger onderwijs
De evolutie van het Vlaamse hoger onderwijs werd gekenmerkt door een moeizame vernederlandsingspolitiek, gaande van het vroegste verschijnen van Nederlandstalig onderwijs tot de integrale... Lees meer
werden niet als aparte problemen voorgesteld, maar getypeerd als onderdeel van een ā€œVlaamse kwestieā€. Er werd met andere worden een ā€œkwestieā€ gecreĆ«erd die als Ć©Ć©n algemeen probleem kon worden getypeerd dat een oplossing vereiste, en ook zo werd beschreven door de voorstanders van de petitie. Slechts enkele maanden na de lancering van het petitionnement noteerde Philip Blommaert Blommaert, Philip M.
Lees meer
in het Nederlandstalige tijdschrift Kunst- en Letterblad Kunst- en Letterblad
Het Kunst- en Letterblad (1840-1845) was een tijdschrift dat van 1840 tot 1843 in Gent en daarna in 1844 en 1845 in Antwerpen verscheen. Het besteedde aandacht aan de Nederlandstalige lit... Lees meer
hoe ā€˜Onze bestuurslieden [de Belgische overheid] er nog niet mede [hebben] willen instemmen, dat de vlaemsche kwestie iets meer dan een lokale zaek is, meer dan esprit de clocher.ā€™ In de volgende decennia zouden de concepten ā€˜Vlaamse kwestieā€™ en haar Franstalige tegenhanger (ā€˜question flamandeā€™) een vanzelfsprekendheid worden in de Belgische context. Zowel voor- als tegenstanders hanteerden deze nieuwe vraagstelling in diverse politieke, culturele en sociaal-economische debatten. ā€˜Deā€™ Vlaamse kwestie was inderdaad een realiteit, maar de inhoud (en bijgevolg de oplossing) ervan verschilde naargelang van de vraagsteller. Hoe dit werd ingevuld, vertoont opvallende gelijkenissen (en verschillen) met andere casussen in Europa en Noord-Amerika.

Gelijkenissen met andere casussen: taalkwestie en ā€˜nationale cultivering van cultuurā€™

Het petitionnement verwees in de eerste plaats expliciet naar andere Europese landen om de Vlaamse kwestie in een positief daglicht te plaatsen: ā€˜In Denemarken en Zwitserland bestaan er, evenals in BelgiĆ« BelgiĆ«
Geen Vlaamse beweging zonder Belgiƫ. Het is ook onmogelijk om Belgiƫ te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
, onderscheidene talen; de ingezetenen van die landen worden nochtans elk volgens zijn gewestelijke spraak bestuurd en dit doet geen afbreuk op hun nationaliteit.ā€™ De verwijzing in het petitionnement naar Denemarken werd in 1843 bovendien grondiger uitgewerkt door Jan Frans Willems Willems, Jan Frans
Jan Frans Willems (1793-1846), de ā€œvader van de Vlaamse bewegingā€, was dichter, polemist, filoloog, tekstediteur en initiatiefnemer of lid van tal van academies en genootschappen in binne... Lees meer
in zijn artikel ā€˜De Deensche en de Vlaemsche taelkwestieā€™. Willems stelde dat ā€˜Geen land ter wereld beter bij Vlaanderen vergeleken [kan] worden, ten aanzien van de taal, dan Denemarkenā€™. Hij gebruikte het voorbeeld van Denemarken om aan te tonen dat de Vlaamse ā€˜taalkwestieā€™ een gemakkelijk op te lossen probleem was. Men moest volgens Willems gewoonweg de eisen van het petitionnement inwilligen en net zoals Denemarken de regionale taal (het Deens/Vlaams) als bestuurstaal Bestuur
Het taalgebruik in het bestuur is een centraal aspect van de Belgische taalkwestie. Het omvat het proces van het afdwingen van taalrechten voor Vlamingen evenals de bestuurstaalwetgeving ... Lees meer
invoeren, ten nadele van de officiƫle taal (het Duits/Frans).

De vergelijking tussen Denemarken en Vlaanderen om de eigen kwestie onder meer als een ā€˜taalkwestieā€™ te karakteriseren zou enkele decennia later opnieuw gemaakt worden, maar deze keer door de Noorse journalist en schrijver Arne Garborg in De nieuwe Noorse taal- en nationaliteitsbeweging (1877). In Garborgs analyse vervulde Willems de functie die de Vlaamse schrijver zelf in Denemarken had ontwaard: hij was voor Garborg de spilfiguur in de (her)opleving van de Vlaamse letterkunde. Maar in tegenstelling tot in Willemsā€™ analyse vormde Denemarken geen positieve referentie voor de Noor. Gaborg karakteriseerde de Denen als tegenstanders van de ontwikkeling van een Noorse taal (de LandsmĆ„l) en zag in de kritieken van de Denen dat het Noors slechts een dialect was, gelijkenissen met de Vlaamse situatie (en de soortgelijke kritieken van de Franstalige tegenstanders).

Garborgs en Willemsā€™ verschillende typering van de Deense casus onthult een gedeelde karakterisering van de eigen nationale kwestie. Net zoals in Vlaanderen was er ook in Noorwegen een debat tussen enerzijds voorstanders van de ontwikkeling van de eigen (particuliere) taal of dialect en anderzijds tegenstanders die argumenteerden dat de regio de dominante of naburige (al gecodificeerde) taal moesten overnemen. In Vlaanderen werd deze spellingoorlog Spellingoorlog
Spellingoorlog verwijst naar de spellingstrijd van 1839 tot 1844 tussen voor- en tegenstanders van de zogenaamde Commissiespelling, die een aanpassing van het Nederlands in Vlaanderen aan... Lees meer
, die vooral werd gevoerd door West-Vlaamse zogeheten ā€˜ particularisten Taalparticularisme
Lees meer
ā€™, uiteindelijk beslecht in het voordeel van overname van de Nederlandse spelling en grammatica. In Noorwegen daarentegen kregen de particularisten (die een afscheiding van het Deens beoogden) de overhand. Het zou in Noorwegen vervolgens leiden tot een nieuwe discussie over welke van de twee geschreven talen ā€“ de RiksmĆ„l en de LandsmĆ„l ā€“ als officiĆ«le taal moest worden gebruikt.

Noorwegen en Vlaanderen waren niet de enige twee regioā€™s waar in de 19de eeuw debatten over taal werden gevoerd. Op het einde van deze eeuw woedde in AlbaniĆ« bijvoorbeeld een debat over welk alfabet er gebruikt moest worden: Grieks, Latijns, Arabisch of een eigen variant. In Griekenland stond de ā€˜Griekse kwestieā€™ in de 19de eeuw geregeld op de agenda nadat het land in 1830 onafhankelijk was geworden. De discussie daar draaide, net zoals in Noorwegen, rond welke van de twee geschreven talen ā€“ het meer elitaire katharevousa of het meer populaire demotiki ā€“ als officiĆ«le taal moest worden gebruikt. In Finland barstte het debat rond de ontwikkeling van de moderne Finse taal ā€“ als afzonderlijk van het Zweeds ā€“ los na de publicatie van een eerste Fins-Zweeds woordenboek door de Finse filoloog Elias Lƶnnrot. In Ierland ten slotte kreeg het debat rond het gebruik van het Gaelisch, de oorspronkelijke taal op het eiland, op het einde van de 19de eeuw een nieuwe impuls toen de Ierse dichter, academicus en latere president Douglas Hyde in 1892 sprak over de ā€˜necessity for de-Anglicising Irelandā€™ en de Ierse politicus Eoin MacNeill, die samen met Hyde in 1893 de Gaelic League oprichtte, een jaar later een plan opstelde ā€˜to preserve and spread the Gaelic language in Irelandā€™.

Deze drang tot de ontwikkeling en het gebruik van een specifieke (ā€˜eigenā€™) taal kaderde in de bredere culturele praktijken die algemeen gekarakteriseerd kunnen worden als uitingen van het ā€˜romantische nationalismeā€™, dat opgang maakte in de 19de en 20ste eeuw. Tijdens de 19de eeuw zien we in Europa, Amerika en de van daaruit gekoloniseerde gebieden, zoals historicus Joep Leerssen het formuleerde, de opkomst van een ā€˜nationale cultivering van cultuurā€™. De cultivering bestreek verscheidene velden, onder meer (beeldende) kunst Beeldende kunst
De beeldende kunsten en de Vlaamse beweging onderhielden van 1830 tot vandaag een complexe en gelaagde relatie, die pendelde tussen gematigde sympathie, radicaal engagement en kritische a... Lees meer
, letterkunde Literatuur
De literatuur heeft een cruciale rol gespeeld in het ontstaan van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en ook in de daaropvolgende fasen van de Vlaamse natiewording zijn schrijvers vaak richting... Lees meer
en geschiedenis, en werd ingepast in een nationaal referentiekader. De eis in het petitionnement voor de oprichting van een Vlaamse academie was een vroeg voorbeeld van deze cultivering in Vlaanderen, en we zien elders dezelfde brede culturele waaier aan activiteiten ontplooid worden. In Finland was Lƶnnrot bijvoorbeeld niet alleen cruciaal in de (uiteindelijke) totstandkoming van de Finse taal: zijn epische verhalenbundel Kalevala (1835-1836) had de Finse cultuur een belangrijk referentiewerk gegeven dat een enorme invloed had op de ā€˜nationale cultiveringā€™ van de Finse cultuur in de 19de eeuw.

Dat referentiekader was bovendien in staat om op (vaak) hegemoniale wijze verschillende culturen en regioā€™s toe te eigenen of te valideren. In 1845 publiceerde de Bretoense journalist en historicus Pierre Michel FranƧois Chevalier (1812-1863) zijn Bretagne ancienne et moderne, waarin hij de specifieke geschiedenis van Bretagne voorstelde als een meerwaarde voor de Franse natie. De ā€˜Keltische geestā€™ van Bretagne, aldus Chevalier, vormde geen belemmering voor de ā€˜Romeinse geestā€™ van Frankrijk, maar net een verrijking door zijn verscheidenheid. In BelgiĆ« werd een soortgelijk argument opgevoerd: historicus Henri Moke stelde in zijn La Belgique ancienne et ses origines gauloises, germaniques et franques (1855) (zoals de titel van zijn boek al aangeeft) dat de uniciteit van de Belgische natie in haar gediversifieerde etnische oorsprong lag. Het graafschap Vlaanderen, zoals bijvoorbeeld in de Geschiedenis van BelgiĆ« (1845) van Hendrik Conscience Conscience, Hendrik
Hendrik Conscience (1812-1883) was de eerste auteur die het in BelgiĆ« aandurfde een roman in het Nederlands te schrijven en te publiceren. Zijn oeuvre van zoā€™n 65 romans, dat ook een bred... Lees meer
, vormde daarbij de motor van het natievormingsproces, maar diende bovenal om de nationale diversiteit van Belgiƫ in een positief daglicht te plaatsen.

De cultivering van culturen in nationale kaders had echter tegelijkertijd steeds (geo)politieke implicaties. Door te verklaren dat een bepaalde cultuur bestond en bewaard moest worden, werd ook legitimatie verschaft aan een (nationale) kwestie. De twee meest bekende politieke ā€˜unificatiesā€™ in de 19de eeuw ā€“ de Italiaanse eenmaking in 1861 en de vorming van het Duitse Keizerrijk in 1871 ā€“ werden beide voorafgegaan door een ā€˜nationaleā€™ cultivering die de verscheidene politieke regioā€™s samenbracht in een samenhorige nationale cultuur, en zo legitimatie verschafte aan de staatkundige oplossing van beide kwesties. Daarenboven kon de inmenging of steun van buitenlandse politieke actoren een extra legitimatie geven aan een bepaalde cultivering. De Russische steun aan de Bulgaarse schrijver Ljuben Kravelov (1834-1879) om zijn folkloristische werk te publiceren, had ook geopolitieke implicaties. Het aanwakkeren van een ā€˜nationale cultiveringā€™ in Bulgarije ā€“ op dat moment nog onderdeel van het Ottomaanse Rijk ā€“ kon immers strategische voordelen bieden aan het Russische rijk. Dat er in 1873 in Frankrijk door de Franse onderzoeker Auguste Dozon (1822-1890) een Chansons populaires bulgares werd gepubliceerd, kan ook gezien worden als een extra (internationale) legitimatie van de culturele (en bijgevolg politieke) aspiraties van de Bulgaarse nationalistische beweging in de tweede helft van de 19de eeuw.

Het proces kon echter ook omgekeerd ontstaan: een cultivering kon zich ontwikkelen als een gevolg van politieke omstandigheden of beslissingen. In 1845 publiceerde de Frans-Canadese notaris en schrijver FranƧois-Xavier Garneau zijn Histoire du Canada depuis sa dĆ©couverte jusqu'Ć  nos jours, dat een overzicht gaf van de geschiedenis van de Frans-Canadese kolonie. Deze ā€˜nationaleā€™ geschiedenis was een rechtstreeks antwoord op het politieke rapport van de Britse gouverneur Lord Durham (1792-1840). Die had enkele jaren eerder ā€“ nadat de kortstondige rebellie in de Frans-Canadese kolonie was neergeslagen ā€“gesteld dat de Franse Canadezen een volk waren zonder cultuur en geschiedenis. Assimilatie, aldus Durham, was de logische politieke stap die het Britse imperium moest volgen, wat vervolgens een culturele (en politieke) reactie losweekte bij de Frans-Canadese kolonisten.

De Vlaamse kwestie was niet anders. De culturele aspiraties en eisen van het petitionnement van 1840 ā€“ waaronder de eis voor een Vlaamse academie en de erkenning van het Vlaams als onderwijstaal aan de Gentse universiteit ā€“ dienden tegelijkertijd als een politieke legitimatie van de Vlaamse kwestie. Hoewel het in de eerste plaats was bedoeld om de Belgische natie te verrijken en te versterken, illustreert het petitionnement hoe de Vlaamse kwestie van bij het begin een symbiose was van verschillende verzuchtingen en praktijken, en zich niet louter toespitste ā€“ zoals vaak wordt gesuggereerd ā€“ op de ā€˜taalkwestieā€™. Dat er onmiddellijk na de publicatie van de petitie hevige reacties langs Franstalige kant op de eisen van het petitionnement werden geformuleerd ā€“ waarbij de kritiek van ā€˜onvaderlandseā€™ eisen niet werd geschuwd ā€“ toont de politieke implicaties die waren verbonden aan het ā€“ op eerste gezicht ā€“ culturele eisenpakket van het petitionnement van 1840.

De Vlaamse kwestie in een unitair politiek stelsel

De combinatie en wisselwerking van politieke, culturele en sociale eisen en contexten in een algemene probleemstelling was vanzelfsprekend niet uniek aan de Vlaamse casus, maar wat de Vlaamse kwestie gedeeltelijk onderscheidde van andere Europese casussen (waaronder TsjechiĆ«, Bulgarije, Denemarken, Finland, ItaliĆ« en Duitsland) was de politieke staatsvorm waarbinnen ze evolueerde. Blommaert maakte in de nasleep van het petitionnement de vergelijking tussen de politieke en taalkundige toestanden in Vlaanderen en Bohemen, en concludeerde dat ā€˜men niet [kan] ontkennen dat de monarchale gouvernementen het verre op de constitutionele in rechtvaardigheid winnen. De overheersing der noordse vorsten is een weldadige bescherming, vergeleken tegen de ijzeren roede, waarmede Fransen en Engelsen hun wingewesten besturen. Bij ons willen de bestuursleden, in navolging van hetgeen zij in Frankrijk zien gebeuren, en gelijk men zich uitdrukt, un gouvernement fort.ā€™

Die ā€˜sterke regeringā€™ was de unitaire staatsstructuur die BelgiĆ«, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-BrittanniĆ« en Ierland in deze periode deelden en waarin politieke centralisatie ā€“ de ā€˜ijzeren roedeā€™ ā€“ door tegenstanders als een cruciale belemmering voor de oplossing van een bepaalde kwestie werd voorgesteld. In Frankrijk waarschuwde de eerder vermelde Pierre-Michel-FranƧois Chevalier dat centralisatie enkel tot vernietiging zou leiden. Hij karakteriseerde centralisatie als het ā€˜[aanvallen] van onze oude [Bretoense] taal, onze oude overtuigingen, onze oude gebruiken en onze oude klederdrachtā€™. In het Verenigd Koninkrijk van Groot-BrittanniĆ« en Ierland waren niet alleen de Ieren bevreesd en beducht voor de verregaande gevolgen van de (politieke) Unie. De in de jaren 1850 opgerichte National Association for the Vindication of Scottish Rights kantte zich tegen de ā€˜crushing policy of centralisationā€™ vanuit Londen omdat het Schotland, aldus de Association, ā€˜in a position little better than Yorkshire or any other English countyā€™ had geplaatst.

Wat de Schotse, Bretoense en Vlaamse voorbeelden bovendien gemeen hebben is dat er, in tegenstelling tot Blommaerts Boheemse referentie, in geen van de drie casussen een expliciet nationale (of nationalistische) politieke partij werd opgericht in de 19de eeuw. In de traditionele literatuur wordt dat gekarakteriseerd als een gebrek of een mislukking of als een indicatie van de ā€˜zwakteā€™ van de betreffende beweging(en) en de nationale kwestie. In zijn vergelijkende studie van nationale bewegingen in de 19de eeuw typeerde de Tsjechische historicus Miroslav Hroch de Vlaamse beweging als een ā€˜gedesintegreerdeā€™ beweging, die er niet in was geslaagd om ā€“ in tegenstelling tot bijvoorbeeld TsjechiĆ« (het modelvoorbeeld in Hrochs analyse) in deze periode ā€“ uit te groeien tot een massabeweging met politieke slagkracht.

In de Schotse context hebben historici deze observatie bijgesteld, en gewezen op het belang van de unitaire staatsstructuur waarin de Schotse kwestie in deze periode gedijde. De term ā€˜unionist nationalismā€™ duidt de ontwikkeling van de Schotse kwestie en beweging in de Britse unitaire structuur niet als een mislukking, maar als een adaptatie van de beweging aan de politieke staatsvorm (en de gerelateerde socio-economische en culturele belangen), en is ook verhelderend voor de Vlaamse casus. We zouden kunnen stellen dat de Vlaamse kwestie en beweging zich in de eerste decennia na de Belgische onafhankelijkheid, net zoals de Schotse kwestie, ontwikkelden als een vorm van ā€˜unionist nationalismā€™. Pleitbezorgers van de Vlaamse kwestie (en beweging) waren in de eerste decennia, net zoals in de Schotse context, geen tegenstander, maar net een voorstander van mĆ©Ć©r Unie, omdat het als de meest geschikte (politieke) oplossing voor de kwestie werd beschouwd. De behoefte om een eigen politieke partij te stichten was dan ook ondergeschikt aan de noodzaak om in de bestaande (unitaire) structuren te streven naar meer vertegenwoordiging (en gelijkheid).

Zowel de Schotse als de Vlaamse regio zou na de Eerste Wereldoorlog voor de eerste keer politieke partijen krijgen die expliciet afstand namen van de unitaire structuur ā€“ de Scottish National Party in 1936 en de Frontpartij Het Vlaamsche Front
Het Vlaamsche Front was een Vlaams-nationalistische partij, die werd opgericht in 1919 en ook bekend stond onder de couranter gebruikte officieuze benaming Frontpartij. Gesticht als een ... Lees meer
in 1919 ā€“ maar dat was een gevolg van verregaande transformaties en hervormingen vanaf het einde van de 19de eeuw, die beide kwesties in de 20ste eeuw in een nieuwe geopolitieke context en kader zouden plaatsen.

De Vlaamse kwestie in een globaliserende (geopolitieke) wereld (1880-1960)

Opkomst van de ā€œage of internationalismā€

In 1895 publiceerde de Tsjechische politicus TomĆ”Å” Garrigue Masaryk (1850-1937) het werk De Tsjechische kwestie. De toekomstige president van Tsjechoslowakije (dat in 1918 een onafhankelijke republiek zou worden) gaf in het werk een overzicht van de evolutie van de ā€˜Tsjechische kwestieā€™ in de 19de eeuw, dat toen nog deel uitmaakte van de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. Hij hield onder meer een lofzang voor historicus en politicus FrantiÅ”ek PalackĆ½ (1798-1876), die een cruciale rol speelde in de totstandkoming en evolutie van de Tsjechische kwestie in die periode. Zijn historische werken ā€“ in het bijzonder Geschiedenis van de Tsjechische natie in Bohemen en MoraviĆ« ā€“ gaven, net zoals elders in Europa gebeurde, een culturele en politieke legitimatie aan de Tsjechische kwestie in het Habsburgse Rijk, en schonken daarbij voornamelijk aandacht aan de rol van de Tsjechische taal in het onderwijs en de administratie.

Masaryk stelde echter op het einde van de 19de eeuw vast dat de eigen kwestie (zoals onder meer PalackĆ½ het had opgevat) een opfrissing nodig had en aangepast moest worden. De eigen tijd vormde volgens Masaryk een breukmoment en werd gekarakteriseerd door een ā€˜centralisatie van de wereldā€™. Moderne communicatiemiddelen, het ā€˜losbarsten van een algemene concurrentie ā€“ niet enkel industrieel maar ook cultureelā€™, de vooruitgang in het onderwijs en de internationale contacten van intellectuelen, zorgden ervoor dat de Tsjechische kwestie zich volgens Masaryk niet langer binnen de eigen grenzen kon opsluiten. Hij stelde dat de Tsjechen deze vernieuwende ontwikkelingen volledig moesten omarmen en hun kwestie ā€“ naast de aandacht voor de eigen politieke, culturele en sociale eisen ā€“ moesten inschakelen in de ontwikkeling van een universeel humanitair ideaal.

TsjechiĆ« en Vlaanderen deelden op het einde van de 19de eeuw soortgelijke bekommernissen. In het bijzonder het vraagstuk van het taalgebruik in het hoger onderwijs ā€“ dat zich in Vlaanderen toespitste op de Rijksuniversiteit in Gent en in TsjechiĆ« op de tweetalige (Duits-Tsjechische) Karlsuniversiteit in Praag ā€“ vormde in beide regioā€™s een cruciaal gegeven in de formulering van de kwestie. Net zoals Blommaert en anderen al eerder hadden gedaan, vormde TsjechiĆ« op het einde van de eeuw opnieuw een belangrijke casus om de Vlaamse kwestie te kaderen. Zo gebruikte de Vlaamsgezinde econoom Lodewijk de Raet De Raet, Lodewijk
Lodewijk de Raet (1870-1914) was een econoom en ambtenaar die in belangrijke mate bijdroeg aan de theorievorming over de Vlaamse beweging en deze van een sociaaleconomisch denkraam voorza... Lees meer
in zijn populaire werk Over Vlaamse volkskracht (1906) het voorbeeld van de Praagse universiteit ā€“ en het in zijn ogen gefaalde beleid van gesplitste leergangen (in het Tsjechisch en Duits) aan de universiteit ā€“ om de volledige vernederlandsing van de Gentse universiteit te bepleiten.

Ook in Vlaanderen zien we in deze periode pogingen om de eigen nationale kwestie een nieuwe wending te geven en te koppelen aan een breder (humanistisch) wereldburgerschap. In Vlaamse en Europese beweging (1900) stelde de Vlaamsgezinde auteur en kunsthistoricus August Vermeylen Vermeylen, August
August Vermeylen (1872-1945) was een schrijver, literatuur- en kunsthistoricus, en socialistisch senator. In het tijdschrift Van Nu en Straks, waarvan hij de leiding had, publiceerde hij ... Lees meer
dat de huidige maatschappij ā€“ die volgens hem onder meer werd gekarakteriseerd door de ā€˜snelheid der verbindingen, en ruime verspreiding van het gedrukte woord, en de gestadige betrekkingen tussen de verschillende landenā€™ ā€“ tot een herziening van de nationale kwestie moest leiden. Net zoals Masaryk vond hij dat de Vlaamse kwestie zich niet enkel meer kon bekommeren om de eigen context, maar een bijdrage moest leveren aan de ontwikkeling van een Europese beschaving. Vermeylen vatte dat samen in zijn bekende stelling: ā€˜om iets te zijn moeten wij Vlamingen zijn. ā€“ Wij willen Vlamingen zijn, om EuropeĆ«rs te wordenā€™.

Vermeylens en Masaryks soortgelijke visies illustreren de veranderende globale context van de laatste decennia van de 19de eeuw. Beiden wezen op het belang van de materiĆ«le context, die hen mee deed besluiten dat de eigen kwestie een nieuw (internationaler) uitgangspunt moest omarmen. De wereld was immers in zekere zin ā€˜tastbaarderā€™ geworden. Het was dankzij de verdere ontwikkeling van de industriĆ«le revolutie en de technologische vernieuwingen mogelijk geworden om snel ā€“ haast gelijktijdig ā€“ in contact te staan met andere (veraf gelegen) delen van de aardbol. De aanleg van telegraafkabels maakte in de tweede helft van de 19de eeuw bijvoorbeeld een enorme sprong voorwaarts (onder meer door de aanleg van een trans-Atlantische kabel in 1886), waardoor aan het begin van de 20ste eeuw een groot deel van de wereld een onderdeel vormde van een efficiĆ«nt en snel communicatienetwerk. Vermeylens ā€˜snelle verbindingenā€™ waren ook zichtbaar op het vlak van mobiliteit. De uitrol van zowel de stoomboot als de trein in de 19de eeuw zorgde voor een ware transportrevolutie. De tijd die nodig was om plaatsen en continenten te verbinden werd aanzienlijk korter. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de toeristische sector op het einde van de 19de eeuw ā€“ met bekende touroperators zoals Thomas Cook ā€“ steeds vaker ā€˜wereldreizenā€™ begon aan te bieden aan de toeristische elite die deze reizen kon betalen.


Een dicht netwerk van scheepsvaartlijnen en telegraafkabels omspant de wereld in 1914. (Wikimedia Commons)
Een dicht netwerk van scheepsvaartlijnen en telegraafkabels omspant de wereld in 1914. (Wikimedia Commons)

Deze materiĆ«le ontwikkelingen zorgden ervoor dat een globaal referentiekader vanzelfsprekend werd om kwesties te kaderen. De periode op het einde van de 19de eeuw was dan ook, zoals de Britse historicus Daniel Laqua het stelde, een ā€˜age of internationalismā€™ op verschillende vlakken. Internationale conferenties doken steeds vaker op om grensoverschrijdende (transnationale) problemen aan te kaarten en gezamenlijk op te lossen. Zo was er de International Meridian Conference in Washington in 1884, die de wereld in tijdzones opdeelde om op die manier het handelsverkeer en de communicatie tussen de verschillende werelddelen te bevorderen. Deze internationale conferenties werden vaak georganiseerd door recent gestichte internationale verenigingen ā€“ zoals bijvoorbeeld de in 1873 in Brussel opgerichte Association internationale de droit ā€“ die zelf ook een uiting waren van het groeiende globale referentiekader op het einde van de 19de eeuw.

Daarnaast groeiden wereldtentoonstellingen ā€“ voor de eerste keer in Londen georganiseerd in 1851 ā€“ vooral na de expo in Wenen in 1873 uit tot een globaal platform, waarop verschillende delen van de wereld hun culturele en technologische expertise konden tonen en delen. Ook op sportief vlak zien we een globale wending: vanaf 1896 werden de Olympische Spelen het internationaal platform voor atleten uit verschillende landen om elkaar te beconcurreren. En ten slotte zien we ook op het vlak van taal de opkomst van het nieuwe globale kader. In 1887 publiceerde de Pools-Joodse arts Lezjer Zamenhof (1859-1917) onder het pseudoniem Dr. Esperanto het werk Internationale taal. Het Esperanto ā€“ zoals het bekend werd ā€“ zou in de volgende decennia proberen om als internationale communicatietaal ingang te vinden in de globale maatschappij, daarbij geruggensteund door een jaarlijks internationaal congres en vanaf 1908 door een internationale vereniging. In 1930 kwam er uiteindelijk ook een Vlaamse Esperantobond Vlaamse Esperantobond
De Vlaamse Esperantobond (VEB) ontstond in 1930 als de Vlaamse poot van de internationale beweging rond de hulptaal Esperanto. De bond wilde onder meer het Esperanto onder de Vlamingen pr... Lees meer
, die deel uitmaakte van de internationale vereniging.

Kwesties in een imperialistisch spanningsveld

Dat globale kader werd echter tegelijkertijd ondersteund en voortgestuwd door de nieuwe geopolitieke realiteiten en spanningen die tot de jaren 1960 ā€“ wanneer deze internationale structuur tot haar einde zou komen door het succes van de onafhankelijkheids- en dekolonisatiebewegingen in Afrika en AziĆ« ā€“ het internationale theater zouden domineren. De age of internationalism was immers ook de periode dat de westerse koloniale imperiums hoogtij vierden, gedreven door wat Masaryk als ā€˜algemene concurrentieā€™ typeerde, en bij Vermeylen verbloemend werd omschreven als de ā€˜gestadige betrekkingen tussen de verschillende landenā€™. De uitbouw van de koloniale machten ā€“ door onder meer de ā€˜Scramble for Africaā€™, dat is de kolonisatie en opdeling van het Afrikaanse continent door de verschillende imperiale machten, en de westerse inmenging in zowel AziĆ« als Latijns- en Midden-Amerika ā€“ was immers gekarakteriseerd door een (concurrerende) koloniale expansiedrang, die enerzijds bijdroeg tot de uitbouw van internationale (of imperiale) infrastructuren, maar anderzijds een verhitte geopolitieke context genereerde waarin imperiale machten elkaar op verscheidene manieren bestreden.

Ook in Belgiƫ, dat zich door de verwerving van de kolonie Congo Congo
Lees meer
(en na de Eerste Wereldoorlog van Rwanda en Burundi als mandaatgebied) prominenter op het internationale toneel probeerde te positioneren, speelde deze dubbele wisselwerking. Brussel werd een verzamelplaats voor verschillende internationale verenigingen ā€“ waaronder de eerder vermelde Association internationale de droit ā€“, maar BelgiĆ« begaf zich tegelijkertijd via de uitbouw van zijn eigen koloniale (economische) structuren uitdrukkelijk op het veld van de ā€˜algemene concurrentieā€™, en deelde bijgevolg de imperiale structuren van koloniale grootmachten zoals Duitsland, Groot-BrittanniĆ« en Frankrijk.

Deze nieuwe imperiale geopolitieke realiteit had logischerwijs ook zijn weerslag op nationale kwesties: imperiale en nationale verzuchtingen konden enerzijds tot een symbiose leiden en in een nieuw kader geplaatst worden. In het Duitse Keizerrijk, net zoals in het Britse Rijk, werd het onderscheid tussen de imperiale en nationale belangen vertroebeld, en werden nationale kwesties gelijkgesteld aan imperiale kwesties. De protesten van de in 1891 opgerichte imperialistische drukkingsgroep Alldeutscher Verband Alldeutscher Verband
Het Alldeutscher Verband (1891 - 1939) was een imperialistische drukkingsgroep in het Duitse keizerrijk die de Vlaamse beweging hoopte in te schakelen in een Duits expansiebeleid.Na 1918 ... Lees meer
tegen de (in hun ogen) zwakke houding van de regering in Berlijn in het verdedigen van koloniale belangen, is een voorbeeld van de verstrengeling van enerzijds nationale en anderzijds imperiale verzuchtingen.

Anderzijds konden geopolitieke spanningen (of imperiale verliezen) tot een radicalisering van nationale kwesties leiden. Het Spaanse verlies van Cuba en zijn kolonies in de Stille Oceaan ten gevolge van de Spaans-Amerikaanse oorlog van 1898 leidde ook tot schokgolven in Spanje Spanje
De 19de-eeuwse Vlaamse beweging cultiveerde een overwegend negatief beeld van Spanje als vreemde overheerser tijdens de 16de eeuw. In de loop van de 20ste eeuw ontstond daarnaast een acti... Lees meer
zelf. De Catalaanse kwestie kreeg door het verlies van de kolonies ā€“ en de daaruit voortvloeiende crisis ā€“ een radicaliserende impuls, en kreeg met de stichting van een nieuwe politieke Catalaanse partij (de Lliga Regionalista) in 1901 een nieuwe spreekbuis. In het Russische imperium droeg het onverwachte verlies in de Russische-Japanse oorlog van 1905 bij tot een golf van revoluties in zowel Rusland zelf, als de periferie van het Russische imperium: in Estland, maar ook in Finland, Polen en Litouwen, leidde de verhitte politieke context tot een radicalisering. Estland kreeg voor de eerste keer een nationalistische politieke partij ā€“ de Estse Nationale Progressieve Partij ā€“ en zou uiteindelijk in 1918 ā€“ in de context van de Russische Revolutie van 1917 ā€“ de onafhankelijkheid uitroepen.

Ook de inmenging van imperiale machten in nationale kwesties vanuit (militair) strategische redenen is hierbij van belang. Een ā€˜verzwakkingā€™ van een imperiale concurrent door het steunen ā€“ zij het financieel, militair of via culturele organisaties ā€“ en bijgevolg radicaliseren van een kwestie kon mogelijk tot territoriale winsten leiden. In de decennia voor de Eerste Wereldoorlog was dat bijvoorbeeld duidelijk in Zuidoost-Europa: Rusland had al vroeg in de 19de eeuw de nationale kwesties in Bulgarije en RoemeniĆ« gesteund om de positie van het Ottomaanse Rijk te verzwakken. Deze situatie zou in de decennia voor de Eerste Wereldoorlog ā€“ en met de groeiende spanning tussen Rusland en Oostenrijk-Hongarije ā€“ verder radicaliseren, met verschillende oorlogen en wisselende allianties (steeds met hulp van externen) als gevolg.

De Vlaamse kwestie tijdens de Eerste Wereldoorlog vanuit internationaal oogpunt

Deze imperiale context van ā€˜algemene concurrentieā€™ zou uiteindelijk een eerste breekpunt bereiken tijdens de Eerste Wereldoorlog en verscheidene nationale kwesties nieuwe (radicale) impulsen geven, waaronder de Vlaamse kwestie. Tijdens de oorlog zou de Duitse bezetter in BelgiĆ« bepaalde eisen van de Vlaamse beweging realiseren, waaronder de vernederlandsing van de Rijksuniversiteit in Gent (de Von Bissinguniversiteit Von Bissinguniversiteit
Lees meer
) ā€“ wat al in het petitionnement van 1840 werd geĆ«ist. Dit leidde tot de radicalisering van een klein deel van Vlaamse beweging, de zogeheten ā€œ activisten Activisme
Het begrip activisme verwijst naar de fractie van flaminganten die tijdens de Eerste Wereldoorlog bereid was om politiek of anderszins samen te werken met de Duitse bezetter en financiƫle... Lees meer
ā€. De activisten collaboreerden met de Duitse bezetter, en begonnen op politiek vlak de unitair staatsstructuur van BelgiĆ« meer en meer in vraag te stellen: het leidde uiteindelijk tot een climax op 22 december 1917, wanneer de activistische Raad van Vlaanderen Raad van Vlaanderen (1917-1918)
De Raad van Vlaanderen (1917-1918) was een activistisch marionettenparlement tijdens de Eerste Wereldoorlog, dat onderdeel was van de Duitse plannen om in Vlaanderen een blijvende invloed... Lees meer
de zelfstandigheid van Vlaanderen uitriep. Maar noch de radicalisering (en collaboratie Collaboratie
Collaboratie verwijst naar de samenwerking met de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog, in casu van het Vlaams-nationalisme en een deel van de Vlaamse beweging. Lees meer
) van de activisten, noch de bezettingspolitiek van de Duitsers ā€“ de Flamenpolitik Flamenpolitik
Met het begrip ā€˜Flamenpolitikā€™ wordt verwezen naar de politiek die de Duitse bezetter voerde ten aanzien van de Vlaamse beweging tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Sommige aute... Lees meer
ā€“ was een uniek Vlaams fenomeen. Overal in Europa en op andere continenten vormde de Eerste Wereldoorlog een scharniermoment voor nationale kwesties die door de uitzonderlijke omstandigheden van de oorlog (en inmenging van de verschillende imperiums) in een hertekend kader werden geplaatst.

In het Russische Groothertogdom van Finland ontsnapte tijdens de oorlog bijvoorbeeld een (zeer) klein deel van de bevolking naar Duitsland, waar ze een militaire opleiding genoten en deel uitmaakten van het Duitse leger als het 27ste Finse JƤger bataljon. Wanneer de Russische Revolutie vervolgens uitbrak in 1917, zou dat ā€“ net zoals in 1905 ā€“ voor een radicalisering zorgen in de periferie van het Russische keizerrijk. Op 6 december 1917 ā€“ enkele weken voor de Raad van Vlaanderen ā€“ riep het Finse parlement de onafhankelijkheid uit. De Duits-getrainde JƤger-beweging zou in de daaropvolgende Finse burgeroorlog een belangrijke rol spelen in het handhaven van de Finse onafhankelijkheid, wat uiteindelijk werd geconcretiseerd in 1918.

Via financiĆ«le en militaire steun aan anti-Britse Ierse nationalisten probeerde het Duitse Keizerrijk daarnaast in Ierland de gemoederen op te hitsen en tot een afscheuring van Ierland uit de Unie te komen. Net zoals in Vlaanderen was echter slechts een klein deel van de Ierse bevolking gewonnen voor een samenwerking met Duitsland. Een meerderheid van de Ieren steunde aanvankelijk de Britse deelname aan de oorlog, en meer dan 200.000 Ieren zouden ā€“ op vrijwillige basis ā€“ in het Britse leger dienen tijdens de oorlog. Het kantelpunt in de radicalisering van de Ierse kwestie was de Paasopstand van 1916, wanneer een klein deel van de Ierse nationalisten probeerde om via een revolutie een onafhankelijke Ierse republiek te stichten. De bloedige afloop van de opstand versterkte de verhitte spanningen tussen Groot-BrittanniĆ« en Ierland. Dat mondde uit in de Ierse onafhankelijkheidsoorlog van 1919-1921 en de splitsing van Ierland in enerzijds de onafhankelijke Ierse Vrijstaat en anderzijds Noord-Ierland, dat deel zou blijven uitmaken van Groot-BrittanniĆ«.


Spotprent die de mislukking van de Paasopstand pijnlijk duidelijk maakt: het Ierse huis staat op instorten. De aanhanger van Sinn Fein met het Duitse geweer in de hand ligt uitgeschakeld op de grond. Van bij het begin verloopt de opstand niet zoals gepland. (Library of Congress, Washington)
Spotprent die de mislukking van de Paasopstand pijnlijk duidelijk maakt: het Ierse huis staat op instorten. De aanhanger van Sinn Fein met het Duitse geweer in de hand ligt uitgeschakeld op de grond. Van bij het begin verloopt de opstand niet zoals gepland. (Library of Congress, Washington)

Maar ook buiten Europa vormde de periode van de Eerste Wereldoorlog het moment om kwesties ā€“ imperiaal of nationaal ā€“ verder op de spits te drijven. In oktober 1914 schreef de Duitse advocaat en historicus Max von Oppenheim (1860-1949) een geheim strategisch Memorandum over het aanwakkeren van revolutie in de islamitische gebieden van onze vijanden, waarin werd geopperd om islamitische kwesties in de gebieden van de Entente-mogendheden in het Midden-Oosten en AziĆ« verder te radicaliseren om de vijandige koloniale machten te verzwakken. En samen met anti-Britse Ierse republikeinen vatte het Duitse keizerrijk een plan op om in India een revolutie teweeg te brengen om de kolonie los te scheuren van het Britse Rijk. Deze Hindu-German Conspiracy, waarbij Duitsland via financiĆ«le en militaire steun aan radicale hindoenationalisten poogde om een grootschalige muiterij teweeg te brengen in de kolonie, liep uiteindelijk uit op een mislukking, maar het zou mee bijdragen aan een verscherping van de relaties tussen Groot-BrittanniĆ« en India, dat uiteindelijk in 1947 onafhankelijk zou worden.

Nieuwe ontwikkelingen tijdens de tussenoorlogse periode

De schokgolven van de Eerste Wereldoorlog zouden verder uitdijen, om uiteindelijk tot een nieuw breekpunt te komen in de Tweede Wereldoorlog, maar in de tussentijd waren er nog enkele belangrijke ontwikkelingen die, vanuit internationaal-vergelijkend perspectief, relevant waren voor de verdere evolutie van de Vlaamse kwestie. Een eerste element is dat de radicalisering die zich al had ontwikkeld tijdens de Eerste Wereldoorlog verder werd doorgetrokken. In Vlaanderen, net als elders in Europa, leidde dat tot een verdere radicalisering van de kwestie, in het bijzonder op politiek-ideologisch vlak. De afwijzing van de staat Belgiƫ en de parlementaire democratie tijdens het interbellum, met name door Vlaams-nationalistische organisaties en partijen zoals het Verdinaso Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen
Het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) (1931-1941) was een fascistisch geĆÆnspireerde beweging onder leiding van Joris van Severen, die een staats- en maatschappijherv... Lees meer
en het Vlaamsch Nationaal Verbond Vlaamsch Nationaal Verbond
Het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) (1933-1945) was een rechts-radicale Vlaams-nationalistische partij die tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerde met de Duitse nationaalsocialistis... Lees meer
, ging gepaard met een omarming van het fascisme als een politiek alternatief. Dat een aanzienlijk (groter) deel van de Vlaamse bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog tussen 1940 en 1944 bijgevolg opnieuw zou kiezen voor collaboratie met de Duitse bezetter, kan daarom in zekere zin ā€“ zoals de Duitse historicus Jakob MĆ¼ller het stelt ā€“ gezien worden als het sluitstuk van de politiek van inmenging die het Duitse Keizerrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog had geĆÆntroduceerd om de Vlaamse kwestie te radicaliseren. Die inmenging en radicalisering zouden uiteindelijk ook het imperiale systeem zoals het sinds het einde van de 19de eeuw tot stand was gekomen, doen crashen. Het belang van de dekolonisatie- en onafhankelijkheidsbewegingen in AziĆ« en Afrika ā€“ met daarbij een cruciale rol weggelegd voor de Algerijnse kwestie en haar invloed op andere casussen ā€“ moet hierbij benadrukt worden. Verder onderzoek naar de mogelijke invloed van de Algerijnse kwestie op de evolutie van de Vlaamse beweging na de oorlog kan nieuwe onderzoekpistes aanbieden.

Een ander belangrijk element is dat er na de Eerste Wereldoorlog voor de eerste keer een internationaal politiek raamwerk tot stand kwam om de verscheidene nationale kwesties en verzuchtingen op internationale (diplomatieke) schaal te bespreken. De League of Nations (Volkenbond) ā€“ voorloper van de ā€˜Verenigde Natiesā€™ die na de Tweede Wereldoorlog tot stand kwam ā€“ had in zekere zin een dubbele functie. Enerzijds legitimeerde de Bond de ā€˜nieuweā€™ naties die in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog waren opgericht. Artikel 10 van het Handvest van de Volkenbond stipuleerde immers dat de ā€˜leden van de Bond de [ā€¦] territoriale integriteit en bestaande politieke onafhankelijkheid van alle leden van de Bond respecteren en in stand houdenā€™. Het was daarmee een formele bekrachtiging van de nieuwe geopolitieke realiteit na de oorlog, en een internationale erkenning en legitimatie van verschillende nationale kwesties. De eerder vermelde voorbeelden van Estland en Finland die beide in 1918 de onafhankelijkheid hadden uitgeroepen, en de ā€“ met goedkeuring van de overwinnende Geallieerde Mogendheden in 1918 opgerichte ā€“ republiek Tsjechoslowakije kregen alle drie door hun toetreding tot de Volkenbond een extra legitimatie als een erkende (en bijgevolg, vanuit internationaal-diplomatiek oogpunt, ā€˜bestaandeā€™) natie.

Anderzijds gaf het ontstaan van de Volkenbond een nieuwe impuls aan ā€˜niet-erkendeā€™ naties of kwesties. Het gevolg was dat er na de Eerste Wereldoorlog ook een alternatieve vorm van internationale diplomatie ontstond ā€“ in de woorden van de Spaanse historicus XosĆ©-Manoel NuƱes Seixas, een ā€˜proto-diplomatieā€™ ā€“ in regioā€™s en door bewegingen die niet erkend waren door de Volkenbond, of die geen toegang hadden tot de diplomatieke kanalen van de internationale fora. Via verscheidene activiteiten ā€“ voornamelijk cultureel, sociaal-economisch en academisch van aard ā€“ probeerden regioā€™s of bewegingen via deze proto-diplomatie alsnog een zekere erkenning te krijgen, zij het door andere naties of bewegingen, of uiteindelijk door de Volkenbond. In CataloniĆ« bijvoorbeeld kwam er tijdens de jaren 1920 een innige academische samenwerking met RoemeniĆ« tot stand. In verschillende ā€˜Byzantijnse Studiesā€™-conferenties vonden Catalaanse politiek geĆ«ngageerde academici een platform om hun kwesties op transnationale schaal te presenteren en mogelijk erkenning te krijgen. Deelnemers waren onder meer de historicus en toekomstige Roemeense eerste minister Nicolae Iorga (1871-1940) en de Catalaanse kunsthistoricus Josep Puig i Cadalfach (1867-1956). Die laatste was ook president van het Catalaanse regionale politieke orgaan Mancommunitat de Catalunya, het Gemenebest van CataloniĆ«. Puig zou ook tevergeefs trachten om via de Volkenbond de heroprichting van de Mancomunitat, dat na de putsch in 1923 van de Spaanse generaal Primo de Rivera was opgedoekt, te verkrijgen.

In Vlaanderen zien we ook al snel verschillende uitingen van deze proto-diplomatie tot stand komen. In februari 1925 werden de redacteurs van het Bretoense nationalistische tijdschrift Breiz Atao [Bretagne voor altijd] door Vlaams-nationalistische organisaties uitgenodigd om op verschillende plaatsen in Vlaanderen een serie ā€˜Bretoense conferentiesā€™ te laten plaatsvinden zodat Vlaamse nationalisten, in de woorden van het Bretoense tijdschrift, ā€˜uit de eerste hand [konden] leren over de Bretoense kwestie en om een vriendschapspact tussen de twee bewegingen te bezegelenā€™. Nationalisten uit zowel Vlaanderen als Bretagne konden immers voordelen halen uit de samenwerking en zagen er een wederzijdse erkenning in. De redacteurs van Breiz Atao verklaarden dat door te stellen dat ā€˜Bretagne zichzelf alleen nieuw [kan] leven inblazen door nauw betrokken te raken bij het internationale leven. Dankzij de Bretoens-Vlaamse betrekkingen heeft het nu een open venster op een van de interessantste en actiefste volkeren van Europa. Laat haar er samen met ons door kijken!ā€™


Delegatie van het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond (AVHV) op het eerste congres van de Bretoense nationalisten, Rosporden, september 1927. Onder de aanwezigen onder meer Olier Mardrel (uiterst rechts), Francis Debauvais (derde van rechts) en Morvan Marchal (vierde van rechts) van het Bretoense nationalistische tijdsschrift Breiz Atao, journalist Paul Schall van Elzas-Lotharingen (derde van links) en rechtenstudent Frans Wildiers van het AVHV (uiterst links). (ADVN, VB4885)
Delegatie van het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond (AVHV) op het eerste congres van de Bretoense nationalisten, Rosporden, september 1927. Onder de aanwezigen onder meer Olier Mardrel (uiterst rechts), Francis Debauvais (derde van rechts) en Morvan Marchal (vierde van rechts) van het Bretoense nationalistische tijdsschrift Breiz Atao, journalist Paul Schall van Elzas-Lotharingen (derde van links) en rechtenstudent Frans Wildiers van het AVHV (uiterst links). (ADVN, VB4885)

Het gedeelde Bretoens-Vlaamse venster is niet alleen verhelderend om de Vlaamse kwestie te kaderen en kan, met verder onderzoek, mogelijk nieuwe inzichten verschaffen in de reden waarom de Groot-Nederlandse Groot-Nederland
Groot-Nederland is een politiek en cultureel begrip dat respectievelijk staat voor een staatkundige vereniging van Belgiƫ of Vlaanderen met Nederland en de culturele en taalkundige samen... Lees meer
beweging ā€“ die vooral in Vlaanderen een grote aanhang genoot en nauwere contacten zocht met Nederland ā€“ net in de periode tussen de twee wereldoorlogen hoogtij kon vieren. De twee bewegingen vertoonden ook een min of meer vergelijkbare ontwikkeling in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Er is in recente jaren al uitvoerig vergelijkend onderzoek gevoerd naar de bestraffing van collaborateurs in verschillende Europese landen na de Tweede Wereldoorlog (zie epuratie Epuratie
Lees meer
), en naar de gelijkenissen tussen de materiĆ«le omstandigheden van interneringscentra, in het bijzonder tussen BelgiĆ« en Nederland. De Vlaamse en Bretoense kwesties kennen beide een langere periode van relatieve politieke ā€˜stilteā€™ na de Tweede Wereldoorlog, mede door hun collaboratie met de Duitse bezetter tijdens de oorlog. Verder vergelijkend onderzoek kan een nieuw licht werpen op de manier waarop in beide regioā€™s de collaboratiekwestie in de nationalistische beweging doorwerkte na de oorlog, en hoe de spanning tussen enerzijds een erkenning van de fouten van de collaboratie, en anderzijds het minimaliseren van de collaboratie tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw, in beide bewegingen mee de kwestie zou blijven bepalen.

Zowel de Bretoens als de Vlaamse beweging beleefden uiteindelijk een nieuwe ā€˜doorstartā€™ met de doorbraak van politieke partijen en bewegingen in de jaren 1960, in Bretagne bijvoorbeeld met de opkomst van de Union dĆ©mocratique bretonne in 1964, en in Vlaanderen met de electorale successen van de Volksunie Volksunie
Tussen 1954 en 2001 bepaalde de Volksunie (VU) als Vlaams-nationalistische partij mee de politieke evolutie in Belgiƫ, van unitaire staat tot federaal koninkrijk. Ze groeide uit tot de tw... Lees meer
. Maar tegen deze tijd was de Vlaamse kwestie opnieuw intrinsiek van karakter aan het veranderen.

Een kwestie van centen: verrijking van de Vlaamse kwestie (1960-2023)

Nationalism of the rich

Op 14 november 1962 vond een politieke aardverschuiving plaats in de Franstalige Canadese provincie Quebec. De conservatieve Frans-Canadese nationalistische partij Union nationale, die sinds 1936 onafgebroken de Franstalige provincie had bestuurd, leed die dag een zware verkiezingsnederlaag. Ze zou het verlies nooit meer te boven komen. De liberale partij onder leiding van Jean Lesage Ā won de verkiezingen overtuigend door in te spelen op socio-economische verzuchtingen, in het bijzonder rond de (mogelijke) nationalisatie van de private hydro-elektrische nutsbedrijven in de provincie. Onder de leuze ā€˜MaĆ®tres chez nousā€™ vatte de liberale partij de vernieuwde aandacht op de economische themaā€™s samen, en zorgde ze uiteindelijk na de verkiezingsoverwinning in 1962 voor de nationalisatie van de elektriciteitsbedrijven in Ć©Ć©n (sub)nationaal orgaan: Hydro QuĆ©bec.

ā€˜MaĆ®tres chez nousā€™ en Hydro QuĆ©bec worden in de Frans-Canadese historiografie vaak getypeerd als het startpunt voor de RĆ©volution Tranquille in Quebec, een snelle socio-economische (r)evolutie die de provincie op korte tijd ingrijpend transformeerde, zowel op sociaal, economisch, cultureel als politiek vlak. Het resultaat liet zich bijgevolg ook voelen in de invulling van de nationale kwestie: de conservatieve Union nationale, die de kwestie toespitste op een behoud van de katholieke kerk en traditionele samenleving, verloor aan relevantie in de Franstalige provincie. Een nieuwe politieke partij, de Parti QuĆ©bĆ©cois, zou onder leiding van RenĆ© LĆ©vesque een nieuwe wending geven aan de evolutie van de kwestie, waarbij voornamelijk aandacht werd geschonken aan de uitbouw van de sociale (staats)diensten in Quebec. Een groeiend antagonisme met de Canadese federale staat zou daarbij de politieke debatten enkele decennia domineren.


De ā€˜MaĆ®tre chez nousā€™-campagne van de Liberale partij in de Franstalige Canadese provincie Quebec, 14 november 1962. (BibliothĆØque et Archives nationales du QuĆ©bec)
De ā€˜MaĆ®tre chez nousā€™-campagne van de Liberale partij in de Franstalige Canadese provincie Quebec, 14 november 1962. (BibliothĆØque et Archives nationales du QuĆ©bec)

De sociaal-economische transformatie van Quebec en de veranderende invulling van de nationale kwestie is een van de voorbeelden van wat de onderzoeker Emmannuel Dalle Mulle heeft getypeerd als ā€˜nationalism of the richā€™, of anders gezegd, als de ā€˜verrijkingā€™ van nationale kwesties. In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog kenden verschillende regioā€™s (voornamelijk in het Westen) een snelle economische welvaartssprong die was gekoppeld aan de uitbouw van de sociale zekerheid en de welvaartsstaat in de eerste decennia na de oorlog (zie Economie Economie
Dit artikel gaat over de relatie tussen economie en Vlaamse beweging. Daarmee beoogt deze tekst geen economische geschiedenis te schetsen van wat we vandaag Vlaanderen noemen. Integendee... Lees meer
). De economische crisis van de jaren 1970 in het Westen zette de relatie tussen de ā€˜verrijkteā€™ subnaties en de nationale staat echter op scherp. Nationale kwesties begonnen dieper in te gaan op de (sociaal-economische) verhoudingen tussen de verschillende regioā€™s, met daarbij een groeiende aandacht op de (in de ogen van regioā€™s of nationale bewegingen) oneerlijke ā€˜transfersā€™. Dat uitte zich ook in de groeiende roep van de regioā€™s voor een hervorming van de staatsstructuren, met daarbij een focus op meer autonomie of zelfbestuur voor de regio of (in de extreemste gevallen) een eis voor onafhankelijkheid.

De Vlaamse kwestie, zo heeft Dalle Mulle uiteengezet, was net zoals CataloniĆ«, het Baskenland, Quebec en Schotland een van deze casussen die in de tweede helft van de 20ste eeuw getypeerd kunnen worden als een ā€˜nationalism of the richā€™. Vlaanderen kende net zoals de andere regioā€™s in de tweede helft van de 20ste eeuw een aanzienlijke groei van de (economische) welvaart. Dat uitte zich onder meer in de groeiende aandacht in de Volksunie voor de economische toestand en de welvaart in de regio, met al kort na de oprichting van de partij in 1954 eisen als ā€˜werk in eigen streekā€™, een ā€˜hervorming van het fiscaal stelselā€™ en een ā€˜rechtvaardigere verdeling van de fiscale lastenā€™.

Gelijkenissen met andere casussen

De jaren 1970 zouden, net zoals elders, ook in Vlaanderen tot een verscherping leiden van de nationale kwestie, zowel op sociaal-economisch als politiek vlak. De hevige politieke debatten rond de hervorming van het unitaire Belgiƫ naar een federale staat, die een aanvang nam bij de grondwetsherziening van 1970, zouden een eerste hoogtepunt bereiken tijdens de discussies over het Egmontpact Gemeenschapspact
Het Egmontpact of Egmontakkoord maakt samen met de Stuyvenbergakkoorden deel uit van het zogenaamde Gemeenschapspact, dat de definitieve pacificatie van de communautaire problemen tot doe... Lees meer
, een communautair akkoord dat in 1977 werd gelanceerd door de regering maar dat uiteindelijk met de val van deze regering een jaar later werd begraven. Dat akkoord, dat voor het eerst een federale indeling van drie gewesten (waaronder een autonoom gewest Brussel) voorstelde, botste op hevige weerstand van de Vlaamse beweging. Dat leidde er onder meer toe dat de Volksunie, die deel uitmaakte van deze regering, bij de parlementsverkiezingen van 1978 zwaar verlies leed. De kwestie van de federalisering Federalisme
Sinds het begin van de 20ste eeuw behoort federalisme tot het programma van eerst de Waalse en vervolgens ook de Vlaamse beweging. Vanaf 1970 is de transformatie van Belgiƫ van unitaire t... Lees meer
van de Belgische staat zou voor de volgende decennia mee de politieke agenda bepalen, tot er in 1993 met de Sint-Michielsakkoorden Sint-Michielsakkoord
Het Sint-Michielsakkoord (1992) was een regeerakkoord rond de vierde fase van de federale staatshervorming. Het vormde Belgiƫ om tot een federale staat. Lees meer
een (tijdelijke) oplossing van de kwestie was bereikt. De hervorming van de Belgische staatsstructuur bepaalt ā€“ ondanks akkoorden die het land verder reorganiseerden in federale zin ā€“ tot op de dag van vandaag mee de politieke agenda.

Vanuit internationaal perspectief zijn de (verhitte) debatten over de staatshervorming van BelgiĆ« in de laatste decennia van de 20ste eeuw vergelijkbaar met de andere casussen. In Quebec had de economische malaise van de jaren 1970 tot een verscherping geleid tussen de federale Canadese liberalen van premier Pierre Elliott Trudeau en de Quebecse nationalisten van de Parti QuĆ©bĆ©cois, die na de provinciale verkiezingen van 1976 de controle overnamen in de provincie. Deze spanning zou een eerste keer tot een clash komen toen de Quebecse nationalisten een onafhankelijkheidsreferendum organiseerden in 1980. Ondanks het verlies van de separatisten bleef de kwestie de volgende twee decennia hoog op de Canadese politieke agenda. Het leidde uiteindelijk tot een tweede onafhankelijkheidsreferendum in 1995, toen de separatisten met een zeer nipte minderheid het pleit verloren. Op lange termijn bleek het nipte verlies tijdens het referendum het einde in te luiden voor de separatistische beweging in Quebec. Dat werd geĆÆllustreerd door de tanende politieke relevantie van de Parti QuĆ©bĆ©cois, die bleef inzetten op het thema van onafhankelijkheid. In 2018 zou de Coalition Avenir QuĆ©bec, een conservatie Frans-Canadese partij die pleit voor meer autonomie binnen het Canadese federale stelsel, de provinciale verkiezingen winnen, en was de Parti QuĆ©bĆ©cois slechts nog een politieke minderheid in de Franstalige provincie.

Ook in Schotland zou de kwestie van de hervorming van de staat in de laatste decennia van de 20ste eeuw via twee referenda worden bepaald. De Scottish National Party, die al in 1936 was gesticht, kende in de jaren 1970 een ware doorbraak. De nadruk op het thema van de Schotse toe-eigening van de olieraffinaderijen in de Noordzee ā€“ verwoord in de leuze ā€˜Itā€™s Scotlandā€™s oilā€™ ā€“ gaf de SNP een belangrijke electorale boost, en zorgde ervoor dat de SNP een relevante politieke factor werd in zowel Schotland als het Britse parlement. Deze politieke groei van de nationalistische partij zorgde er mee voor dat er in 1979 een eerste referendum plaatsvond in Schotland dat de kwestie van ā€˜devolutionā€™, de federalisering van de Britse staat, op de politieke agenda plaatste. Ondanks het verlies in 1979 zou het volgende devolutie-referendum in 1997 wel succesvol zijn, en kwam er vanaf 1999 zowel een eigen Schots als een Welsh parlement. De Schotse politieke kwestie zou in de eerste decennia van de 21ste eeuw vervolgens verder escaleren, met als (voorlopige) eindpunt het gefaalde onafhankelijkheidsreferendum van 2014, waarbij onafhankelijkheid met een nipte meerderheid werd afgewezen.


Affiche van de Scottish National Party (SNP), jaren 1980. (Wikimedia Commons)
Affiche van de Scottish National Party (SNP), jaren 1980. (Wikimedia Commons)

Ten slotte kan ook de Catalaanse kwestie dienen als vergelijkingspunt: na de dood van de Spaanse dictator Francisco Franco onderging Spanje een snelle transitie van dictatuur naar democratische staat, met als sluitstuk de goedkeuring van de Spaanse grondwet in 1978. De nieuwe grondwet kende verschillende regioā€™s ā€“ waaronder CataloniĆ«, GaliciĆ« en het Baskenland ā€“ een autonoom statuut toe binnen het Spaanse grondwettelijke kader. Dat leidde in de volgende decennia in CataloniĆ« tot een verdere eis voor autonomie, waarvan de politieke Catalaanse partij ConvergĆØncia DemocrĆ tica de Catalunya [Democratische ReĆ¼nie van CataloniĆ«] onder leiding van Jordi Pujol het belangrijkste uithangbord werd. Een radicalisering kwam er in het eerste decennium van de 21ste eeuw, toen het nieuwe Catalaanse statuut werd verworpen door het Spaanse Grondwettelijk Hof. De spanning zou een (voorlopige) ontknoping kennen met het onafhankelijkheidsreferendum van 1 oktober 2017, waarna het Catalaanse parlement (eenzijdig) de onafhankelijkheid uitriep.

Dat zowel in Schotland in 2014 als in Cataloniƫ in 2017 vertegenwoordigers van Vlaamsgezinde organisaties en partijen aanwezig waren, illustreert de verwevenheid van deze verschillende casussen in de laatste decennia. Dat is gekoppeld aan twee evoluties op het einde van de 20ste eeuw. Ten eerste is er het institutionele kader van de Europese Unie Europa
Lees meer
. In de laatste decennia van de vorige eeuw ā€“ en in het bijzonder na het verdrag van Maastricht van 1993 ā€“ werden de Europese samenwerkingsverbanden nauwer verstrengeld, waardoor het supranationale institutionele kader van de Europese Unie een nieuwe politieke realiteit toevoegde aan de nationale kwesties. In Vlaanderen leidde het nieuwe Europese politieke niveau al snel tot een partij-organisatorische impuls op supranationaal niveau. In de jaren 1970 pleitte de Volksunie ā€“ voornamelijk onder invloed van Maurits Coppieters Coppieters, Maurits
De progressieve Vlaams-nationalist en christelijke humanist Maurits Coppieters (1920-2005) was vanaf het midden van de jaren 1960 een van de boegbeelden van de Volksunie (VU). Lees meer
ā€“ al voor een ā€˜verenigd Europa der volkerenā€™. Het zou in de volgende jaren de aandacht voor een nauwere samenwerking tussen (sub)nationale regioā€™s in Europa organisatorisch verankeren wanneer Coppieters ā€“ als eerste Europees verkozen vertegenwoordiger ā€“ mee aan de wieg stond van de European Free Alliance Europese Vrije Alliantie
Lees meer
(EFA), een supranationale organisatie die de verschillende (sub)nationale en regionale kwesties vertegenwoordigt in het Europese parlement.

Naast de Europese institutionele context droeg ook de veranderende materiĆ«le context bij aan de verwevenheid van de verschillende casussen. Op het einde van de 20ste eeuw ā€“ ook gestuwd door het neoliberaal economisch beleid, dat voorzag in het opheffen van handelsbarriĆØres tussen verschillende landen ā€“ kwam door de digitale revolutie een nieuwe gedeelde globale communicatieruimte tot stand. Dat leidde, zoals de Sloveense onderzoekster Sabina Mihelj recent heeft geargumenteerd, tot het ontstaan van ā€˜platform nationsā€™, waarbij online digitale mediaplatformen (in het bijzonder sociale media) een enorme invloed uitoefenen op de manier waarop een nationale identiteit wordt ingevuld en besproken in een regio. We kunnen dat argument verder uitbreiden en stellen dat de gedeelde platforms niet alleen een invloed hebben op de manier waarop een regio een nationale kwestie typeert, maar, zoals altijd al gebeurde, ook andere voorbeelden beschikbaar maakt om de eigen kwestie te karakteriseren. Vanuit dit opzicht is het gebruik van het Catalaanse voorbeeld in Vlaanderen naar aanloop naar de verkiezingen van 2024 om het thema van separatisme te karakteriseren ā€“ met daarbij een afwijzing van de manier waarop CataloniĆ« eenzijdig de onafhankelijkheid uitriep ā€“ enerzijds typerend voor de nieuwe materiĆ«le en politieke omstandigheden van de laatste decennia. Anderzijds is het verwijzen naar CataloniĆ« in Vlaanderen typerend voor de geschiedenis van de Vlaamse kwestie (en beweging), en een zoveelste voorbeeld van de intrinsiek internationaal-comparatieve dimensie van de Vlaamse kwestie. Of zoals de Franse historica Anne-Marie Thiesse het verwoordde: ā€˜Rien de plus international que la formation des identitĆ©s nationalesā€™.

Literatuur

ā€“ G. Morton, Unionist-Nationalism. The Historical Construction of Scottish National Identity, Edinburgh 1830-1860, University of Edinburgh, ongepubliceerde doctoraatsverhandeling, 1993.
ā€“ C. Lorenz, Comparative Historiography: Problems and Perspectives, in History and Theory, jg. 38, 1999, nr. 1, pp. 25-39.
ā€“ G. Morton, Unionist-Nationalism: Governing Urban Scotland, 1830-1860, East Linton, 1999.
ā€“ P. Hossay, Contentions of Nationhood: Nationalist Movements, Political Conflict, and Social Change in Flanders, Scotland, and French Canada, New York, 2002.
ā€“ P. Hossay, Partisans and Nationalists. Rethinking Cleavage Formation and Political Nationalism in Interwar Flanders and Scotland, in: Social Science History, jg. 27, 2003, pp. 165-196.
ā€“ J. Kocka, Comparison and Beyond, in: History and Theory, jg. 42, 2003, nr. 1, pp. 39-44.
ā€“
M.E. Plowman, Irish Republican and the Indo-German Conspiracy of World War I, in New Hibernia Review, jg. 7, 2003, nr. 3, pp. 80-105.
ā€“ J. Leerssen, Nationalism and the cultivation of culture, in Nations & Nationalism, jg. 12, 2006, nr. 4, pp. 559-578.
ā€“ A. Elias, Introduction: Whatever happened to the Europe of the Regions? Revisiting the Regional Dimension of European Politics, in Regional and Federal Studies, jg. 18, 2008, nr. 5, pp. 483-492.
ā€“ P. Mackridge, A Language in the Image of the Nation: Modern Greek and Some Parallel Cases, in R. Beaton & D. Ricks (red.), The Making of Modern Greece: Nationalism, Romanticism, 2009, pp. 177-187.
ā€“ E. Belsack, Et Skriftsprog gjĆør sig ikke selv. Metacommentaar op het taalplanningsproces in Vlaanderen en Noorwegen in de 19e eeuw ā€˜van binnenuitā€™: Den Ny-Norske Sprog- og NationalitetsbevƦgelse (1877) van Arne Garborg als casestudy, in Revue belge de philologie et dā€™histoire, jg. 91, 2013, pp. 823-876.
ā€“ D. Laqua, The Age of Internationalism and Belgium, 1880-1930. Peace, Progress and Prestige, Manchester, 2013.
ā€“ M. Hroch, European Nations: Explaining their Formation, London, 2015.
ā€“ H. Case, The Age of Questions: Or, A First Attempt at an Aggregate History of the Eastern, Social, Woman, American, Jewish, Polish, Bullion, Tuberculosis, and Many Other Questions over the Nineteenth Century, and Beyond, Princeton, 2018.
ā€“ E. Dalle Mulle, Nationalism of the Rich. Discourses and Strategies of Separatist Parties in Catalonia, Flanders, Northern Italy and Scotland, New York, 2018.
ā€“ H. Miller, Introduction: The Transformation of Petitioning in the Long Nineteenth Century (1780-1914), in Social Science History, jg. 43, 2019, pp. 409-429.
ā€“ D. Zaret, Petition-and-Response and Liminal Petitioning in Comparative/Historical Perspective, in Social Science History, jg. 43, 2019, pp.431-451.
ā€“ M. Abbenhuis & G. Morrell, The First Age of Industrial Globalization: An International History (1815-1918), Londen, 2020.
ā€“ L. Mallart, Protodiplomacy Across the Mediterranean: The Catalan Participation in the First Congresses of Byzantine Studies in SouthEastern Europe During the Interwar Period, in Studies on National Movements, jg. 7, 2021, 1-29.
ā€“ C.B. Swan, Recasting the State: The Scottish National Party and the Nieuw-Vlaamse Alliantie, in Studies in Ethnicity and Nationalism, jg. 22, 2022, nr. 3, pp. 188-202.
ā€“ A-M. Thiesse, The Creation of National Identities. Europe, 18th-20th Centuries, Leiden, 2022.
ā€“ S. Mihelj, Platform Nations, in Nations & Nationalism, jg. 29, 2023, nr. 1, pp. 10-24.

Suggestie doorgeven

1975: Ludwig Bernauer (pdf)

1998: Lode Wils

2023: Kas Swerts

Inhoudstafel