Alldeutscher Verband

Organisatie
Winfried Dolderer (2023, herwerking), Winfried Dolderer (1998)

Het Alldeutscher Verband (1891 - 1939) was een imperialistische drukkingsgroep in het Duitse keizerrijk die de Vlaamse beweging hoopte in te schakelen in een Duits expansiebeleid.Na 1918 evolueerde de organisatie toteen half clandestiene radicaal rechtse organisatie in de Weimar-republiek.

Alternatieve naam
Alldeutsche Verband
All-Deutsche Verband
Allgemeiner Deutscher Verband
Alduits Verbond
Oprichting
1891
Stopzetting
1939
Leestijd: 4 minuten

De Alduitsers wilden België en Nederland, als landen met een zogezegd ‘Duitse’ bevolking, betrekken bij een Europese machtssfeer van het Duitse Rijk. Dit was de grondslag van hun belangstelling voor de Vlaamse Beweging, waarmee ze in de jaren 1890 een netwerk van contacten poogden uit te bouwen. De belangrijkste vrucht van deze belangstelling was het door de Alduitse persmagnaat Theodor Reismann-Grone gefinancierde tijdschrift Germania dat van 1898 tot 1905 verscheen. Ook de Boerenoorlog gaf aanleiding tot Alduits-Vlaamse samenwerking in het teken van solidariteit met de bedreigde ‘stamverwanten’ in Zuid-Afrika. Met het tijdschrift Germania als tijdelijke kristallisatiekern konden de Alduitsers aanvankelijk een handvol flaminganten aantrekken van wie enkelen anderhalve decennia later een rol zouden spelen in het activisme. Uit de bronnen is evenwel niet herkenbaar dat ze er voor de oorlog in slaagden een duurzaam en stabiel netwerk van Vlaamse contacten op te bouwen. Toen er vanaf 1911 tegen de achtergrond van verscherpte internationale tegenstellingen opnieuw in Alduitse kringen sprake was van de Vlamingen, was het discours dan ook gekenmerkt door ontgoocheling en woede. De Alduitsers waren hun illusies kwijt. Anders dan in de jaren 1890 beschouwden ze de Vlaamse Beweging niet meer als mogelijke factor van Duitse machtsuitbreiding in Europa. Getrouw hun ideologie waren de Alduitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog voorstanders van radicaal expansionistische oorlosgdoeleinden en bestreden ze de Flamenpolitik van de regering voor zover ze niet voldeed aan maximalistische eisen. Na 1918 maakten de Alduitsers deel uit van semi-clandiestiene uiterst rechtse netwerken die de democratie in Duitsland trachtten omver te werpen.

Het Alldeutscher Verband was een imperialistische drukkingsgroep in het Duitse keizerrijk. Na 1918 evolueerde het tot een half-clandestiene en radicaal rechtse organisatie in de Weimarrepubliek. Het Alldeutscher Verband bestond van 1891 tot 1939.

Uit een burgerlijke protestbeweging tegen het Duits-Britse akkoord van juli 1890, waardoor Duitsland het eiland Zanzibar en koloniale aanspraken in Oost-Afrika afstond in ruil voor het eiland Helgoland, ontstond op 9 april 1891 het Allgemeiner Deutscher Verband. De initiatiefnemers – professoren, ambtenaren, officieren, parlementsleden, industriëlen – verweten de regering in Berlijn slapheid bij de behartiging van de Duitse koloniale belangen. Na een aanvankelijke bloeiperiode kwam de organisatie spoedig in een financiële en structurele crisis terecht. In juli 1894 werd ze heropgericht als Alldeutscher Verband. Dat groeide tot het begin van de 20ste eeuw aan tot 22.000 leden. Het verbond had twee voorzitters: van juli 1893 tot aan zijn dood in februari 1908 Ernst Hasse, professor voor statistiek in Leipzig; daarna, tot 1939, Heinrich Claß, advocaat in Mainz.

Visie en verhouding tot het pangermanisme

De Alduitsers bepleitten een Duits wereldrijk als vierde supermacht naast de drie reeds bestaande: het Britse Empire, de Amerikaanse invloedssfeer in het westelijk halfrond en het Russische rijk. Als grondslag daarvan stelden ze zich een economisch onafhankelijke Duitse invloedssfeer voor op het Europese vasteland. Zij beoogden een herschikking van de Europese landkaart in concentrische cirkels. Duitsland Duitsland & Vlaanderen
Van de eerste helft van de 19de eeuw tot 1945 stond het Duitse beeld van Vlaanderen in het teken van etnisch-culturele verbondenheid. Die romantische perceptie leefde vooral bij een beper... Lees meer
zou de kern vormen, omringd door een kring van satellietstaten met 'Duitse' bevolking: Oostenrijk, Zwitserland, België, Nederland. Die satellietstaten zouden door staatsrechtelijke, militaire en economische banden aaneengesloten zijn in wat Alduitse theoretici een ‘groter Duitsland’ of een 'Grootduitse Bond' noemden. Buiten deze hechtere politieke unie stelden ze zich een door Duitsland gedomineerde vrijhandelszone voor van Scandinavië tot Turkije. Dit plan kwam in wezen neer op de Mitteleuropa-conceptie die in Duitsland reeds sedert omstreeks 1840 opgang maakte en die rond de eeuwwisseling ook buiten en onafhankelijk van het Alldeutscher Verband aan belang toenam.

Over het algemeen zetten de Alduitsers zich af tegen het pangermanisme, het idee dus van een politiek verbond van alle Germaanse volkeren met inbegrip van Scandinaviërs en Angelsaksers. Zij vonden dat een hersenschim die geen rekening hield met de bestaande belangenstrijd tussen ‘Germaanse’ mogendheden. Daarentegen hadden de Alduitsers naar eigen zeggen alleen het ‘bewustzijn van de samenhorigheid van alle Hoog- en Nederduitsers binnen en buiten de grenzen van ons rijk’ op het oog. De federale structuur van het keizerrijk bood volgens hen voldoende soepelheid om er ook andere ‘Duitse’ staten in op te nemen. Over het toekomstige volkenrechtelijke statuut van de leden van hun ‘Grootduitse Bond’ koesterden ze kennelijk uiteenlopende voorstellingen. Meestal luidde het dat die – op het groothertogdom Luxemburg na – niet volledig deel zouden uitmaken van het Duitse Rijk. Nu en dan was er evenwel ook sprake van dat België en Nederland hetzelfde statuut zouden krijgen als in 1871 de koninkrijken Beieren of Saksen.

Verhouding tot Vlaanderen en Nederland

Het bovenstaande is symptomatisch voor een algemeen probleem binnen het Alldeutscher Verband. De interpretatie van de Alduitse doctrine miste coherentie en was in de praktijkveeleer een allegaartje van soms tegenstrijdige denkbeelden. Die tegenstrijdigheid komt ook aan de oppervlakte in verband met de vraag of de Alduitsers de Nederlanden al dan niet wilden ‘verduitsen’. Er waren stemmen in deze zin, al was het veelal niet duidelijk of ze de verdwijning van het Nederlands op het oog hadden, dan wel een soort administratieve tweetaligheid of gewoon een versterkte positie van het Duits als tweede taal in het onderwijs.

Tegelijk waren er ook Alduitse ideologen, onder wie Max Robert Gerstenhauer Gerstenhauer, Max
Max Gerstenhauer (1873-1940) was een Alduitse Vlaanderen-deskundige die tijdens de Eerste Wereldoorlog betrokken raakte bij de Flamenpolitik. Lees meer
, die opkwamen voor opwaardering en uitbreiding van het Nederlands. Dit zou gebeuren door het Nederlands met de Platduitse dialecten samen te smelten op basis van een ‘Aldietse’ spelling. In de Nederduits sprekende gewesten zou op deze grondslag Platduits op de lagere en Nederlands op de middelbare scholen worden onderwezen. Dit idee, dat feitelijk neerkwam op gedeeltelijke vernederlandsing van Noord-Duitsland, gaf in 1904 aanleiding tot een vinnige polemiek onder Alduitsers.

De Alduitse belangstelling voor België (meer bepaald voor Vlaanderen) en Nederland paste in hun plannen van een geopolitieke Europese herordening. De Alduitsers beschouwden de bevolking van die landen als Duits, meer bepaald Nederduits, en eisten ze daarom op voor de ‘Grootduitse Bond’. Hun visie op de Nederlanden was allesbehalve origineel. Zij had diepe wortels in het romantische denken over taal en volksaard dat zich sedert de late 18de eeuw in Duitsland had ontwikkeld. Ook het geopolitieke argument dat de Duitse macht zonder het bezit van de Rijnmonding en de Noordzee-havens Antwerpen en Rotterdam blijvend zou zijn gekortwiekt, vinden we reeds in de tijd vóór 1850 terug. De ideologie van de Alduitsers met betrekking tot de Nederlanden was ingebed in een langdurige en brede Duits-nationale gedachtestroom.

Van economische samenwerking naar expansionisme<

In de Alduitse belangstelling voor de Vlaamse beweging zijn twee dominante fases te onderscheiden. In de jaren 1890 waren economische en strategische motieven verstrengeld met een ideologisch getinte perceptie van taal- en cultuurverwantschap. De Alduitsers beschouwden de Vlamingen als Duitse stamgenoten van wie ze verwachtten dat ze België, en daarmee ook Nederland, op termijn vrijwillig aansluiting zouden doen zoeken bij het Duitse Rijk. In het decennium na de eeuwwisseling luwde de intensiteit van de belangstelling en vielen de contacten nagenoeg stil.

Toen de Alduitsers zich dan na de tweede Marokko-crisis in de zomer van 1911 opnieuw voor Vlaanderen interesseerden, was ontgoocheling over uitblijvende Vlaamse genegenheid dominant. De betuigingen van hoop op vrijwillige aansluiting maakten plaats voor dreigementen met militair geweld indien Vlamingen en Nederlanders zich tegen opslorping door Duitsland zouden verzetten. Duidelijker dan in de jaren 1890 betwijfelden de Alduitsers nu dat de flaminganten alleen met hun Nederlands bij machte waren op te tornen tegen de Franse cultuur.

Jaren 1890: economische samenwerking geschoeid op culturele verwantschap

Contacten tussen enkele Alduitsers en een handvol Duitsvriendelijke flaminganten Flamingant
Flamingantisme is een term die met verschillende betekenissen wordt toegekend aan actoren binnen de Vlaamse beweging en het Vlaams nationalisme. Lees meer
, met name de Brusselse letterkundige Jan Matthijs Brans Brans, Jan Matthijs
Jan-Matthijs Brans (1853-1940) was onderwijzer en vertaler. Tijdens de Eerste Wereldoorlog schaarde hij zich achter het activisme. Lees meer
, waren er uiterlijk vanaf 1893. Vanaf 1894 verschenen in de Alduitse en verwante pers stukken over de Vlaamse kwestie. Een afvaardiging van het Alldeutscher Verband nam in augustus 1896 deel aan het 23ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres Nederlandse Congressen
De Nederlandse Congressen waren gemeenschappelijke (culturele) ontmoetingen van Vlamingen en Nederlanders in Vlaanderen en Nederland die met onderbrekingen werden georganiseerd sinds 1849... Lees meer
in Antwerpen; een maand later sprak Pol de Mont De Mont, Pol
Pol de Mont (1857-1931) was een dichter, essayist, folklorist, journalist, kunstcriticus en redenaar. In al zijn activiteiten gaf hij de Vlaamse strijd absolute prioriteit. Decennialang w... Lees meer
een congres van het verbond in Berlijn toe.

In 1897 deden twee Duitse publicaties over de toekomstige verhouding tussen het keizerrijk en de Nederlanden in flamingantische kringen stof opwaaien. De auteurs Harald Graevell Graevell, Harald
Lees meer
en Fritz Bley Bley, Fritz
Fritz Bley (1853-1931) was een Alduitse ideoloog die de Nederlanden en Noord-Duitsland wou samensmelten in een gezamenlijke cultuurruimte op basis van een ‘Aldietse’ eenheidstaal en de ve... Lees meer
deden daarin het Alduitse programma onverbloemd uit de doeken. Hierdoor werd in een breder Vlaams publiek voor het eerst de aandacht gevestigd op de expansieplannen van het Alldeutscher Verband. Vooral het voorstel van Graevell om het centrale bestuur van België op Duitstalige leest te schoeien lokte geprikkelde reacties uit, al had ook hij geen ingrijpende verduitsing van Vlaanderen op het oog. In mei 1897 tekende de Vlaamsche Volksraad Vlaamsche Volksraad
De Vlaamsche Volksraad bestond van 1892 tot 1914 en probeerde Vlaamsgezinden van uiteenlopende ideologische signatuur samen te brengen. Lees meer
, een vereniging van Brusselse flaminganten, verzet aan tegen de stellingen van Bley en Graevell. Door twee reizen naar Vlaanderen, in augustus 1897 en april 1898, slaagde de Alduitser Theodor Reismann-Grone Reismann-Grone, Theodor
Theodor Reismann-Grone (1863-1949) was een vooraanstaande Alduitse Vlaanderen-deskundige, initiatiefnemer en geldschieter van het tijdschrift Germania, vanaf het begin van de Eerste Werel... Lees meer
erin de brokken enigszins te lijmen.

In december 1897 besliste het bestuur van het Alldeutscher Verband de oprichting een Vlamenausschuß (Vlaamse commissie) waar Reismann-Grone voorzitter van werd. Het belangrijkste resultaat van zijn bemoeienissen was het door hemzelf gesponsorde tweetalige tijdschrift Germania Germania
Germania was een Duits-Vlaams tijdschrift, opgericht en gefinancierd door Alduitsers. Het bestond van 1898 tot 1905. Lees meer
, dat tussen 1898 en 1905 verscheen. Bovendien zette de Vlamenausschuß een reizende tentoonstelling op touw van Vlaamse kunst die in juli 1898 in het Kaiser-Wilhelm-Museum van Krefeld van start ging. Het Alduitse congres in september 1898 mocht zich verheugen in een vriendelijk schrijven van de Brusselse Vlaamsche Volksraad dat duidelijk afstak bij de protestmotie van het jaar voordien.

Jaren 1900: Boerenoorlog en Marokko-crisis

Vanaf 1899 bracht de Boerenoorlog een eerste en meteen ook laatste hoogtepunt in de Alduits-Vlaamse samenwerking met zich mee. In Duitsland vergaarden de Alduitsers het toen aanzienlijke bedrag van enkele honderdduizend mark voor de Boeren. Vanuit Antwerpen stuurde een gemengde Hilfsausschuß für Transvaal und Oranjefreistaat een ‘Alduitse ambulantie’ met Vlaams, Nederlands en Duits medisch personeel naar het strijdtoneel. In deze oorlog, zo stelde baron Von Ziegesar in juni 1900 op het Alduitse congres in Mainz, had ‘voor het eerst de bloedbroederschap van Hoog- en Nederduitsers de proef doorstaan en kan nooit meer worden gedelgd.’ De verdere ontwikkeling zou hem ongelijk geven. Na de eeuwwisseling scheurde het zich ontwikkelende Alduits-Vlaamse weefsel. Dat had ook te maken met het overlijden in mei 1901 van Von Ziegesar, de enige contactman van de Alduitsers ter plaatse die op twee congressen van het verbond ‘namens de Vlamingen’ het woord had gevoerd.

Het tijdschrift Germania werd weliswaar nog tot 1905 overeind gehouden, maar kwijnde in de laatste jaren van zijn bestaan zienderogen weg. De publicistische tenoren van het eerste uur in het Alduitse discours over de Nederlanden, Fritz Bley, Harald Graevell, Hermann von Pfister-Schwaighusen Von Pfister-Schwaighusen, Hermann
Hermann Von Pfister-Schwaighusen (1836-1916) was een Alduitse ideoloog die Vlamingen en Nederlanders voor het ‘Deutschtum’ opeiste. Binnen het Alldeutscher Verband was hij een van de eers... Lees meer
, Theodor Jaensch Jaensch, Theodor
Theodor Jaensch (1860-1935) was een Duitse germanist en natuurwetenschapper. Vóór de Eerste Wereldoorlog was hij betrokken bij de Alduits-Vlaamse contacten. Lees meer
, Max Robert Gerstenhauer, lieten niets meer van zich horen. Zij zouden pas rond het begin van de Eerste Wereldoorlog weer wakker schieten. In het verbondsblad Alldeutsche Blätter werd er over de Vlaamse Beweging nog maar sporadisch gerept. Met name was er geen spoor meer te bekennen van verdere activiteiten van de Vlamenausschuß. Een uitzondering op de overwegende onverschilligheid aan Vlaamse kant was Pol de Mont die op uitnodiging van de Alduitsers eind 1905 en in 1906 nog eens op bezoek kwam om spreekbeurten te houden.

Na de Marokko-crisis in 1911 waarschuwden de Alduitsers er herhaaldelijk voor dat België in de (nakende en door hen vurig gewenste) oorlog door de groeiende Franse invloed en de zwakheid van de Vlaamse beweging zou belanden in het kamp van de Entente. Zij poogden dit ook onder de aandacht te brengen van officiële kringen. De Alduitser Kurd von Strantz Von Strantz, Kurd
Kurd von Strantz (1863-1949) was een Alduitse pleitbezorger van Duitse gebiedsuitbreiding in het Westen en in dit verband geïnteresseerd in de Vlaamse beweging. Lees meer
bewerkte het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar kreeg op zijn alarmbrief nooit een reactie. Reismann-Grone lichtte in 1912 de marinetop voor over de Vlaamse kwestie en bepleitte een 'omwenteling' in België. In het verbondsblad publiceerde Jozef Haller von Ziegesar Haller von Ziegesar, Jozef
Lees meer
, geadopteerde zoon van baron Von Ziegesar, in 1911 en 1912 enkele bijdragen over de Vlaamse kwestie. Zo bracht hij onder meer de Vlaamse hogeschoolkwestie onder de aandacht en hing hij in tegenstelling tot de Alduitse kopstukken een optimistisch beeld op van de slaagkansen van de Vlaamse beweging.

Eerste Wereldoorlog: radicaal expansionisme

De Alduitser bleven het geopolitieke kader van hun belangstelling voor de – het idee van een in concentrische cirkels gestructureerde Duitse machtssfeer in Europa – tot aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog steevast verkondigen. Maar ondanks hun inspanningen waren ze er niet in geslaagd een stabiel en duurzaam netwerk uit ze bouwen van Vlaamse contacten. In de voorbereidende fase van de Flamenpolitik Flamenpolitik
Met het begrip ‘Flamenpolitik’ wordt verwezen naar de politiek die de Duitse bezetter voerde ten aanzien van de Vlaamse beweging tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Sommige aute... Lees meer
, vanaf september 1914, moest de Duitse bezetter zulke contacten ter plaatse herstellen of nieuw aanknopen. Hij kon daarbij evenwel een beroep doen op enkelingen die reeds anderhalve decennia voordien betrokken waren geraakt bij de Alduitse bemoeienissen. Met name Haller von Ziegesar speelde van begin af aan een rol. Aan Duitse kant dienden Alduitse Vlaanderen-deskundigen van weleer zoals Reismann-Grone, Gerstenhauer of von Strantz zich aan als adviseurs en ideeënleveranciers van een te voeren Flamenpolitik. In het Duitse debat over de toekomst van het bezette België vinden we in ruime mate hun vooroorlogse ideeën terug. Het waren de oorlogsomstandigheden die een tot dan toe in selecte kringen verspreid gedachtengoed naar bredere geledingen van de opinie deden uitstralen.

Gedurende de oorlog behoorden de Alduitsers tot de radicale expansionistische oppositie in Duitsland en tot de Duitse lobby van de Jong-Vlamingen Jong-Vlaanderen (1914-1918)
Jong-Vlaanderen (1914-1918) was een in Gent opgerichte activistische drukkingsgroep, die tijdens de Eerste Wereldoorlog een radicaal Vlaams-nationalistisch en anti-Belgisch politiek progr... Lees meer
. Zij eisten de vernietiging van België en de oprichting van twee zelfstandige gewesten Vlaanderen en Wallonië onder Duitse heerschappij. Vlaanderen zou na verloop van tijd een deelstaat kunnen worden van het Duitse keizerrijk.

Vanaf de tweede helft van de jaren 1920 kwam, zoals elders in de Duitse rechterzijde, in het Alldeutscher Verband de belangstelling voor de Vlaamse kwestie weer aan bod. Getuige daarvan zijn de stukken over Vlaamse actualiteit die Jozef Haller von Ziegesartussen 1925 en 1939 in het verbondsblad Alldeutsche Blätter publiceerde.

Literatuur

– O. Bonhard, Geschichte des Alldeutschen Verbandes, 1920.
– M. Wertheimer, The Pan-German League, 1924.
– L. Werner, Der Alldeutsche Verband, 1935.
– D. Jung, Der Alldeutsche Verband, 1936.
– A. Kruck, Geschichte des Alldeutschen Verbandes, 1954.
– J. Behets, De breuk tussen de Vlaamse Beweging en de Pangermanisten (1887-1907), in: WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 23, 1963, nr.10, pp. 451-463.
– E. Hartwig, Zur Politik und Entwicklung des Alldeutschen Verbandes von seiner Gründung bis zum Beginn des ersten Weltkrieges, Jena, Onuitgegeven doctoraatsverhandeling, 1966.
– C. Broberg von Seggern, The Alldeutscher Verband and the German Nationalstaat, 1974.
– B. de Corte, Het tijdschrift Germania in het kader van de Vlaams-Duitse betrekkingen, KULeuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1982.
– R. Chickering, We Men who Feel Most German. A Cultural Study of the Pan-German League, 1984.
– W. Dolderer, De nieuwe Duits-Vlaamse toenadering na de Eerste Wereldoorlog, in: WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 47, 1988, nr. 2, pp. 109-128.
– W. Dolderer, Deutscher Imperialismus und belgischer Nationalitätenkonflikt (Kasseler Forschungen zur Zeitgeschichte, nr. 7), 1989.
– M. Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 1992.
– B. Yammine: Drang nach Westen. De fundamenten van de Duitse Flamenpolitik, 2011.

Suggestie doorgeven

1973: Jan Behets (pdf)

1998: Winfried Dolderer (pdf)

2023: Winfried Dolderer

Databanken

Inhoudstafel