Bestuur

Begrip
Jonathan Bernaerts (2023, aanvulling), Lode Wils (1998)

Het taalgebruik in het bestuur is een centraal aspect van de Belgische taalkwestie. Het omvat het proces van het afdwingen van taalrechten voor Vlamingen evenals de bestuurstaalwetgeving en de toepassing ervan in de praktijk. De bestuurstaalwetgeving vormde tevens de basis voor de organisatie van de Belgische staat volgens het territorialiteitsbeginsel.

Alternatieve term
Bestuurswezen
Bestuurszaken
Leestijd: 55 minuten

Binnen een staat met een meertalige bevolking dringen zich keuzes op over het taalgebruik door het bestuur. Het merendeel van de bestuurlijke contacten met burgers verloopt immers in een taal. De vraag is welke taal (of talen) een bestuur in zijn interne werkzaamheden en zijn externe contacten gebruikt en verstaat. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende soorten besturen, naargelang hun bestuursniveau, ambtsgebied en ligging. Wetgevers en beleidsmakers kunnen hun keuzes in meer of mindere mate vormgeven via wetgeving en beleid, door taalvrijheid te laten aan het bestuur en de burger, een bestuurstaal vast te leggen, taalrechten toe te kennen aan de betrokkenen, ruimte te laten voor het gebruik van andere talen naast de bestuurstaal, of het bijkomende gebruik ervan net uit te sluiten.

Het taalgebruik door het bestuur is doorgaans geen louter pragmatische keuze. Het kan immers de keuze betreffen tussen het gebruik van de volkstaal en een meer prestigieuze of dominante taal. Door een bepaalde taal te hanteren in de bestuurlijke communicatie, wordt aan die taal ook status verleend en wordt de ontwikkeling ervan bevorderd. Daarnaast kan dit taalgebruik door beleidsmakers worden gelinkt aan een (voorgestane) collectieve identiteit en de eenheid van de natie of de staat. Deze keuzes zijn deel van een bredere taalpolitiek en gerelateerd aan het taalgebruik in andere domeinen, zoals het onderwijs Onderwijs
Lees meer
, het gerecht Gerecht
Lees meer
en wetgeving.

Taalgebruik in bestuurszaken kan echter niet uitsluitend worden gevat in taalwetgeving en taalbeleid. Naast deze dimensies van wetgeving en beleid, is het immers van belang de praktijk onder de loep te nemen. De geschetste keuzes alsook de spanning tussen deze dimensies lopen doorheen de geschiedenis van het taalgebruik in bestuurszaken in België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
.

Het taalgebruik door het bestuur hangt in meerdere landen nauw samen met de staatsstructuur en de bestuursorganisatie. Gedurende lange tijd werd in België getracht om de aspiraties en eisen van Vlamingen en Franstaligen te verzoenen via taalwetten, met inbegrip van de taalregeling voor het bestuur. Vanaf de jaren 1970 werd ook naar een evenwicht tussen de verschillende belangen gezocht via de institutionele bescherming van de taalgroepen, via aanpassingen aan de staatsstructuur en via de overdracht van bevoegdheden aan de gemeenschappen en gewesten.

Zowel voor het taalgebruik in het bestuur als de bevoegdheidsverdeling is het territorialiteitsbeginsel in België richtinggevend (zie ook Taalpolitiek en -wetgeving Taalpolitiek en -wetgeving
Situaties van taalonderdrukking vindt men wereldwijd. Daarom besteedt deze bijdrage eerst aandacht aan gehanteerde taalpolitieke strategieën. Ook in België verzette een gedomineerde taalg... Lees meer
). Dit principe houdt in dat de taal van de regio de bestuurstaal is en dat de bevoegdheden van de gemeenschappen worden uitgeoefend in het overeenstemmende gebied. Ook andere landen, zoals Zwitserland en Canada, hanteren het beginsel in meer of mindere mate om het taalgebruik door het bestuur te bepalen. De tegenhanger van het beginsel, het personaliteitsbeginsel, houdt in dat een bestuur de taal van de burger gebruikt, ongeacht de ligging van dat bestuur, en dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor alle personen die eenzelfde taal spreken of cultuur delen. Beide beginselen kunnen op verschillende manieren worden uitgewerkt en ze worden vaak gemodelleerd door uitzonderingen. In dit artikel zullen we voor wat het bestuur betreft zien hoe het territorialiteitsbeginsel vorm heeft gekregen in België en hoe er aan Vlaamse en Waalse zijde vaak werd teruggegrepen naar respectievelijk het territorialiteits- en personaliteitsbeginsel als oriëntatiepunt in discussies over taalgebruik en over de bevoegdheidsverdeling.

In de Belgische geschiedenis hebben de discussies over het taalgebruik in het bestuur zich voornamelijk toegespitst op het Nederlands en het Frans. De positie van het Duits werd veelal pas later geregeld en deze taal staat nog steeds niet in alle domeinen op gelijke hoogte met het Frans en het Nederlands. In de laatste decennia werden verschillende besturen bovendien uitgedaagd door een maatschappelijke meertaligheid die diverser is dan het Nederlands, het Frans en het Duits.

Vóór het koninkrijk België

In het ancien régime

Terwijl de Kerk Kerk
De verhouding tussen Kerk en Vlaamse beweging vertoont historisch een tweevoudig beeld. Enerzijds waren de godsdienstige en de Vlaamsgezinde overtuiging innig verstrengeld en vormde de cl... Lees meer
tot in de 19de eeuw het Latijn als bestuurstaal behield, vond in de middeleeuwen bij het bestuur de omschakeling van het Latijn naar het Frans plaats. Dat gebeurde vooral bij de graven van Vlaanderen, maar in mindere mate ook bij de hertogen van Brabant. Het waren de steden die overstapten naar de volkstaal als bestuurstaal. Ze eisten ook van de vorsten het gebruik van de volkstaal in hun onderlinge betrekkingen om dure vertaalkosten te vermijden: in Brabant werd dat in de Blijde Inkomst ingeschreven, in Vlaanderen werd het een ongeschreven grondwettelijke regel. Wanneer vanaf de 16de eeuw de bevoorrechte standen – in Brabant dus ook abten en edellieden – het zelfbestuur van het graafschap en het hertogdom uitoefenden, deden ze dat in de volkstaal. Maar de interne diensttaal van de overkoepelende instellingen van de Bourgondische, later Habsburgse Nederlanden, was het Frans.

In de 18de eeuw voerde de centrale overheid geen bewuste verfransingspolitiek, maar ze versterkte toch de administratieve verfransingsdruk door de centralisatie en door het streven naar de rationalisering van het bestuur. De centrale instellingen in de Nederlanden gebruikten de facto het Frans als de interne taal. De verfransing werd in de hand gewerkt doordat de eeuwenoude sociale verfransing van de elites sterk toenam, nog meer dan elders in Europa. De contacten tussen de meeste centrale regeringslichamen en de lagere besturen verliepen in het Frans. De lagere besturen stelden sommige interne documenten in het Frans op, wanneer het te verwachten was dat de regering er inzage van zou vragen. De stedelijke administraties van Brussel en Leuven correspondeerden soms al met elkaar in het Frans.

In de Franse tijd

Na de tweede inval van het revolutionaire Frankrijk, nog voor de annexatie in oktober 1795, werd een centrale en departementale administratie op het getouw gezet die de oude vorstendommen verving, en die Franstalig was. Ze eiste zowel van particulieren als van ondergeschikte besturen dat ze zich uitsluitend in het Frans tot haar richtten. Kennis van het Frans was voortaan een essentiële vereiste voor benoemingen, ook op het lokale vlak, al verhoogde dit aanvankelijk de moeilijkheden om geschikte kandidaten te vinden. Het parachuteren van Fransen onder de lokale gezagsdragers versnelde de verfransing. Terwijl de bevolking voordien hoofdzakelijk in de eigen taal werd bestuurd, leidde de Franse bezetting en de annexatie tot de eerste poging om de eenheid van de natie te bereiken door middel van de eenheid van taal.

Die verfransing werd echter vooral door een deel van de lokale bevolking bevorderd, zowel in de administratie als in het gerecht, zonder dat er een verplichting voor was uitgevaardigd, tot het besluit van Napoleon in 1803. Het cultureel aanzien van de volkstaal was blijkbaar tevoren al erg zwak geweest en niet bestand tegen het revolutionaire enthousiasme van de aanhangers van de nieuwe orde. Het Frans was de taal van de vrijheid geworden. In 1803 hoefde Napoleon slechts juridisch vast te leggen en te veralgemenen wat intussen gegroeid was: alle openbare akten moesten vanaf 13 juni 1804 in het Frans worden gesteld.

In het Verenigd Koninkrijk

Na de val van Napoleon vroegen de dekens van de Brusselse ambachten, ondersteund door hun collega’s van Brugge, Leuven en Gent, de verwijdering van de Franse ambtenaren en de afschaffing van de napoleontische wetboeken en van de Franse taaldwang. Naar aanleiding van die en soortgelijke klachten verordende baron Vincent, de gouverneur-generaal die door de geallieerden was aangesteld, op 18 juli 1814 dat het taalgebruik in notariële akten vrij was. Behalve voor testamenten had dat weinig praktische betekenis, aangezien de akten slechts geregistreerd mochten worden indien ze vergezeld waren van een Franse vertaling.

Willem I der Nederlanden, Willem I
Willem I (1772-1843) was koning der Nederlanden van 1815 tot 1840, en dus ook tussen 1815 en 1830 (de jure tot 1839) van het zuidelijke deel daarvan. Zijn beleid inzake de nationale taal ... Lees meer
, de Soevereine Vorst van Nederland, werd op 1 augustus 1814 tot gouverneur-generaal over België aangesteld om de versmelting voor te bereiden. Een centrale component van Willem I’s taalbeleid was de poging om de verfransing van het bestuur in Vlaanderen terug te draaien, al moeten de omvang en het effect van zijn taalbeleid niet worden overschat.

Krachtens zijn besluit van 1 oktober 1814 moesten ook niet-Franstalige akten worden geregistreerd zonder dat er nog een vertaling nodig was en de akten van de burgerlijke stand zouden voortaan in de streektaal worden opgesteld. Verdere maatregelen werden in het vooruitzicht gesteld, in het bijzonder betreffende de rechtspraak, want het was ‘billijk, dat het gebruik der Nederlandse taal, welke de landtaal is, in alle gedeelten van België hersteld worde, alwaar ze gebruikelijk is en algemeen verstaan wordt’.

In maart 1815 maakte Willem I gebruik van de oorlogstoestand, na de landing van Napoleon in Frankrijk, om het Verenigd Koninkrijk uit te roepen. Ook na de volledige Franse nederlaag in juni-juli speelde hij niet in op de anti-Franse stemming om de napoleontische taaldwang op te heffen in het gerecht en de administratie. Integendeel, er werd op 10 augustus 1815 een aanhoudingsbevel uitgevaardigd tegen ‘le dit Leo de Foere’ die in zijn tweetalige tijdschrift Le Spectateur belge Le Spectateur belge
Le Spectateur belge was een behoudend-katholiek opinietijdschrift dat verscheen tussen1815 en 1823 onder redactie van Leo de Foere. Lees meer
gedreven opkwam voor het Nederlands, de nationale Belgische taal. Le Spectateur belge, een tolk van de geestelijkheid van West- en Oost-Vlaanderen, had echter ook gepleit voor het behoud van de eigen constitutie van het katholieke België, dat geen uitbreiding van Holland wilde worden. Willem I koos voor een bondgenootschap met de antiklerikale opinie in zijn strijd tegen de ultramontaanse geestelijkheid en liet de taalkwestie rusten tot na zijn overwinning in die strijd.


Installatie van de Staten-Generaal van de Nederlanden door koning Willem I in het stadhuis van Brussel, 21 september 1815.
Installatie van de Staten-Generaal van de Nederlanden door koning Willem I in het stadhuis van Brussel, 21 september 1815.

Hoewel de Franse wetgeving dus niet werd opgeheven, kwam er wel ruimte voor besturen die ‘de landtaal’ wilden gebruiken. In feite waren dat alleen dorpen, en die kregen niet altijd een Nederlandstalig antwoord van de centrale administratie. Stads- en provinciebesturen en verscheidene ministeries bleven Franstalig. Het stond die besturen vrij om Nederlandstalige aanvragen van particulieren al dan niet te behandelen.

Op 15 september 1819 vaardigde Willem I een koninklijk besluit uit tot regeling van het taalgebruik in Limburg, Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen. Daardoor kregen de inwoners van deze gebieden eindelijk het recht om zich in het Nederlands tot alle administratieve overheden te wenden en in die taal een antwoord te ontvangen, zonder vertaalkosten te moeten dragen. Ambtenaren en lagere administraties kregen ook het recht zich van de landtaal te bedienen tegenover hun superieuren.

In hetzelfde besluit werd erkend dat vanaf 1 januari 1823 het Nederlands de enige administratieve taal werd, ook voor de interne diensten van steden en van het centrale bestuur bij de behandeling van zaken uit Vlaanderen. Daar werd door de regering streng de hand aan gehouden. Bij het koninklijk besluit van 26 oktober 1822 werd het besluit van 1819 ook van toepassing verklaard op de arrondissementen Brussel en Leuven. Het besluit leidde alleen tot problemen in Brussel Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
.

Tegen het autoritaire regime van Willem I, met zijn flagrante achteruitstelling van de Belgen en la domination hollandaise werden twee petitionnementen gericht in 1828 en in 1829-1830, waarbij het tweede ook aandacht had voor zijn taalpolitiek. Willem I’s taalbesluiten van 28 augustus 1829 en 4 juni 1830 kwamen deze petitionnementen tegemoet. Ze gaven inwoners de mogelijkheid om het Frans te gebruiken, indien het bestuur deze taal verstond. Zo installeerde het besluit van 4 juni 1830 faciliteiten Faciliteiten
Al sinds de eerste taalwet (1873) voorzag de wetgever in faciliteiten. Deze tegemoetkomingen gaven aanleiding tot tegengestelde interpretaties door Nederlandstaligen en Franstaligen, zo ... Lees meer
avant la lettre. Deze faciliteiten omvatten onder meer het recht voor particulieren in Vlaanderen om het Frans te gebruiken tegenover overheden die deze taal kenden alsook om in die taal een antwoord van de overheid te ontvangen. Besturen in Vlaanderen konden hun aankondigingen in twee talen doen, indien het Frans de taal van een deel van de bevolking was. Willem I gaf hierdoor de Vlaamse provincies echter niet prijs aan de verfransing, zoals historici van de 20ste eeuw schreven.

1830-1878: Taalvrijheid voor de overheden

De Belgische Revolutie Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
proclameerde de vrijheid van taalgebruik voor de ondergeschikte besturen zoals voor de particulieren. Het Voorlopig Bewind koos voor het Frans als bestuurstaal en als taal voor het Bulletin Officiel des lois et actes du gouvernement. Het decreet van 16 november 1830 van het Voorlopig Bewind bevatte reeds een uitgebreide taalregeling voor onder meer bestuurszaken. Het Voorlopig Bewind poogde in dit decreet een balans te vinden tussen de vrijheid van de particulier en de noodwendigheden van de administratie. Zo had de burger de vrijheid om het Frans, het Vlaams of het Duits te gebruiken in contacten met de administratie.

Het door het Nationaal Congres aangenomen artikel 23 van de Grondwet (thans artikel 30 van de Grondwet) bevestigde de taalvrijheid voor de in België gesproken talen. Als reactie op de taalpolitiek van Willem I die werd gevoerd aan de hand van besluiten, bepaalde artikel 23 dat een taalregeling niet langer bij besluit mogelijk was, maar alleen bij wet. Voorts kon het taalgebruik enkel worden geregeld voor ‘handelingen van openbaar gezag’ en gerechtszaken. Terwijl het National Congres ervan uitging dat de wetgever overeenkomstig artikel 23 zou tussenkomen om de taalrechten van Nederlandstaligen te beperken, werd het later net gebruikt om ze via wetten te ondersteunen. De taalvrijheid vervat in artikel 23 kon echter niet verhinderen dat het Frans de facto de interne taal werd van het centraal bestuur en dat een verfransing van de administratie zich doorzette. Dit proces verliep meer geleidelijk in Vlaanderen dan in Brussel.

De verfransing bleef langzaam verder doordringen met de stijging van het onderwijspeil en met het streven naar de rationalisatie van besturen die al verfranst waren. Daartegenover stond nu een Vlaamse beweging die zich uitdrukte in verenigingen die stelselmatig Nederlandse brieven schreven aan besturen en in kranten klachten formuleerden over de Franstaligheid aan de loketten. Die Vlaamse beweging verwierf enige betekenis toen ze in 1848 en rond 1860 democratische impulsen kreeg.

Het centraal bestuur gebruikte intern het Frans en was tweetalig in zijn externe contacten. Gemeente- en provinciebesturen konden zelf hun taalgebruik bepalen. En opnieuw, zoals in 1795, werd gekozen voor een verfransing, in een aantal besturen, bijvoorbeeld in Brussel, heel bruusk. Het Frans was wederom de taal van de vrijheid, van de revolutie waarmee plaatselijke elites zich solidair wilden verklaren. Al snel volgde de gewoonte van burgers om in het Frans te schrijven naar het bestuur, van dat bestuur om in het Frans te antwoorden – zelfs op Nederlandstalige brieven – en om bij benoemingen meer belang te hechten aan de Franse taalkennis van de kandidaat dan aan de Nederlandse. De regering volgde de trend en ging van de plaatselijke rijksdiensten vragen dat ze het Frans als interne diensttaal gebruikten.

De gemeentelijke autonomie leidde tot een grote verscheidenheid, ook binnen eenzelfde gemeente. De grote en middelgrote steden gebruikten het Frans als interne diensttaal, evenals vele dorpen dicht bij de taalgrens Taalgrens
Het begrip ‘taalgrens’ verwijst in het algemeen naar een grens die twee bevolkingsgroepen die een verschillende taal spreken van elkaar scheidt en in het bijzonder naar de grens tussen he... Lees meer
en rond Brussel. Diensten die in nauw contact stonden met het publiek, ontsnapten daar dikwijls aan, zoals de burgerlijke stand en het bevolkingsregister. De meeste dorpen en vele kleine besturen bleven in het Nederlands besturen. Berichten aan het publiek werden op meerdere plaatsen gewoonlijk in het Nederlands, of in het Nederlands en het Frans gesteld, tenzij het bestuur ervan uitging dat ze alleen de ontwikkelde klasse aanbelangden. Correspondentie werd in het Nederlands gevoerd met de meeste inwoners, maar veelal in het Frans met de hogere overheden en door de stadsbesturen met hun ambtenaren.

Flaminganten Flamingant
Flamingantisme is een term die met verschillende betekenissen wordt toegekend aan actoren binnen de Vlaamse beweging en het Vlaams nationalisme. Lees meer
in Gent, Antwerpen en Leuven ijverden voor het behoud en het herstel van het Nederlands onder meer in het bestuur. Verschillende versies van het petitionnement Petitionnement
Lees meer
in 1840 vermeldden de eis dat gemeenten en provincies in Vlaanderen hun zaken in het Nederlands zouden behandelen. De voortschrijdende verfransing werd niet tot stilstand gebracht door het petitionnement en de resultaten waren teleurstellend. In 1856 werd de zogenaamde Grievencommissie of de Vlaemsche Commissie Vlaemsche Commissie
De Vlaemsche Commissie of Grievencommissie inventariseerde op vraag van de regering in 1856-1857 voor de eerste keer de problemen in verband met de positie van het Nederlands in België en... Lees meer
opgericht. Ze stelde een lijst op van de Vlaamse grieven, ook inzake het gebruik van het Nederlands door het bestuur, en ze identificeerde de te nemen maatregelen. De Vlaamse beweging verzocht de wetgever om tussen te komen en om hun taalrechten te garanderen door middel van een tweetalig regime in Vlaanderen. De regering Rogier Rogier, Charles
Charles Rogier (1800-1885) was een liberale politicus die meermaals een functie als minister of regeringsleider bekleedde. In zijn streven naar een sterke, geünificeerde en op termijn een... Lees meer
verwierp de klachten en de voorstellen van de Grievencommissie werden niet gerealiseerd door de wetgever.


De Grievencommissie werd opgericht door regering-De Decker in 1856. In haar besluiten vroeg de commissie de erkenning van het Nederlands naast het Frans in Vlaanderen. (Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis)
De Grievencommissie werd opgericht door regering-De Decker in 1856. In haar besluiten vroeg de commissie de erkenning van het Nederlands naast het Frans in Vlaanderen. (Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis)

De provincieraad van Antwerpen bepaalde in 1840 wel dat voor posities die contacten met het publiek inhielden, nog slechts Nederlandstaligen zouden worden benoemd en dat alle bekendmakingen zouden gebeuren in het Nederlands of in de twee talen. De raden van Antwerpen en Oost-Vlaanderen vroegen aan hun bestendige deputaties om in het Nederlands te corresponderen met ondergeschikte besturen en particulieren, tenzij die het Frans verkozen. Beide raden lieten aan de regering soortgelijke wensen overmaken. Op 20 oktober 1840 verzocht de minister van Binnenlandse Zaken de provinciegouverneurs onderrichtingen te geven aan de arrondissementscommissarissen in die zin. Hij verklaarde overleg gepleegd te hebben met zijn collega’s om bij benoemingen van personeel dat in contact kwam met het publiek, zoveel mogelijk rekening te houden met de wens van de twee provincieraden.

In 1857 besliste de Gentse gemeenteraad de gemeentelijke reglementen voortaan in het Nederlands uit te vaardigen, in plaats van alleen een vertaling toe te voegen. De liberale minister van Binnenlandse Zaken Alfons Vandenpeereboom Vandenpeereboom, Alfons
Lees meer
stichtte tussen 1861 en 1867 een ‘Vlaams bureel’ dat in het Nederlands antwoordde op Nederlandstalige brieven. In 1866 nam de gemeenteraad van Antwerpen het Nederlands aan als de taal van de stedelijke administratie. Enkele jaren later volgde Aalst, begon de vernederlandsing van het provinciaal bestuur van Antwerpen en antwoordde Leuven opnieuw in het Nederlands op Nederlandstalige brieven. In 1870 beloofde de nieuwe katholieke regering D’Anethan dat de Moniteur belge alle circulaires bestemd voor steden en provincies zou publiceren in de beide landstalen. Ze beloofde ook geen ambtenaren te benoemen die de taal van de bevolking niet verstonden.

Op 16 december 1876 rapporteerde de gouverneur van West-Vlaanderen aan de minister van Binnenlandse Zaken dat het provinciebestuur en de arrondissementscommissarissen correspondeerden met de steden en gemeenten in het Frans, ‘de officiële taal van de regering, die door de openbare besturen wordt gevolgd’. Behalve een dozijn Waalse grensdorpen gebruikten de 240 gemeenten in West-Vlaanderen, op weinige uitzonderingen na, het Nederlands voor hun administratie en hun betrekkingen met de bevolking. Het is duidelijk dat de Franstalige correspondentie vooral die met de hogere overheden was. Provincie- en arrondissementsbesturen die een aantal Waalse gemeenten telden, hadden nog meer de neiging om alles in het Frans af te handelen. De gouverneur voegde eraan toe dat een provinciaal bediende zich bezighield met het vertalen van de stukken die heel de bevolking aanbelangden, met name de besprekingen en beslissingen van de provincieraad, en het Administratief Memoriaal van de provincie, dat de besluiten en omzendbrieven voor de gemeentebesturen bevatte.

1878-1914: Sociale bescherming van de burger

De wet van 22 mei 1878 relative à l’emploi de langue flamande en matière administrative bepaalde dat de berichten en mededelingen die de centrale overheid richtte tot het publiek in de Vlaamse provincies en arrondissementen, in het Nederlands of in de beide talen gesteld moesten zijn. De centrale overheid moest in het Nederlands corresponderen in Vlaanderen, tenzij de gemeente of de particulier aangaf de voorkeur te hebben voor het gebruik van het Frans. Het gebruik van het Nederlands in correspondentie met ondergeschikte besturen en particulieren was reeds in 1840 ‘in de mate van het mogelijke’ beloofd aan de provincieraden van Antwerpen Antwerpen
Lees meer
en Oost-Vlaanderen Oost-Vlaanderen
Dit artikel onderzoekt de vraag of en in welke mate de Vlaamse beweging in Oost-Vlaanderen een specifieke identiteit vertoonde. Lees meer
, maar werd ten gevolge van deze wet een wettelijke verplichting. Het Nederlands werd aldus de taal voor berichten van centrale besturen aan het publiek in de Vlaamse provincies, al behielden ze de mogelijkheid om hun berichten in het Nederlands en het Frans te stellen. De uitgebreide taalrechten voor Franstaligen werden door deze wet in stand gehouden. In de centrale besturen werd er gewerkt met vertalingen in bureaus.


Affiche van het Willemsfonds met een oproep om de toepassing van de drie taalwetten af te dwingen, 1883. (Liberas)
Affiche van het Willemsfonds met een oproep om de toepassing van de drie taalwetten af te dwingen, 1883. (Liberas)

In het arrondissement Brussel werd het Nederlands enkel gebruikt door centrale diensten, indien de gemeente of de particulier uitdrukkelijk had aangegeven de correspondentie in het Nederlands te wensen.

Het taalgebruik van centrale besturen in Waalse provincies werd niet geregeld door deze wet. De wet liet voorts de gemeente- en provinciebesturen volledig vrij in hun taalgebruik vanuit het idee van lokale autonomie. Sommige besturen in Vlaanderen gebruikten aldus ook na deze wet voornamelijk het Frans.                                                                                                

De wet was uitgevaardigd onder de katholieke regering De Theux-Malou die enkele weken later werd vervangen door de liberale regering Frère-Orban Frère-Orban, Hubert
H. J., Walthère Frère-Orban (1812-1896) was een liberaal politicus en voormalig regeringsleider, die onder meer een hoofdrol opeiste in de eerste schoolstrijd en zich gedurende zijn polit... Lees meer
II. In de archieven van gemeenten, arrondissementen en provincies is niet te merken dat de wet tot 1884 enig effect in de praktijk zou hebben gehad onder de liberale regering. Zo schreven twee opeenvolgende gouverneurs van West-Vlaanderen in die periode slechts zes brieven in het Nederlands van de ongeveer vijfhonderd brieven betreffende het onderwijs die ze toen stuurden aan de twintig gemeentebesturen van het kanton Roeselare en stelden ze geen enkele circulaire op in het Nederlands.

Slechts nadat de katholieke regering Malou II aantrad, versnelde de vernederlandsing van de interne bestuurstaal. De wet begon uitwerking te krijgen vanaf juli 1884, toen de katholieke partij opnieuw aan het bewind was gekomen en de minister van Binnenlandse Zaken Jacobs de stipte naleving eiste. De briefwisseling van de meeste arrondissementscommissarissen met de landelijke gemeenten gebeurde in het Nederlands, hoewel diegenen die ook een aantal Waalse taalgrensgemeenten onder hun bevoegdheid hadden, de neiging bleven hebben om zelfs met Vlaamse gemeenten in het Frans te corresponderen. De gouverneurs, de ministeries en de verschillende rijksdiensten, waaronder de spoorwegen, schikten zich geleidelijk naar de wet. Ze werden daartoe aangespoord door ministeriële circulaires. De regering zelf stond onder druk van ‘grievencomités’, waaronder dat van het Brusselse Willemsfonds Willemsfonds
Het Willemsfonds (1851-heden) is een liberaal-vrijzinnige culturele vereniging en drukkingsgroep die het gebruik van het Nederlands promoot en ondersteunt. Lees meer
bijzonder actief was. Het verkreeg Nederlandstalige opschriften bij de post, het spoor en op allerlei rijksgebouwen, in Brussel en elders. Er kwamen ook tweetalige munten (1886), fiscale zegels (1891) en postzegels (1893). Het Frans bleef echter de interne bestuurstaal.

Uit archiefonderzoek blijkt dat na 1884 de tendens tot de vernederlandsing van de interne diensttaal van gemeente- en provinciebesturen weer krachtiger werd, ondanks het feit dat de wet van 1878 niet op hen van toepassing was. Behalve in Brussel werd dit proces versterkt door de grondwetsherziening met het oog op de uitbreiding van het stemrecht, die in 1890 werd ingezet. De wijziging van het stemrecht leidde tot de invoering van het mannelijk algemeen meervoudig stemrecht in 1893 en tot het ontstaan van een flamingantische christendemocratie, al bleef die tot aan de Eerste Wereldoorlog erg zwak. Het Nederlands werd belangrijker, daar het als campagnetaal werd gebruikt ten aanzien van een beduidende groep van kiezers die geen kennis had van het Frans. In Mechelen vergaderde de gemeenteraad reeds in het Nederlands voor de installatie van de eerste gemeenteraad die verkozen werd op basis van het mannelijk algemeen meervoudig stemrecht. In steden als Sint-Truiden en Hasselt besliste de nieuwe gemeenteraad nadien tot de vernederlandsing van de administratie. Na 1900 overheerste het Nederlands in de grote meerderheid van de gemeenten, al bleef het Frans nog altijd dominant in de grote steden (behalve Antwerpen), in een zone dicht bij de taalgrens en rond Brussel, en in sommige arrondissementssecretariaten en provinciebesturen.

De zogenaamde Gelijkheidswet Gelijkheidswet
De gelijkheidswet van 1898 stelde het Nederlands voor officiële publicaties gelijk aan het Frans. De wet werd vanuit de Vlaamse beweging breed ondersteund, en leidde, na de Waalse afwijzi... Lees meer
van 18 april 1898 bepaalde dat de wetten en koninklijke besluiten in het Nederlands en het Frans moesten gestemd, aangenomen en gepubliceerd worden. De versies in beide landstalen zouden dezelfde rechtskracht bezitten. De Gelijkheidswet omvatte geen enkele verplichting inzake de taalkennis van ambtenaren, al werd dit wel geopperd voor en na de stemming van deze wet. Ondanks het feit dat deze wet enkel betrekking had op het taalgebruik in wetgevingszaken, geeft de benaming van de wet reeds aan dat de symbolische waarde ervan voor Vlaamsgezinden verder ging dan dit domein.  


Op 30 mei 1898 vierde de Nederduitsche Bond de zogenaamde gelijkheidswet met een feestmaal ter ere van de politieke initiatiefnemers, waaronder Juliaan de Vriendt en Edward Coremans. (Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis)
Op 30 mei 1898 vierde de Nederduitsche Bond de zogenaamde gelijkheidswet met een feestmaal ter ere van de politieke initiatiefnemers, waaronder Juliaan de Vriendt en Edward Coremans. (Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis)

Pas tijdens de laatste jaren voor de Eerste Wereldoorlog kwam het probleem van de binnendiensten van de rijksadministraties aan de orde, en dan nog slechts heel schoorvoetend. Kandidaten voor betrekkingen bij een bestuur moesten kennis van het Frans hebben, ook voor functies in Vlaanderen, zonder dat dit in de wet van 1878 stond ingeschreven. Deze vereiste was een gevolg van de positie van het Frans en interne administratieve reglementen. Eentalig Franstaligen waren dus oververtegenwoordigd in de administratie, in het bijzonder in de hogere rangen. Kernprobleem van het administratieve taalvraagstuk was dat de diensttaal Frans bleef in de rijksadministraties, die in de loop van de 19de eeuw enorm waren uitgebreid en nog voortdurend groeiden. Hierdoor bleef er ook de neiging bestaan om zich in het Frans te wenden tot de ondergeschikte administraties en het publiek.

De Antwerpse Verbroedering der Vlaamsche Tol- en Accijnsbedienden Verbroedering der Vlaamsche Tol- en Accijnsbedienden
De Koninklijke Verbroedering der Vlaamsche Tol- en Accijnsbedienden (1896-1855) was een maatschappij van onderlinge bijstand. Ze ijverde o.a. voor gelijkheid op taalgebied. Tijdens WOI wa... Lees meer
, die sinds 1896 bestond, stichtte afdelingen in de andere provincies sinds 1908. Het jaar nadien ontstond de Verbroedering der Vlaamsche Hoofdwachters en Treinwachters bij het spoor. Vanaf 1910 werd jaarlijks een congres gehouden van de Vlaamsche Bedienden bij het Openbaar Bestuur. Ze eisten een nieuwe wet op de administratie.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, gingen de opvattingen over het taalmodel in verschillende richtingen. Enerzijds kwam de asymmetrie bestaande uit een tweetalig Vlaanderen en eentalig Wallonië onder druk te staan in het licht van de democratisering en het gelijkheidsidee. Anderzijds ontstond bij Franstaligen de vrees dat ze het Nederlands dienden te leren om toegang te krijgen tot publieke functies. Als antwoord op deze vrees ontstond de Waalse beweging Waalse beweging
De Waalse beweging ontstond op het einde van de 19e eeuw en heeft zijn wortels in een culturele, politieke en taalkundige dimensie. Ze was verdeeld in verschillende stromingen, waarvan de... Lees meer
in Vlaanderen, waar de dreiging van tweetaligheid en het verlies van het Franstalige monopolie eerst werd ervaren door Franstaligen.

Eentaligheid van de landstreken

1914-1939

De Flamenpolitik Flamenpolitik
Met het begrip ‘Flamenpolitik’ wordt verwezen naar de politiek die de Duitse bezetter voerde ten aanzien van de Vlaamse beweging tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Sommige aute... Lees meer
van het Duitse bewind en gouverneur-generaal Moritz von Bissing Von Bissing, Moritz
Moritz von Bissing (1844-1917) was van november 1914 tot aan zijn dood in april 1917 gouverneur-generaal van het bezette België. Lees meer
tijdens de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
had als doel de Duitse belangen te dienen en België te destabiliseren. De vernederlandsing van de Gentse universiteit Universiteit Gent
Lees meer
was een centraal punt in deze politiek. Dit beleid culmineerde in maart 1917 in de ‘bestuurlijke scheiding’: een splitsing van de ministeries en de overbrenging van de Waalse ministeries naar Namen. Daar kwamen verordeningen bij voor de Nederlandse eentaligheid van overheidsdiensten. Het is niet bekend wat er van dat alles werd uitgevoerd.

Na de Eerste Wereldoorlog was niet alleen het behoud van het ongelijke stemrecht onmogelijk, ook het behoud van de ongelijke juridische positie van de twee landstalen was onhoudbaar. Albert I van Saksen-Coburg, Albert I
Koning Albert I (1875-1934) werd aan de vooravond van en tijdens de Eerste Wereldoorlog geconfronteerd met een radicaliserende Vlaamse beweging. De communautaire kwestie groeide daardoor ... Lees meer
stelde op de ministerraad van 1 februari 1918 dat de regering een verklaring aan het Vlaamse volk moest richten met toegevingen die redelijk kunnen worden bevonden, in die zin dat ze binnen nationale kader blijven, de eenheid van het land niet aantasten en niet gericht zijn tegen de Franse taal en cultuur in Vlaanderen. Binnen deze drie krijtlijnen was het niet duidelijk welke concrete toegevingen Albert I op het vlak van het taalgebruik in de administratie voor ogen had. In zijn troonrede op 22 november 1918 stuurde Albert I aan op de beginselen van de gelijkheid in rechte en in feite van beide talen alsook op het recht om in de eigen taal te worden bestuurd. Zijn boodschap leidde echter tot uiteenlopende interpretaties, ook binnen regering Delacroix.

In het neutrale Nederland had Frans van Cauwelaert Van Cauwelaert, Frans
Frans van Cauwelaert (1880-1961) was een Vlaamsgezinde katholieke politicus, die een hoofdrol speelde in de vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen. Van Cauwelaert lag in 19... Lees meer
tijdens de Eerste Wereldoorlog een Vlaamsch-Belgisch Verbond Vlaamsch-Belgisch Verbond
Het Vlaamsch-Belgisch Verbond (1917) was tijdens WOI in Nederland een vereniging van Vlaamse uitgewekenen. Het telde tal van afdelingen en ijverde voor een programma van vernederlandsing... Lees meer
opgericht dat een programma met de officiële erkenning van de tweetaligheid Tweetaligheid
Lees meer
van België had geproclameerd. De gelijkheid van de landstalen moest worden verwezenlijkt door de eentaligheid van Vlaanderen in onderwijs Onderwijs
Lees meer
, gerecht Gerecht
Lees meer
en bestuur en door gesplitste leger Leger
Lees meer
eenheden. Centrale besturen zouden zaken behandelen in het Nederlands of het Frans. Het programma sloot de mogelijkheid van taalrechten voor Franstaligen in Vlaanderen echter niet uit. Deze eisen werd na de bevrijding gepropageerd als een minimumprogramma Minimumprogramma
Het Minimumprogramma was de benaming voor het eisenpakket dat de Belgisch-loyale flaminganten, in het bijzonder inzake taalwetgeving, in de periode tussen de beide wereldoorlogen nastreef... Lees meer
waarover alle Vlaamsgezinden het eens moesten zijn en het vormde de basis voor voorstellen inzake taalwetgeving na de Eerste Wereldoorlog.

De regering Delacroix II had bij haar aantreden aangekondigd de taalkwestie te laten onderzoeken door een parlementaire commissie. De commissie kwam tot een herwerkt wetsvoorstel dat door het werk van Frans van Cauwelaert veelal werd bestempeld als het voorstel-Van Cauwelaert. Het voorstel weerspiegelde het minimumprogramma en genoot de steun van de regering Delacroix II. De uiteindelijke wettekst was echter op verschillende punten afgezwakt.

De bestuurstaalwet van 1921 voerde het principe van individuele tweetaligheid in voor ambtenaren in centrale diensten, waarbij een elementaire of grondige kennis van de tweede taal werd vereist naargelang het niveau van de betrekking. Deze tweetaligheid in centrale besturen was een van de discussiepunten bij de bespreking van het wetsvoorstel, waartegen sterk werd gemobiliseerd vanuit Wallonië. Vanuit de optiek van de eenheid van het land genoot deze regeling echter de voorkeur op een bestuurlijke scheiding of compartimentering van afdelingen.

Ter uitvoering van deze wet werd door het koninklijk besluit van 27 januari 1922 bepaald dat de ministeriële departementen zo moesten worden georganiseerd dat zaken konden worden behandeld in de taal waarin het bestuur of de particulier ze hadden ingediend, in afwachting van de tweetaligheid van ambtenaren. In de praktijk werd de individuele tweetaligheid in de centrale diensten slechts beperkt toegepast en werden Vlaamse dossiers via vertalingen nog steeds in het Frans behandeld.

Anders dan de wet van 1878 omvatte de wet van 1921 een regeling voor lokale besturen. De nieuwe wet bepaalde dat vanaf 1 januari 1922 de plaatselijke en gewestelijke rijksdiensten, de provincie- en gemeentebesturen, arrondissementscommissariaten en andere ondergeschikte openbare besturen in de Vlaamse provincies en arrondissementen het Nederlands moesten gebruiken als interne diensttaal en in hun correspondentie met alle centrale departementen. De wet van 1921 introduceerde op deze manier het territorialiteitsprincipe dat bepaalt dat de taal van het gebied de bestuurstaal is. De toepassing van het territorialiteitsprincipe werd in de wet gemilderd door bepalingen voor taalminderheden Taalminderheden
Lees meer
en voor ‘verdwaalde’ taalgrensgemeenten.

Gemeenteraden konden beslissen om een andere taal toe te voegen als een tweede interne bestuurstaal, al konden ze de taal van de regio niet vervangen door een andere taal. Alleen in Vlaanderen werd van deze mogelijkheid tot toevoeging van een tweede interne taal gebruik gemaakt. Indien de gemeenteraad deze beslissing nam, verkregen inwoners het recht om het gebruik van de tweede taal te verkiezen in hun individuele contacten met het lokale bestuur. De taal van het gebied bleef echter voorrang genieten in deze betrekkingen.

Externe tweetaligheid in berichten en mededelingen aan het publiek kon worden verzocht door 20% van de gemeentelijke kiesgerechtigden of door 15 000 gemeentelijke kiesgerechtigden in een gemeente met meer dan 70 000 kiezers. Uitsluitend in een aantal Vlaamse steden – onder meer Leuven en Hasselt – werd zulk een verzoekschrift met succes georganiseerd. Flor Grammens Grammens, Flor
Onderwijzer Flor Grammens (1899-1985) verwierf tijdens zijn leven grote bekendheid door zijn herhaalde en soms spectaculaire acties tegen de schendingen van de taalwetgeving. Lees meer
verzamelde in 1930 tijdens de Kristen-Vlaamse Taalgrensactie Kristen-Vlaamsche Taalgrensaktie
Lees meer
in 25 gemeenten uit de provincies Henegouwen en Luik wel de handtekeningen van meer dan 20% van de gemeentekiezers om externe tweetaligheid af te dwingen.

In verdwaalde taalgrensgemeenten, zijnde de gemeenten waar de meerderheid van de lokale bevolking een andere taal sprak dan de taal van de provincie, kon de taalregeling worden gewijzigd op basis van de resultaten van de tienjaarlijkse taaltelling. Indien deze taaltelling aangaf dat een meerderheid van de bevolking meestal een andere taal sprak dan de taal van het gebied waarin de gemeente was ingedeeld, kon de gemeenteraad beslissen om het intern en extern taalregime te wijzigen. Alleen gemeenten in West- en Oost-Vlaanderen en Limburg maakten van deze uitzondering gebruik, terwijl gemeenten in Luik en Henegouwen hier niet op ingingen. Flor Grammens kon evenwel de gemeenteraden van enkele gemeenten rond Landen overtuigen om de beslissing te nemen om hun interne administratie en hun briefwisseling met alle overheden te vernederlandsen. Aangezien de wet ruimte liet aan gemeenteraden om te beslissen over verschillende maatregelen, bleef de taalgrens flexibel.

De wet liet de provincieraad van Brabant en 17 Brusselse gemeenteraden vrij om de interne diensttaal zelf te bepalen. Op één na kozen ze allemaal voor het Frans. Deze bepaling bleef in bestuurstaalwet van 1932 behouden en werd pas in 1963 gewijzigd. De berichten en de mededelingen van deze diensten moesten tweetalig zijn. Voor posities bij gemeentebesturen in de Brusselse agglomeratie was de kennis van de tweede taal vereist, maar deze verplichting werd slecht toegepast in de praktijk.

De bestuurstaalwet van 1921 bevatte geen sancties in geval van niet naleving. De toepassing van de wet was afhankelijk van de bereidwilligheid van de besturen en de ambtenaren. Desondanks betekende de wet een radicale verandering, niet alleen voor de rijksdiensten, maar ook voor de besturen van de provincies West-Vlaanderen en Limburg en voor sommige arrondissementscommissariaten. Het betekende ook een ommekeer voor een heel aantal gemeenten die tot dan toe overwegend in het Frans bestuurd waren, hetzij omdat ze niet ver van de taalgrens, de Franse grens of Brussel lagen, zoals Kortrijk, Halle, Leuven, Tienen en Tongeren, hetzij omdat ze liberale besturen hadden, zoals de drie laatstgenoemde en zoals Gent en Oostende. Bovendien kwamen er nu ook in de meerderheid van de kleine gemeenten die vroeger Nederlandstalig waren geweest, van hogerhand geen Franstalige brieven meer toe. Wallonië bleef echter eentalig Franstalig.


Spotprent van Jos de Swerts over de slechte naleving van de taalwetten van 1921, ca. 1925. (Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis, tglhtk5777)
Spotprent van Jos de Swerts over de slechte naleving van de taalwetten van 1921, ca. 1925. (Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis, tglhtk5777)

De bestuurstaalwet van 1932 kwam tot stand als onderdeel van een globale taalregeling, samen met wetten op het lager Lager onderwijs
De ‘taalstrijd’ in Vlaanderen is op het niveau van het lager onderwijs minder problematisch verlopen dan op dat van het middelbaar en van het hoger onderwijs. Toch was de verfransing van ... Lees meer
en middelbaar onderwijs Middelbaar onderwijs
De geschiedenis van het middelbaar onderwijs is nauw verweven met die van de Vlaamse beweging. Tot diep in de 20ste eeuw bleef de middelbare school een grotendeels Franstalig bastion van ... Lees meer
, terwijl een andere wet op het gerecht in de maak was. Zowel Vlamingen als Walen waren vragende partij voor aanpassingen aan de wet van 1921. De mogelijkheid tot bestuurlijke tweetaligheid in Wallonië en het principe van de tweetaligheid van de ambtenaren in centrale besturen had geleid tot grote Waalse ontevredenheid over de wet in 1921. Vlaamsgezinden wilden af van de lokale autonomie die de wet toestond om te beslissen over de uitzonderingen. Aldus werden deze uitzonderingen op de taalhomogeniteit van de eentalige gebieden verminderd en geobjectiveerd in de bestuurstaalwet van 1932. Daarnaast werd in de wet van 1932 de vereiste tweetaligheid van ambtenaren in de centrale diensten geschrapt.

Lokale besturen beschikten niet langer over de mogelijkheid om een tweede taal als interne bestuurstaal toe te voegen. Deze regeling verscherpte het territorialiteitsbeginsel en op deze manier gaf de wet van 1932 ook een signaal aan de Franstaligen in Vlaanderen aangaande de eentaligheid van het gebied.

Er waren echter nog geobjectiveerde uitzonderingen op het territorialiteitsprincipe. Het gebruik van een tweede taal in de berichten aan het publiek kon niet langer worden verzocht door gemeentekiezers, maar werd bepaald door de tienjaarlijkse talentelling. In gemeenten waar 30% van de inwoners meestal een andere taal dan de taal van het gebied gebruikte, werd de externe tweetaligheid voor berichten en mededelingen aan het publiek ingevoerd. Inwoners in deze gemeenten konden het gebruik van de andere taal verzoeken in hun betrekkingen met de lokale administratie.

Indien de talentelling aangaf dat de meerderheid van de inwoners meestal een andere taal dan de taal van gebied gebruikte, wisselde de bestuurstaal in de zogenaamde verdwaalde taalgrensgemeenten. De automatische link met de talentelling leidde tot ontevredenheid aan Waalse zijde en ook, in het bijzonder na de talentelling van 1947, aan Vlaamse zijde. De taalgrens bleef ook onder deze wet veranderlijk en de vastlegging ervan werd een centrale Vlaamse eis.

Naast de geobjectiveerde uitzonderingen, liet de wet van 1932 plaatselijke besturen de mogelijkheid om inwoners te antwoorden in de taal waarvan ze zich bediend hadden. De regering stond in 1934 ook toe dat de andere taal werd gebruikt voor berichten en mededelingen aan het publiek, indien dit werd vereist door de plaatselijke omstandigheden of op grond van het erkend nut. Van Cauwelaert had reeds bij de parlementaire voorbereiding van de wet deze interpretatie erkend. De mogelijkheid om inwoners te antwoorden in de andere taal en om berichten en mededelingen in beide talen op te stellen gaf aanleiding tot een de facto faciliteitenregime in onder meer Antwerpen, Mechelen, Gent, Oostende, Tongeren, Tienen, Leuven en Zaventem.

In Brussel bleef de individuele tweetaligheid het uitgangspunt in de bestuurstaalwet van 1932, zij het met verschillende niveaus van taalkennis. De gemeenten in de Brusselse agglomeratie konden nog steeds hun interne diensttaal kiezen, maar de berichten en mededelingen aan het publiek moesten in beide talen worden gesteld.

De belangrijkste wijziging bij de bestuurstaalwet van 1932 was echter de schrapping van de bepaling uit de bestuurstaalwet 1921 dat alle ambtenaren in de centrale besturen tweetalig moesten zijn. Ze hadden een elementaire kennis van de tweede taal moeten bewijzen bij hun aanwerving en vanaf 1925 een grondige kennis voor een bevordering vanaf de graad van afdelingschef. In de bestuurstaalwet van 1932 werd de tweetaligheid van de ambtenaar in de centrale besturen echter vervangen door tweetaligheid op het niveau van de dienst door eentalige ambtenaren. Dit was een gevolg van de Waalse vrees voor een Vlaams monopolie op de centrale diensten, terwijl een aantal Vlaamse politici (zoals Van Cauwelaert en Camille Huysmans Huysmans, Camille
Camille Huysmans (1871-1968) was een Vlaamsgezinde socialistische politicus, die van 1933 tot 1940 burgemeester van Antwerpen was, tweemaal een ministerpositie bekleedde en een jaar lang ... Lees meer
) de individuele tweetaligheid van hoge ambtenaren net zagen als een fundament voor de eenheid van België.

Bij het verdelen van betrekkingen in de centrale besturen moest een ‘passend evenwicht’ tussen Frans- en Nederlandstaligen in acht worden genomen. De positie van taaladjunct werd gecreëerd om de eentaligheid van de ambtenaar te verzoenen met de eenheid van het bestuur. Deze taaladjunct zou worden toegevoegd aan een leidinggevende die beide landstalen niet machtig was om de eenheid in de leiding te waarborgen. De regering beloofde echter om slechts tweetalige ambtenaren te benoemen in hoge functies, zodat een taaladjunct overbodig zou zijn.

Centrale diensten moesten zaken behandelen in de taal van de regio om zo een einde te maken aan een systeem van ‘bestuur door middel van vertalingen’. Voorts bepaalde een koninklijk besluit van 6 januari 1933 dat telkens wanneer de aard van de zaken het vereiste en het aantal personeelsleden het toeliet, centrale diensten verdeeld werden in Vlaamse en Franse afdelingen, bureaus en secties. Daarnaast moesten ambtenaren overeenkomstig dit koninklijk besluit worden ingeschreven op een Nederlandse of Franse taalrol naargelang hun taalkennis.

Opnieuw waren er geen sancties opgenomen in de wet. Om over de toepassing van de bestuurstaalwet van 1932 te waken, werd wel de paritaire permanente commissie (later omgevormd tot Vaste Commissie voor Taaltoezicht Vaste Commissie voor Taaltoezicht
De Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) is een orgaan dat toezicht uitoefent op de toepassing van de bestuurstaalwet. De Commissie werd eerst opgericht in 1932 en later heropgericht in... Lees meer
) opgericht. De onafhankelijke leden van de commissie werden voorgesteld door de academies voor Taal- en Letterkunde. Deze commissie kon echter enkel adviseren en had geen initiatiefrecht.

Toepassingsproblemen deden zich voor op de taalgrens, waar Vlaamse gemeenten in Waalse provincies al sinds 1795 of vroeger een Franstalig bestuur hadden dat nu vernederlandst moest worden. Niet alleen de provinciebesturen van Luik en Henegouwen, maar alle rijksdiensten, het spoor, de post, de rijkswacht, de tram- en elektriciteitsmaatschappijen, moesten nu in het Nederlands handelen, en tweetalig optreden in hun contacten met inwoners van gemeenten zoals Moeskroen waar de volkstelling een beschermde minderheid van 30% had opgeleverd. Sommige gemeentebesturen en bevolkingen, zoals die van Edingen, weigerden zich naar de wet te schikken, zelfs toen Grammens er in januari 1937 stelselmatig onwettige opschriften ging overschilderen of afrukken.


Flor Grammens overschildert een Franstalig straatnaambord, ca. 1937. (ADVN, VFB749)
Flor Grammens overschildert een Franstalig straatnaambord, ca. 1937. (ADVN, VFB749)

Vanaf februari 1937 namen honderden studenten met Grammens over het hele land deel aan ‘zuiveringsoperaties’. Het ging daarbij op enkele uitzonderingen na niet om formele onwettigheden die werden weggewerkt, maar eerder over de bijgevoegde vertalingen die de bestuurstaalwet niet had verboden. Deze vertalingen kwamen in Wallonië zelden voor, maar waren talrijk in Vlaanderen. Na anderhalf jaar processen tegen tientallen, uiteindelijk een paar honderd ‘vernielers van openbaar bezit’, erkende de driepartijenregering Paul-Henri Spaak Spaak, Paul-Henri
Paul-Henri Spaak (1899-1972) was een Franstalige socialistische politicus die een rol speelde in talrijke communautaire kwesties. Lees meer
in juli 1938 dat de wet moest worden toegepast in de zin van de eentaligheid van de landstreken, en gaf ze opdracht om tuchtmaatregelen te treffen tegen ambtenaren die de wet niet naleefden.

1940-1963

Toch was het de Duitse bezetter met zijn Flamenpolitik Flamenpolitik
Met het begrip ‘Flamenpolitik’ wordt verwezen naar de politiek die de Duitse bezetter voerde ten aanzien van de Vlaamse beweging tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Sommige aute... Lees meer
die een volledigere toepassing van de wet van 28 juni 1932 afdwong (zie Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen getekend door de onvoorwaardelijke collaboratie van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De samenwerking met de bezetter en de bestraffing erva... Lees meer
). Grammens verkreeg dat op Duits bevel de secretarissen-generaal op 28 augustus 1940 een Commissie voor Taaltoezicht benoemden, waarvan hij de motor zou worden. Parastatale instellingen, de gemeentebesturen in het Brusselse en die rond de taalgrens werden onder de bezetting gedwongen de taalwetten toe te passen. In de zomer van 1940 sloten de flamingantische vakbonden van het overheidspersoneel zich aan bij de syndicale organisatie van het Vlaamsch Nationaal Verbond Vlaamsch Nationaal Verbond
Het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) (1933-1945) was een rechts-radicale Vlaams-nationalistische partij die tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerde met de Duitse nationaalsocialistis... Lees meer
(VNV) en kozen ze voor de Nieuwe Orde.

De weerbots kwam bij de bevrijding in september 1944 en bij de ontdekking van de omvang van de nazi-gruwelen in mei 1945, toen de collaboratie Collaboratie
Collaboratie verwijst naar de samenwerking met de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog, in casu van het Vlaams-nationalisme en een deel van de Vlaamse beweging. Lees meer
nog veel meer werd ‘uitgespuwd’, dan het activisme Activisme
Het begrip activisme verwijst naar de fractie van flaminganten die tijdens de Eerste Wereldoorlog bereid was om politiek of anderszins samen te werken met de Duitse bezetter en financiële... Lees meer
in 1918 volgens Hendrik Elias Elias, Hendrik
Hendrik Elias (1902-1973) was een historicus en Vlaams-nationalistisch politicus die als leider van het Vlaamsch Nationaal Verbond collaboreerde met de Duitse bezetter tijdens de Tweede W... Lees meer
. Er volgde tot maart 1947 een zuivering van het overheidspersoneel met nieuwe benoemingen onder linkse en overwegend Franstalige regeringen. Daarna begon volksvertegenwoordiger Gerard van den Daele Van den Daele, Gerard
Gerard van den Daele (1908-1984) was politiek actief in de Christelijke Volkspartij. Hij maakte zich onder meer hard voor zetelaanpassing en billijke taalverhoudingen in de overheidsdiens... Lees meer
een strijd die hij in 1950 documenteerde in zijn boek De achterstand en de minderwaardige behandeling der Vlamingen in de Belgische administraties.

In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, stemde het Congres national wallon in 1945 uiteindelijk voor een federaal België met een autonoom Wallonië. Om te vermijden dat Wallonië overvleugeld zou worden, ijverde de Waalse beweging Waalse beweging
De Waalse beweging ontstond op het einde van de 19e eeuw en heeft zijn wortels in een culturele, politieke en taalkundige dimensie. Ze was verdeeld in verschillende stromingen, waarvan de... Lees meer
voornamelijk voor een institutionele bescherming van de Waalse minderheid tegen de numerieke Vlaamse meerderheid in de instellingen.

Toen in 1947 de volkstelling werd gehouden die wegens de oorlog was uitgesteld, wees die in het Brusselse en rond de taalgrens op een enorme verschuiving in vergelijking met 1930. Het aantal personen dat aangaf meestal of uitsluitend Frans te spreken was fors toegenomen. In Edingen bijvoorbeeld zou het aantal Franssprekenden van 46% naar 79% gestegen zijn, in Ganshoren van 34% naar 54% en in de Voerense gemeenten was de ommezwaai nog groter. De flaminganten verkregen dat de parlementaire zetelverdeling werd aangepast aan de resultaten van de volkstelling vóór de verkiezingen van 1949 (zie Zetelaanpassing Zetelaanpassing
In 1965 werd door de regering-Lefèvre het aantal parlementszetels aangepast aan de bevolkingscijfers. Met het oog op de Waalse minorisatievrees werden daarbij garanties beloofd tegen een... Lees meer
), maar ze noemden de referendum-talentelling een vervalsing van de werkelijkheid.

Onder de regering Spaak II werden de resultaten van de talentelling rond de taalgrens Taalgrens
Het begrip ‘taalgrens’ verwijst in het algemeen naar een grens die twee bevolkingsgroepen die een verschillende taal spreken van elkaar scheidt en in het bijzonder naar de grens tussen he... Lees meer
en in de Brusselse agglomeratie voorgelegd aan de Commissie voor Taaltoezicht. De Commissie oordeelde dat de resultaten voor 64 gemeenten niet konden worden betwist en deze werden kort nadien gepubliceerd. Er was echter een patstelling in de Commissie over de telling in de andere 44 gemeenten. Na het besluit van de Commissie voor Taaltoezicht, weigerden de homogeen katholieke regeringen van 1950 tot 1954 de officiële publicatie van de betwiste uitslagen en trachtten aan het geval een mouw te passen door een nieuwe taalwet. Daarvoor konden ze steunen op een akkoord dat was bereikt tussen Walen en Vlamingen in het Centrum-Harmel Centrum Harmel
Het Centrum Harmel is de benaming van een politiek studiecentrum dat drie jaar na de Tweede Wereldoorlog werd opgericht om een regeling uit te dokteren voor de wrijvingen tussen de taalg... Lees meer
, over het vastleggen van de taalgrens en van het tweetalige hoofdstedelijke gebied, met afschaffing van de tienjaarlijkse taaltelling. Het wetsontwerp werd echter alleen door de Senaat goedgekeurd. In 1954 kwamen de linkse partijen aan de macht met in hun programma de publicatie van de uitslagen van 1947, wat ook gebeurde onder de regering Van Acker.

Als een gevolg van deze publicatie werd de externe tweetaligheid opgelegd aan Wemmel, Kraainem, Linkebeek en Drogenbos waar het aantal Franstaligen de 30% overschreed. De zes Voergemeenten waren voordien onderhevig geweest aan een exclusief Nederlandstalig regime, dit wijzigde voor Sint-Martens-Voeren naar een Nederlandstalig regime met een beschermde Franstalige minderheid en voor de vijf andere gemeenten naar een Franstalig regime met een beschermde Nederlandstalige minderheid.

De wet van 2 juli 1954, die door minister van Binnenlandse Zaken Piet Vermeylen Vermeylen, Piet
Vermeylen studeerde rechten en politieke economie aan de ULB. Hij was advocaat, docent en hoogleraar. Als minister (BSP) van binnenlandse zaken publiceerde hij in 1954 de gecontesteerde t... Lees meer
was gekoppeld aan de publicatie van de resultaten om de gevolgen ervan af te zwakken, wijzigde de bestuurstaalwet van 1932 door het systeem met minderheidsrechten in externe relaties voor te schrijven voor Edingen, Mark, Lettelingen, Moelingen en Remersdaal, zijnde gemeenten waar het gebruik van het Nederlands volgens de talentelling van 1947 onder de 30% lag. Daarnaast werden ook de gemeenten Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem bij de Brusselse agglomeratie gevoegd.


Oproep tot verzet tegen de talentelling, 1959. (ADVN, VAFA337)
Oproep tot verzet tegen de talentelling, 1959. (ADVN, VAFA337)

De verwachting bestond dat bij de voorziene volkstelling van 1960 de kaap van de 50% zouden worden overschreden in Wemmel, Kraainem, Linkebeek of Drogenbos, en dat in andere nieuwe gemeenten de kaap van de 30% zouden worden gehaald. Wezembeek-Oppem stond immers in 1947 al op 30% en Sint-Genesius-Rode, dat de verbinding vormde tussen het Brusselse en Wallonië, op 25,2%. De herlevende Vlaamse beweging spitste zich toe op dit punt, onder meer in het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens Vlaams Aktiekomitee Brussel en Taalgrens
Lees meer
(VABT). Zoals de regering Eyskens beloofd had, bevatten de tellingsformulieren in 1960 echter geen vraag over taal. Het VABT bereikte voorts dat enkele honderden Vlaamsgezinde burgemeesters tweetalige formulieren terugstuurden uit de vrees voor een verdoken talentelling, zodat de volkstelling faalde.

Rond nieuwjaar 1961 gaven socialistische Waalse syndicalisten aan een staking tegen het bezuinigingsprogramma van de katholiek Katholieke partij
De katholieke partij, later CVP (vanaf 1945) en CD&V (vanaf 2001) speelde een cruciale rol in de geschiedenis van de Vlaamse beweging. De partij had een belangrijk aandeel in onder m... Lees meer
- liberale Liberale partij
De verhouding tussen de liberale partij en het partijpolitieke liberalisme in België enerzijds, en de Vlaamse beweging anderzijds levert een gevarieerd en ingewikkeld beeld op dat evoluee... Lees meer
regering van Gaston Eyskens Eyskens, Gaston
Gaston Eyskens (1905-1988) was een Vlaamsgezinde katholieke econoom en politicus, die onder andere eerste minister was ten tijde van de Koningskwestie en aan de basis lag van de eerste st... Lees meer
een uitgesproken wallingantische inhoud: zij achtten de Vlaams-klerikale overheersing verantwoordelijk voor de economische achteruitgang van Wallonië. Die syndicale doorbraak gebeurde met een dergelijke kracht dat na de parlementsverkiezingen van maart 1961 de CVP- socialistische Socialistische partij
De socialistische partij werd in België in 1885 opgericht als de Belgische Werkliedenpartij (BWP), veranderde in 1945 haar naam in Belgische Socialistische Partij (BSP) en viel in 1978 u... Lees meer
regering van Theo Lefèvre Lefèvre, Theo
Theo Lefèvre (1914-1973) was een advocaat en politicus voor de Christelijke Volkspartij. Hij zetelde in de Kamer en was minister en premier in een periode van belangrijke wetgevende initi... Lees meer
en Paul-Henri Spaak niet alleen een reconversie van de mijnstreken aankondigde, maar ook de voorbereiding van een grondwetsherziening om de Waalse vrees voor minorisering weg te nemen. Inzake de Vlaamse eisen beloofde de regering de taalkwestie grondig aan te pakken.

Het eerste wetsontwerp van minister van Binnenlandse Zaken Arthur Gilson Gilson, Arthur
De Franstalige christendemocratische advocaat Arthur Gilson (1915-2004) was als minister van Binnenlandse Zaken in 1962 verantwoordelijk voor het officieel vastleggen van de taalgrens en ... Lees meer
legde de taalgrens vast, met een aanpassing van de administratieve grenzen. De Kamer wijzigde het ontwerp ingrijpend, onder meer door de overheveling naar een eentalige provincie ook door te voeren voor Komen-Moeskroen Komen-Moeskroen
Beide gemeenten, Komen en Moeskroen, zijn nu gelegen in de provincie Henegouwen, maar behoorden tot 1963 tot de provincie West-Vlaanderen. De overheveling hebben ze te danken aan de resul... Lees meer
en de Voerstreek Voeren
Lees meer
. Ze werden daardoor administratief losgemaakt van hun geografisch en economisch achterland. De overheveling van beide gebieden werd politiek gezien als een consequente toepassing van het beginsel dat gemeenten die overwegend Vlaams of Waals waren moesten worden overgeheveld naar het overeenstemmende gebied.

Vanaf de behandeling in de Senaat brak daartegen verzet los in het Luikse. Het protest kon steunen op de wil van de meerderheid van de Voerense bevolking, waaraan de Mouvement populaire wallon Mouvement Populaire Wallon
Lees meer
(MPW) zich zou optrekken. De stemmingen in de Senaat over de overheveling van Voeren naar Limburg verliepen grotendeels volgens een Vlaams-Waalse breuklijn.

De taalgrensgemeenten werden expliciet in de wet opgesomd, het aantal taalgrensgemeenten werd uitgebreid (ook met gemeenten waar minder dan 30% van de bevolking meestal een andere taal sprak) en de taalkennisvereisten voor ambtenaren in deze gemeenten werden aangepast. Een arrondissementscommissaris voor Moeskroen en een adjunct-arrondissementscommissaris voor Voeren moesten voorts toezien op de toepassing van de taalwetgeving en inwoners respectievelijk in Komen-Moeskroen en de Voerstreek ondersteunen bij hun betrekkingen met administratieve overheden. De taalgrenswet werd uiteindelijk uitgevaardigd op 8 november 1962.

De aandacht ging in 1962 echter vooral naar het tweede wetsontwerp, betreffende het gebruik van de talen in bestuurszaken. Een van de grote discussiepunten bij dit ontwerp was de situatie in de rand rond Brussel Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
. Zoals aangegeven door Els Witte, waren er in dit debat grofweg drie posities. Ten eerste, streefden radicale Franstaligen (zoals liberale Franstalige Brusselaars en de socialistische burgemeester van Anderlecht, Bracops) naar een zo groot mogelijk Brussels gebied. Flaminganten vormden de tweede groep. Ze waren vertegenwoordigd binnen de Volksunie Volksunie
Tussen 1954 en 2001 bepaalde de Volksunie (VU) als Vlaams-nationalistische partij mee de politieke evolutie in België, van unitaire staat tot federaal koninkrijk. Ze groeide uit tot de tw... Lees meer
en binnen de Vlaamse CVP (onder meer met de Groep der Acht Groep van Acht
De Groep van Acht bestond uit vier CVP-Kamerleden en vier CVP-Senatoren. Ze werd in 1960 opgericht om de Vlaamse actie beter te concerteren, zowel binnen de Vlaamse vleugel van de CVP, al... Lees meer
) en wensten een strikte afbakening van Brussel en een vaste taalgrens. Ten derde, waren er compromisgezinde unitaristen die zich bevonden binnen de traditionele partijen en opereerden vanuit een Belgische eenheidsgedachte.  

Het regeringsontwerp had acht gemeenten rond Brussel met een eigen taalregeling begiftigd: de zes latere randgemeenten (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem), twee bijkomende gemeenten aan Vlaamse zijde (Strombeek-Bever en Dilbeek) en drie gemeenten aan Waalse zijde (Kasteelbrakel, Terhulpen en Waterloo).

Er werd geen overeenstemming gevonden over het ontwerp in het parlement en de regering trachtte in juni 1963 met amendementen de situatie vlot te trekken. De amendementen hielden onder meer de toevoeging van de zes latere randgemeenten aan de Brusselse agglomeratie in. Deze overheveling voorzien in een regeringsamendement stond diametraal tegenover de eis van de Groep der Acht. De Vlaamse CVP-leden besloten om niet langer deel te nemen aan de bespreking van het ontwerp. Er werd ook geen akkoord gevonden over alternatieve oplossingen, zoals een voorlopige regeling met een uitstel van de definitieve beslechting van het statuut van de randgemeenten.

Nadat het regeringsontwerp en de regeringsamendementen vastliepen in de Kamer en de regering Lefèvre haar ontslag had aangeboden, werd verder onderhandeld in het kasteel van Hertoginnedal Hertoginnedal-besprekingen
Lees meer
. Het parlement moest nadien vaststellen dat het aldaar bereikte compromis onder meer betrekking had op het statuut van en de taalregeling in de randgemeenten evenals op de verdeling van de betrekkingen in Brussel-Hoofdstad.

Tijdens de onderhandelingen op Hertoginnedal werd de verkavelingsformule, waarbij bepaalde verfranste wijken van de randgemeenten bij de Brusselse agglomeratie en sommige Nederlandstalige delen van de agglomeratie bij het Nederlandse taalgebied zouden worden toegevoegd, als te complex bevonden. In de vier randgemeenten waar sinds 1954 de externe tweetaligheid was opgelegd (Kraainem, Wemmel, Linkebeek en Drogenbos), én in Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem, waar een telling in 1961 zeker meer dan 30% Franstaligen zou hebben opgeleverd, bleef de taal voor de binnendiensten het Nederlands. De faciliteiten Faciliteiten
Al sinds de eerste taalwet (1873) voorzag de wetgever in faciliteiten. Deze tegemoetkomingen gaven aanleiding tot tegengestelde interpretaties door Nederlandstaligen en Franstaligen, zo ... Lees meer
die er feitelijk bestonden en die in de eerste vier ook al verplicht waren, werden alleen verminderd door de aangenomen bepalingen. Ook in deze zes faciliteitengemeenten was voortaan de kennis van het Nederlands vereist voor elke benoeming in een overheidsdienst.


<p>Het tijdschrift <em>Pourquoi Pas?</em> stak de draak met de regering Lefèvre-Spaak die via het taalcompromis van Hertoginnedal de faciliteiten voor de Franstaligen in de zes randgemeenten regelde, 12 juli 1963. (ADVN, VY1961)</p>

Het tijdschrift Pourquoi Pas? stak de draak met de regering Lefèvre-Spaak die via het taalcompromis van Hertoginnedal de faciliteiten voor de Franstaligen in de zes randgemeenten regelde, 12 juli 1963. (ADVN, VY1961)

CVP-voorzitter Paul vanden Boeynants Vanden Boeynants, Paul
De rechts-conservatieve christendemocraat Paul vanden Boeynants (1919-2001) werd twee keer premier, in 1966-1968 en in 1978-1979. Tegelijk drukte hij zijn stempel op het bestuur van de st... Lees meer
erkende dat de toevoeging van de randgemeenten aan de Brusselse agglomeratie het voordeel had van een duidelijke situatie, maar dat het zou ingaan tegen het eerbiedigen en handhaven van het Vlaamse karakter van deze gemeenten. Vlaamse CVP-parlementsleden gaven in het debat aan dat deze oplossing niet tot een pacificatie zou leiden en dat de rechten die werden verleend aan Franstaligen de moeilijkheden in de toekomst enkel zouden vergroten.

De onderhandelingen op Hertoginnedal legden aldus de verdere basis voor de wet van 2 augustus 1963. De bestuurstaalwet van 1963 verdeelt België in vier taalgebieden, het Nederlandse, het Franse, het Duitse en Brussel-Hoofdstad. De randgemeenten werden in geen van deze taalgebieden opgenomen en vormden een afzonderlijk administratief arrondissement.

De wet van 1962 en de wet 1963 houden nog verschillende uitzonderingen op de taalhomogeniteit van de eentalige gebieden in. Gemeenten met een eigen of speciale taalregeling oftewel de faciliteitengemeenten, omvatten de taalgrensgemeenten, de reeds genoemde randgemeenten, de twee gemeenten in het Malmedyse en de negen gemeenten in het Duitse taalgebied.

De wet hanteert een nieuwe structuur aan de hand van drie soorten diensten: plaatselijke diensten (met als werkkring één gemeente), gewestelijke diensten (met als werkkring meerdere gemeenten, niet te verwarren met de diensten van de latere gewestregeringen) en ‘diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt’ (met inbegrip van centrale diensten en uitvoeringsdiensten). De wetgever had een breed toepassingsgebied van de wet voor ogen. Zo is de wet van toepassing op openbare besturen in de ruimste zin van het woord.

Het interne taalgebruik in de centrale diensten wordt in de eerste plaats bepaald door het gebied waar de betreffende zaak gelokaliseerd of lokaliseerbaar is. Ambtenaren in de centrale diensten worden ingedeeld op de Nederlandstalige of de Franstalige taalrol. Binnen deze diensten worden de betrekkingen verdeeld over drie taalkaders: het Nederlandse, het Franse en het tweetalige kader. Op alle trappen van de hiërarchie beneden het directieniveau, worden de betrekkingen toegewezen aan het Nederlandse en het Franse taalkader met inachtneming van het wezenlijk belang dat het Nederlandse en Franse taalgebied voor iedere dienst vertegenwoordigt. De functies op directieniveau moeten in principe gelijk worden verdeeld tussen het Franse en het Nederlandse taalkader. Het tweetalige kader omvat 20% van de betrekkingen vanaf het directieniveau, dewelke in gelijke mate worden verdeeld tussen de twee taalrollen.

Het was uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever om het Nederlands en het Frans in Brussel-Hoofdstad op strikte voet van gelijkheid te plaatsen. De interne taal in de plaatselijke diensten in Brussel-Hoofdstad, zoals gemeentelijke administraties, wordt geregeld zoals in de centrale diensten. Terwijl 18 van de 19 gemeenten gekozen hadden voor het Frans als enige interne diensttaal vóór de wet van 1963, werd de taal waarin een zaak behandeld moet worden nu bepaald door wettelijke criteria met als hoofdregel het gebruik van de taal van het gebied waar de zaak gelokaliseerd of lokaliseerbaar is.

Alle ambtenaren van een plaatselijke dienst in Brussel-Hoofdstad moeten in principe een elementaire kennis van de tweede taal hebben, terwijl er voor ambtenaren die omgang met het publiek hebben een gemoduleerde taalkennisverplichting geldt. Binnen de besturen van de gemeenten in Brussel-Hoofdstad moet elke taalgroep minstens een kwart van de betrekkingen krijgen en vanaf het niveau van afdelingschef bestaat er een gelijke vertegenwoordiging van beide taalgroepen.

Het toezicht op de toepassing van de taalwetgeving in Brussel-Hoofdstad werd verbeterd door de wet van 1963. De taalexamens over de kennis van de tweede taal moeten worden afgenomen onder toezicht van het Vast Wervingssecretariaat (het huidige Selor). Daarnaast werd een regeringscommissaris, vicegouverneur van de provincie Brabant, als controleorgaan in Brussel ingesteld, zij het zonder een vernietigingsbevoegdheid.

Voor de plaatselijke diensten in de eentalige gebieden, stelt de wet van 1963 dat ze uitsluitend de taal van het gebied gebruiken voor hun berichten en mededelingen aan het publiek alsook in hun betrekkingen met particulieren woonachting in hun taalgebied. De wet maakte zo een einde aan de administratieve tegemoetkomingen van vele besturen in Vlaanderen tegenover Franstaligen. Kennis van het Nederlands was voortaan vereist voor elke benoeming in een overheidsdienst in Vlaanderen.

De bestuurstaalwet van 1963 bevat ook sancties voor schendingen van de geldende bepalingen. Vooreerst werden tuchtstraffen opgenomen en geldt de nietigheid voor alle administratieve documenten die strijdig zijn met bepalingen van de wet. De werking van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht Vaste Commissie voor Taaltoezicht
De Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) is een orgaan dat toezicht uitoefent op de toepassing van de bestuurstaalwet. De Commissie werd eerst opgericht in 1932 en later heropgericht in... Lees meer
werd ook aangepast. De commissie kan nu onderzoeksverrichtingen uitvoeren en bevoegde besturen en rechtscolleges vragen om de nietigheid van documenten vast te stellen.

Hoe was het echter mogelijk dat dit alles niet alleen door de unitaire CVP, maar ook door de unitaire socialistische regeringspartij werd goedgekeurd? Niet alleen in het Centrum-Harmel, maar ook in een akkoord tussen Waalse en Vlaamse federalisten in 1952 waren de Franstalige Vlamingen en Brusselaars, die traditioneel zwaar doorwogen, buitenspel gezet. De akkoorden waren in belangrijke mate in hun nadeel gesloten. De Waalse beweging Waalse beweging
De Waalse beweging ontstond op het einde van de 19e eeuw en heeft zijn wortels in een culturele, politieke en taalkundige dimensie. Ze was verdeeld in verschillende stromingen, waarvan de... Lees meer
stond hier niet helemaal achter, want dit betekende een breuk met haar traditie dat ze de verfransing van Vlaanderen niet zou prijsgeven. Blijkbaar was er daar niet meer genoeg van te redden en voorts was het Waalse autonomiestreven reëel geworden. Feit is dat een belangrijk deel van de vooral socialistische Waalse beweging zich bij een erkenning van een onaantastbaar Vlaams grondgebied en een werkelijk tweetalige hoofdstad had neergelegd en druk uitoefende op de Brusselse Franstaligen om dit ook te doen.

Het was die tijdelijke verdeeldheid aan Franstalige zijde die het akkoord van Hertoginnedal in juli 1963 mogelijk had gemaakt. De MPW van André Renard Renard, André
Lees meer
knoopte echter aan bij de wallingantische traditie om Franstaligheid in Vlaanderen te eisen, door Voeren voor Wallonië op te eisen en aan de Franstalige hoofdstedelingen een bondgenootschap aan te bieden: indien zij hun unitarisme opgaven voor een drieledig federalisme Federalisme
Sinds het begin van de 20ste eeuw behoort federalisme tot het programma van eerst de Waalse en vervolgens ook de Vlaamse beweging. Vanaf 1970 is de transformatie van België van unitaire t... Lees meer
, zou de MPW hun eisen bijtreden om Brussel en Vlaams-Brabant verder te verfransen. De Waalse beweging zou nagenoeg in haar geheel terugkeren naar die traditionele lijn.

Tijdens de volgende jaren groeide het Brusselse verzet tegen de nieuwe wetgeving (ook inzake onderwijs), naarmate de uitvoeringsbesluiten volgden. De belichaming van dit verzet was hoe langer hoe meer het Front démocratique des Francophones Démocrate féderaliste indépendant
Lees meer
(FDF). In 1965 haalde vooral de liberale Partij voor Vrijheid en Vooruitgang Partij voor Vrijheid en Vooruitgang
Lees meer
(PVV) een enorme verkiezingsoverwinning (van 20 naar 48 Kamerzetels) met een programma dat onder andere de afzwakking van de nieuwe taalwetgeving eiste. In dat klimaat kwam het in 1966 en 1968 tot communautaire uitbarstingen rond de aanwezigheid van de Franstalige afdeling van de Katholieke Universiteit te Leuven. Dit versnelde de sinds 1961 voorbereide grondwetsherziening en de geleidelijke splitsing van de traditionele partijen.

De taalgrenswet van 1962 en de bestuurstaalwet van 1963 werden samengevoegd door een koninklijk besluit van 18 juli 1966, hetgeen resulteerde in de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken. De controverses en de toepassingsproblemen bij de gecoördineerde wetten van 1966 stellen zich voornamelijk in drie gebieden: Voeren, Brussel-Hoofdstad en de randgemeenten.

De Voerense gemeenten waren overgeheveld naar het Nederlandse taalgebied, maar de discussies over deze overheveling bleven nog lang aanslepen. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1982 weigerde de voorgedragen burgemeester, José Happart Happart, José
Lees meer
, het Nederlands te gebruiken en zijn kennis ervan te bewijzen. Uiteindelijk bracht de Pacificatiewet van 1988 duidelijkheid over de taalkennisproblematiek van lokale mandatarissen in de taalgrens- en randgemeenten.

De minimalistische toepassing van de gecoördineerde wetten van 1966 in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad vormde het tweede toepassingsprobleem. Dit aspect hangt nauw samen met de doorbraak van het FDF na het akkoord van Hertoginnedal. De partij verzette zich openlijk tegen de taalwet, wat ze door haar electorale succes in de praktijk kon omzetten. Een van de conflicten was de jarenlange Schaarbeekse lokettenkwestie Lokettenzaak Schaarbeek
De Schaarbeekse FDF-burgemeester vulde de taalwetgeving in zijn gemeente verkeerdelijk in door geen tweetaligheid van de ambtenaar, zoals wettelijk voorzien, maar de tweetaligheid van de ... Lees meer
, waarbij een afzonderlijk loket voor Vlamingen werd ingericht in plaats van tweetalige ambtenaren aan alle loketten. Dergelijke organisatie van een plaatselijke dienst in Brussel-Hoofstad gaat in tegen de wil van de wetgever die er het Nederlands en het Frans op gelijke voet had geplaatst. De toepassingsproblemen in Brussel illustreren ook zwakten van het toezicht en van de controleorganen.

Ten slotte, gaven de faciliteiten in de randgemeenten aanleiding tot terugkerende politieke discussies over een praktijk neigend naar een extern tweetalig regime. Vanuit juridisch perspectief stelt zich de vraag naar het evenwicht tussen de taal van het gebied en de verleende faciliteiten. Centrale discussiepunten zijn de finaliteit van de faciliteiten (uitdovend met de taalkundige integratie van Franstaligen als doel, of verworven rechten voor Franstaligen) en de uitwerking van de faciliteitenregeling in de praktijk, in het bijzonder de geldigheidsduur van een aanvraag door een inwoner om gebruik te maken van de faciliteiten (eenmalig of elke keer opnieuw) en de registratie van deze taalvoorkeur door plaatselijke diensten.

Veelal werden discussies over het taalgebruik in de randgemeenten of over een aanhechting van de randgemeenten bij Brussel door Franstaligen gekoppeld aan de Vlaamse eis inzake de splitsing van de kieskring en het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde (B-H-V). Zo bleven de randgemeenten terugkeren in communautaire discussies, zoals enkele parlementsleden bij de totstandkoming van de wet van 1963 hadden voorspeld.

De bepalingen in de gecoördineerde wetten van 1966 werden slechts in beperkte mate gewijzigd. Wel werd het taalgebruik van nieuwe instellingen ingevolge de opeenvolgende staatshervormingen Staatshervorming
Tussen 1970 en vandaag werden zes staatshervormingen doorgevoerd die België omvormden van een unitaire in een federale staat met drie gewesten, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoo... Lees meer
geregeld. Deze staathervormingen hadden ook onrechtstreeks gevolgen voor het taalgebruik in het bestuur, zoals bij de bevoegdheidsoverdracht van de uitoefening van het bestuurlijk toezicht op de gemeenten.

1970-2012: Invloed van zes staatshervormingen

De CVP/BSP-regering van Gaston Eyskens Eyskens, Gaston
Gaston Eyskens (1905-1988) was een Vlaamsgezinde katholieke econoom en politicus, die onder andere eerste minister was ten tijde van de Koningskwestie en aan de basis lag van de eerste st... Lees meer
stelde in 1968 culturele autonomie Culturele autonomie
Lees meer
en economische decentralisatie Economische decentralisatie
Lees meer
in het vooruitzicht. Deze regering splitste in juni 1968 het ministerie van Nationale Opvoeding. Een werkgroep uit alle partijen kon echter geen akkoord bereiken over een nieuwe staatsstructuur, omdat de Brusselse socialisten en liberalen mét het FDF de taalwetten van begin jaren 1960 verwierpen. Over een aantal punten was er wel een ruime overeenstemming gegroeid.

In 1970 kwam de oplossing in de vorm van een eerste staatshervorming Staatshervorming
Tussen 1970 en vandaag werden zes staatshervormingen doorgevoerd die België omvormden van een unitaire in een federale staat met drie gewesten, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoo... Lees meer
. De grondwetswijzing voegde artikel 3bis (thans artikel 4) van de Grondwet in. Het artikel vormt de grondwettelijke bevestiging en verankering van de indeling van België in vier taalgebieden en het onderbouwt de institutionele organisatie van België volgens het territorialiteitsbeginsel. Artikel 4 van de Grondwet geeft ook de officiële taal of talen aan per taalgebied en waarborgt de voorrang van deze taal in de eentalige gebieden. Daags voor deze grondwetswijziging werden de randgemeenten bij wet uitdrukkelijk ingedeeld in het Nederlandse taalgebied.

Daarnaast werden tijdens de eerste staatshervorming de Nederlandse en Franse Cultuurgemeenschap met bijhorende Cultuurraad opgericht. Ze kregen elk voor hun gemeenschap de bevoegdheid om decreten met kracht van wet uit te vaardigen. De grondwetswijziging in 1970 verleende de bevoegdheid voor culturele aangelegenheden en het regelen van het taalgebruik aan de cultuurraden binnen hun taalgebied. Zo werden ze bevoegd om het taalgebruik in de bestuurszaken, in het onderwijs en in de sociale betrekkingen voor wat hun taalgebied betreft te regelen, met uitzondering van de faciliteitengemeenten. Deze grondwetshervorming betekende het einde van de eenheidsstaat, maar federalisme was nog niet het doel.


Inauguratie van Maurits Coppieters als voorzitter van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, 1977. (ADVN, VFB545)
Inauguratie van Maurits Coppieters als voorzitter van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, 1977. (ADVN, VFB545)

Voorts werden de taalgroepen op federaal vlak institutioneel beschermd door de pariteit van Frans- en Nederlandstaligen in de ministerraad, de eerste minister eventueel uitgezonderd, door de indeling van de gekozen leden van Kamer en Senaat in taalgroepen, door bijzondere meerderheidswetten, en door de alarmbelprocedure. Deze mechanismen kwamen tegemoet aan de Waalse vrees voor minorisering door de Vlaamse meerderheid.

Met het oog op een verdere uitvoering van de grondwetsherziening werden de federalistische partijen in de regering opgenomen. In 1974 kwam een adviserende ‘voorlopige gewestvorming’ tot stand ( Vlaamse Gewestraad Vlaamse Gewestraad
Lees meer
), maar in 1977 mislukte het Egmontpact Gemeenschapspact
Het Egmontpact of Egmontakkoord maakt samen met de Stuyvenbergakkoorden deel uit van het zogenaamde Gemeenschapspact, dat de definitieve pacificatie van de communautaire problemen tot doe... Lees meer
van de regeringspartijen.

Een relevant aspect van het Egmontpact voor het taalgebruik in het bestuur was het gecontesteerde inschrijvingsrecht voor de inwoners van de randgemeenten en de Egmontomschrijvingen. Deze laatstgenoemde gebieden omvatten in het uiteindelijke voorstel de gemeenten Alsemberg, Beersel, Dilbeek, Groot-Bijgaarden, Sterrebeek, Sint-Stevens-Woluwe, Strombeek-Bever, en de wijken ‘t Voor en Mutsaert (in Vilvoorde), een gedeelte van Jezus-Eik, Marnixbos en de baan die beide verbindt (in Overijse), en Negenmanneke en Duivelshoek (in Sint-Pieters-Leeuw).

Het inschrijvingsrecht had onder meer gevolgen op electoraal en administratief vlak. Het liet inwoners van de randgemeenten (zonder beperking in de tijd) en van de Egmontomschrijvingen (voor twintig jaar na inwerkingtreding van de wet) toe om zich in te schrijven in een Brusselse gemeente naar keuze. De diensten van de gekozen woonplaats zouden, als een vertaaldienst, documenten afleveren in de door de particulier gekozen taal in de Egmontomschrijvingen, terwijl in de randgemeenten de faciliteitenregeling en de overeenstemmende verplichtingen voor plaatselijke diensten bleven gelden. Enerzijds was dit inschrijvingsrecht het sluitstuk van het Egmontpact en de tegenprestatie voor de onderhandelde splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, anderzijds werd het net als andere aspecten van het Egmontpact fel betwist aan Vlaamse zijde. Uiteindelijk viel de regering Tindemans en werd het Egmontpact niet doorgevoerd, al doken verschillende aspecten ervan op in latere staatshervormingen.

Tijdens de tweede staatshervorming (1980-1983) kregen de gewesten verschillende bevoegdheden toegewezen. Tegelijk werd de twee cultuurgemeenschappen omgevormd tot gemeenschappen en werden hun bevoegdheden uitgebreid tot de persoonsgebonden aangelegenheden. Aan Vlaamse zijde werden de Raad en de Executieve van het gewest en van de gemeenschap versmolten, terwijl het Waalse gewest en de Franse gemeenschap gescheiden bleven. Via de gewone wet tot hervorming van de instellingen werd in 1980 een regeling ingevoerd voor het taalgebruik van de diensten van de Vlaamse Executieve, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest.

In de jaren 1980 koos de Parti Socialiste als symbool José Happart, de reeds vermelde burgemeester van Voeren die weigerde de streektaal te gebruiken. De nietigverklaring van zijn benoeming door de Raad van State vormde de aanleiding voor een zoveelste regeringscrisis en zorgde voor een overwinning van de PS in de parlementsverkiezingen van december 1987. De politieke discussies en juridische onenigheid tussen de hoogste rechtscolleges over de taalverplichtingen voor gemeentelijke mandatarissen leidde tot de Pacificatiewet van 9 augustus 1988.

Als deel van de derde staatshervorming (1988-1989), installeerde de Pacificatiewet taalkennisvereisten voor openbare mandatarissen in de rand- en taalgrensgemeenten. Deze mandatarissen moeten beschikken over de nodige kennis van de taal van het gebied waarin hun gemeente gelegen is, al worden ze door hun verkiezing of hun benoeming vermoed over de vereiste taalkennis te bezitten. Dit vermoeden is onweerlegbaar voor rechtstreeks verkozen mandatarissen, zijnde de gemeenteraadsleden alsook de schepenen en de leden van de raad en van het vast bureau voor maatschappelijk welzijn in Komen-Waasten, Voeren en de zes randgemeenten. De Pacificatiewet bracht echter geen uitsluitsel over het taalgebruik van gemeenteraadsleden in deze gemeenten.

Voorts werd tijdens de derde staatshervorming bepaald dat de taalregeling in bestuurszaken voor de faciliteitengemeenten slechts gewijzigd kan worden via een bijzondere meerderheidswet. Ook werd de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve ingesteld. De wet van 16 juni 1989 houdende diverse institutionele hervormingen regelt het taalgebruik voor de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve, de Colleges van de Vlaamse en de Franse Gemeenschapscommissie, en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). Het uitgangspunt voor de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en van het Verenigd College van de GGC is het gebruik van het Nederlands en het Frans als bestuurstaal. De diensten van het College van de Vlaamse en van de Franse Gemeenschapscommissie vallen daarentegen onder het taalregime dat van toepassing is op de plaatselijke diensten die gelegen zijn in eentalige gemeenten in respectievelijk het Nederlandse en het Franse taalgebied.

Na de parlementsverkiezingen van november 1991, die een schok waren door het zware verlies van de traditionele partijen, Volksunie inbegrepen, en door het aanzwellen van de proteststemmen, vooral op het Vlaams Blok Vlaams Belang
Vlaams Belang is een radicaal-rechtse Vlaams-nationalistische partij, die in 1978 ontstond onder de naam ‘Vlaams Blok’, als verkiezingskartel van de Vlaamse Volkspartij en de Vlaams Natio... Lees meer
, volgde een nieuwe staatshervorming. Krachtens het Sint-Michielsakkoord Sint-Michielsakkoord
Het Sint-Michielsakkoord (1992) was een regeerakkoord rond de vierde fase van de federale staatshervorming. Het vormde België om tot een federale staat. Lees meer
van september-oktober 1992 kwam de vierde staatshervorming (1993-1994) tot stand. In artikel 1 van de Grondwet werd ingeschreven dat België een federale staat is, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten. Voorts werd de provincie Brabant Vlaams-Brabant
De naam van de provincie Brabant herinnert aan het vroegere gelijknamige hertogdom, dat tijdens de Middeleeuwen vorm had gekregen en waarvan het noordelijke deel een belangrijke rol speel... Lees meer
gesplitst en kregen de gemeenschappen en gewesten de mogelijkheid om hun kieswetgeving en hun samenwerking zelfstandig te regelen. Bovendien werd in de Grondwet een totale hervorming ingeschreven van het parlement en van de gewest- en gemeenschapsraden, met de afschaffing van het dubbele mandaat van hun leden en de rechtstreekse verkiezing van de leden van de deelstaatsparlementen. Dat zou gebeuren bij de volgende verkiezingen op 21 mei 1995.

Bij de vijfde staatshervorming (2001-2003) kregen de gewesten de bevoegdheid over de organieke wetgeving op het vlak van de gemeenten en provincies. Daarnaast werden tijdens de vijfde staatshervorming standstill bepalingen ingevoegd die stellen dat er geen afbreuk mag worden gedaan aan bestaande waarborgen voor inwoners en mandatarissen in de faciliteitengemeenten en in Brussel-Hoofdstad. Als onderdeel van de vijfde staatshervorming, werd er ook een akkoord bereikt over de ondertekening van het Kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden, een verdrag dat werd opgesteld binnen de Raad van Europa. België heeft het verdrag getekend maar niet geratificeerd, ondanks herhaaldelijke pogingen van Franstaligen en vragen vanuit internationale instellingen. Aan Vlaamse zijde heerst de vrees dat het Kaderverdrag zou leiden tot minstens wederkerende politieke discussies over onder meer het taalgebruik in bestuurszaken.

De zesde staatshervorming (2011-2012) verleende de bevoegdheid inzake bestuursgeschillen in de randgemeenten aan de Algemene Vergadering van de Raad van de State en wijzigde de benoemingsprocedure voor de burgemeesters in de randgemeenten. 

Taalgebruik in het bestuur rond het begin van de 21ste eeuw

De taalregeling voor het bestuur wijzigde slechts in beperkte mate in de 21ste eeuw. Na de Copernicushervorming werd een taalregeling voor federale overheidsdiensten (FOD’s) ingevoegd in de gecoördineerde wetten van 1966. In plaats van een taaladjunct wordt een functionele tweetaligheid vereist voor bepaalde functies bij federale overheidsdiensten.

Eerder dan de taalregeling op zich, bleef de correcte toepassing van de bestaande wetgeving in de faciliteitengemeenten en in Brussel-Hoofdstad het voorwerp van controverses en juridische procedures. Discussies over de faciliteitengemeenten duren voort in de Belgische politiek, al zijn ze in kracht afgenomen in vergelijking met de tweede helft van de 20ste eeuw. Bepaalde onderwerpen keren regelmatig terug, zoals de benoeming van burgemeesters in de randgemeenten en de correcte interpretatie van de toepasselijke wetgeving (zie Randgemeenten Vlaamse Rand
De Vlaamse Rand omvat de negentien gemeenten grenzend aan Brussel of aan een faciliteitengemeente. De relatie tot Brussel leidt er tot specifieke uitdagingen. Lees meer
).

In 1997 bepaalde Vlaams minister Peeters in een omzendbrief, binnen zijn bevoegdheid inzake de uitoefening van het gewoon administratief toezicht, dat taalfaciliteiten telkens opnieuw moeten worden aangevraagd door een inwoner van een faciliteitengemeente. De omzendbrief Martens van 1998 bevatte hetzelfde principe voor OCMW-besturen. Inwoners van de faciliteitengemeenten moesten in de praktijk echter slechts eenmaal hun taalvoorkeur laten blijken om documenten in hun taal te ontvangen. De omzendbrieven werden aangevochten bij de Raad van de State, die in 2004 oordeelde dat ze een correcte interpretatie van de faciliteiten volgden, terwijl de praktijk leidde tot een tweetalig regime dat niet strookt met de grondwettelijke voorrang van het Nederlands in de randgemeenten.

Een aantal burgemeesters in de randgemeenten bleef echter de eerdere praktijk ondersteunen. Voor de Vlaamse Regering Vlaamse Regering
De Vlaamse regering is de uitvoerende macht van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest, geïnstalleerd na de staatshervorming van 1980 en aanvankelijk aangeduid met de term 'executie... Lees meer
was dit een van de redenen om de benoeming van deze burgemeesters te weigeren na de gemeenteraadsverkiezingen van 2006. Deze houding gaf opnieuw aanleiding tot procedures voor de Raad van State.

Tijdens onderhandelingen over de zesde staatshervorming (2011-2014), lag het taalgebruik in de randgemeenten en de geldigheidsduur van een aanvraag tot het gebruik van taalfaciliteiten op tafel. Onderhandelaars van verschillende Vlaamse partijen brachten voorstellen in het midden die een geldigheidsduur van een tot meerdere jaren inhielden, maar er werd geen akkoord bereikt. Wel werd de bevoegdheid inzake bestuursgeschillen in de randgemeenten overgedragen aan de tweetalige Algemene Vergadering van de Raad van de State, zij het onder verschillende voorwaarden. Ook geschillen over de benoeming van burgemeesters in de randgemeenten komen sindsdien niet langer voor een Nederlandstalige kamer van de Raad van State, maar voor de Algemene Vergadering. Tevens werd tijdens de zesde staatshervorming een nieuwe benoemingsprocedure voor burgemeesters in de randgemeenten ingevoegd in de Pacificatiewet. Binnen haar bevoegdheid stelde de Algemene Vergadering van de Raad van State in 2014 dat Franstalige inwoners van de randgemeenten slechts eenmaal om de vier jaar het gebruik van het Frans moeten verzoeken.

Ook in Brussel zijn er onvolkomenheden bij de toepassing van de bestuurstaalwet. Na de zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoorden Taalhoffelijkheidsakkoord
Taalkaders en -vereisten zijn bepaald voor aanwervingen in Brusselse en federale instellingen. Dit wordt in Brussel betwist als het om contractuelen gaat. Sinds 1996 is er een akkoord om... Lees meer
die werden gesloten in 1996, 2002 en 2004 binnen de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en het Verenigd College van de GGC, gaven deze organen aan dat ze als toezichthoudende overheden geen gebruik zouden maken van hun vernietigingsbevoegheid bij overtredingen van de taalwetgeving door de aanwerving van contractueel personeel zonder taalattest. Het Vlaams Komitee voor Brussel Vlaams Komitee voor Brussel
Het Vlaams Komitee voor Brussel (VKB), opgericht in 1946, ontstond uit het Vlaams Verbond voor Brussel. Doel was het behoud en bevorderen van Vlaams leven in Brussel. Jozef Clottens, Hend... Lees meer
vocht de betreffende omzendbrieven met succes aan bij de Raad van State, die stelde dat de bevoegde overheden verplicht zijn om tot vernietiging over te gaan bij een schending van de taalwetgeving na een verzoek door een belanghebbende.

De jaarlijkse rapporten van de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad geven aan dat de toepassing van de taalwetgeving in Brussel problematisch blijft op het gebied van taalkennis bij zowel lokale besturen als bij diensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ook de toepassing van de taalwetgeving in nooddiensten van Brusselse private ziekenhuizen blijft onvolkomen. Veelal liggen toepassingsproblemen inzake taalkennis aan de basis van een gebrekkige uitvoering van de tweetaligheid binnen deze diensten. Verschillende initiatieven werden ondernomen om de situatie te verbeteren, maar ofwel werden ze niet voltooid ofwel wijzigden ze de situatie niet. Praktijkoplossingen voor de taalproblematiek in Brussel en politieke voorstellen aan Nederlandstalige en Franstalige zijde veronachtzamen vaak niet alleen de taalwetgeving, maar ook de grondwettelijke gewaarborgde voorrang van het Nederlands en het Frans in het tweetalige gebied Brussel-Hoofstad.

Een eventuele zevende staatshervorming zal bijna onvermijdelijk discussies inhouden over de tweetaligheid van de ambtenaar en de tweetaligheid van de dienst voor wat de plaatselijke diensten in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad betreft, net zoals dit punt bij onderhandelingen over eerdere staatshervormingen aan bod kwam. Tevens kan een eventueel aangepast of nieuw staatskundig model voor België een invloed hebben op de taalregeling in bestuurszaken en de bescherming die erin vervat zich voor Nederlandstaligen in Brussel, voor Franstaligen in de rand- en taalgrensgemeenten, en voor de Duitstaligen. Zo stelt zich de vraag welk(e) niveau(s) bevoegd zal of zullen zijn om het taalgebruik te regelen en er toezicht op uit te oefenen in deze gebieden.  

Allerhande lokale, Vlaamse en federale besturen, ten slotte, worden in de 21ste eeuw geconfronteerd met de grenzen van de taalwetgeving in een geëvolueerde maatschappelijke taaldiversiteit. Deze uitdagingen zijn gerelateerd aan de aanwezigheid van anderstaligen en aan de prominente positie van het Engels. Sommige lokale en Vlaamse besturen gebruiken andere talen naast het Nederlands of schakelen vertalers en tolken in om een taalkloof met anderstalige inwoners te overbruggen, zonder dat er hier een afdoend juridisch kader voor bestaat. Een uitdaging voor besturen en de bevoegde wetgever bestaat erin het regelgevend kader dat in een andere context tot stand kwam respectievelijk toe te passen in de huidige samenleving dan wel om te vormen. Voornamelijk in Brussel gaan er daarbij stemmen op om meertaligheid en het gebruik van andere talen naast het Nederlands en Frans door het bestuur een plaats te geven. Zo dient de Vlaamse beweging zich thans niet alleen ten opzichte van het gebruik van het Nederlands en het Frans in het bestuur te positioneren, maar ook ten opzichte van het gebruik van andere talen.

Literatuur

– Th. Coopman en J. Broeckaert, Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd, 1904-1914.
– A. de Jonghe, De Taalpolitiek van Koning Willem I in de Zuidelijke Nederlanden (1814-1830), 1943.
– G. van den Daele, De achterstand en de minderwaardige behandeling der Vlamingen in de Belgische administraties, 1950.
– R. Devleeshouwer, L'Arrondissement du Brabant sous l'occupation française 1794-1795, 1964.
– J. Verroken, Twintig jaar Vlaamse weerbaarheid. De Vlaamse C.V.P. leidt de Vlaamse ontvoogdingsbeweging, 1965.
– G. Lernout, Het Vlaams petitionnement van 1840 en de reakties van de Belgische pers, in:
– L. Wils, De houding van de politieke partijen tegenover de Vlaamse beweging in de 19e eeuw, 1972, pp. 11-78.
– J.M. Lermyte, Het administratief taalgebruik in West-Vlaanderen 1878-1885, in: Biekorf, jg. 77, 1978, pp. 23-32.
– R. Renard, Het taalgebruik in bestuurszaken, in: L. Lindemans e.a., De Taalwetgeving in België, 1981, pp. 9-26.
– H. van Velthoven, De Vlaamse kwestie 1830-1914. Macht en onmacht van de Vlaamsgezinden, 1982.
– E. Witte, De "Moniteur Belge", de regering en het parlement tijdens het unionisme (1831-1845), 1985.
– P. Lenders, Taaltoestanden in de Oostenrijkse Nederlanden in het bestuur van Kerk en Staat, in: WT, jg. 46, 1987, nr. 4, pp. 193-203.
– H. van Goethem, Eén volk, één taal. Nationalisme en taalwetgeving in Frankrijk vanaf 1670, en in de geannexeerde Zuidelijke Nederlanden (1795-1813), in: WT, jg. 46, 1987, nr. 1-2-3, pp. 57-86, 65-86 en 129-147.
– E. Witte, Hertoginnedal 1963-1988. Ontstaan en evolutie van een taalcompromis, in: Het probleem Brussel sinds Hertoginnedal (1963), 1989, nr. 2, pp. 19-36.
– W. Mellaerts, Taalgebruik in overheidsdienst en onderwijs te Leuven 1814-1829 en 1829-1842, in: WT, jg. 48, 1989, nr. 1, pp. 26-42 en jg. 49, 1990, nr. 2, pp. 84-102.
– H. van Goethem, Taalpolitiek en Staatshervorming, in: G. de Smet, De Geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging sinds 1975. Handelingen van het Colloquium op 24.10.1992, 1993, pp. 7-20.
– L. Wils, Belgium on the path to Equal Language Rights up to 1939 en Conclusion: A Historical Perspective, in: S. Vilfan e.a, Ethnic Groups and Language Rights. Comparative Studies on Governments and Non-Dominant Ethnic Groups in Europe, 1850-1940, 1993, pp. 17-36 en 291-301.
– E. Witte, ”Faciliteiten” voor taalminderheden in de Brusselse rand. Een analyse van hun totstandkoming (1962-1963), in: E. Witte (ed.), De Brusselse rand, 1993, pp. 168-209.
– L. Wils, Histoire des Nations belges, 1996.
– L. Vandeweyer, Activisten op veroveringstocht in de administratie. Machtsverwerving in het ministerie van Financiën tijdens de Eerste Wereldoorlog, in: WT, jg. 55, 1996, nr. 1, pp. 29-59.
– P. Delfosse, Les institutions publiques belges au coeur du conflit linguistique dans lentre-deux-guerres ou Le nationalisme flamand en quête didentité politique, in: Res Publica, jg. 39, 1997, nr. 3, pp. 357-398.
– M. van Ginderachter, Heibel om de Stille Veldvermakenlaan (1878-1921-1932), in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwe Geschiedenis, 2000, pp. 371–429.
– J. Koppen, De belangrijkste conflictmomenten, in: J. Koppen e.a., Taalfaciliteiten in de Rand: Ontwikkelingslijnen, conflictgebieden en taalpraktijk, 2002, pp. 125-282.
– J. Clement, Taalvrijheid, bestuurstaal en minderheidsrechten: Het Belgisch model, 2003.
– L. Wils, Het officiële taalgebruik in Vlaanderen in de negentiende eeuw, in: Wetenschappelijke Tijdingen, 2008, pp. 115-127.
– J. Velaers, Albert I. Koning in tijden van oorlog en crisis, 1909-1934, 2009.
– H. Vuye, Het verdoemde Egmontpact (1997-78): afgevoerd of toch gerealiseerd? Was het Egmontpact een bron van inspiratie voor de latere Staatshervormingen en kan het Egmontpact ook op heden nog een inspiratiebron zijn?, in: Chroniques de Droit Public - Publiekrechtelijke Kronieken, jg. 4, 2009, pp. 665-709.
– E. Witte en H. van Velthoven, Strijden om taal: De Belgische taalkwestie in historisch perspectief, 2010.
– L. Wils, Op zoek naar een natie. Het ontstaan van Vlaanderen binnen België, 2020.
– J. Velaers, Territorialiteit versus personaliteit: een never ending story?: Recente ontwikkelingen in de jurisprudentie van het Grondwettelijk Hof, de legisprudentie van de Raad van State en het Vlinderakkoord over de zesde staathervorming, in P. Popelier e.a., België, quo vadis?: Waarheen na de zesde staatshervorming?, 2012, pp. 61-107.

Suggestie doorgeven

1998: Lode Wils

2023: Jonathan Bernaerts

Inhoudstafel