Gerecht

Begrip
Herman Van Goethem (2023, ongewijzigd), Herman Van Goethem (1998)
Alternatieve term
Rechtswezen
Rechtszaken
Justitie
Leestijd: 42 minuten

Na de Omwenteling van 1830 werd overal in Vlaanderen de taal van de rechtspleging diepgaand verfranst. Vanwaar die verfransing? Hoe diep drong ze door? Hoe heeft de Vlaamse beweging gereageerd? Wat was ten slotte van 1873 tot 1935 de weerslag van de opeenvolgende taalwetten in rechtszaken?

De taalsituatie in de 18de eeuw

In het ancien régime, vóór 1795, verliep de rechtspraak in het Nederlandstalige deel van de Zuidelijke Nederlanden overal in het Nederlands. Dat de elite ontvankelijk was voor verfransing, had nauwelijks of geen invloed op de procestaal. Op de meeste plaatsen was de eentaligheid nochtans niet voorgeschreven. Deze collectieve gedraging in de administratie en het gerecht houdt wellicht vooral verband met het gebruik van een eigen vakjargon: op een vreemde vaktaal overschakelen is niet eenvoudig.

Rechtbanken in een tweetalig rechtsgebied voerden wel soms processen in beide talen. Vaak waren de rechters er ook tweetalig, wat de vertaalkosten hielp beperken.

Op het hoogste gerechtelijke niveau zijn er nochtans sporen van verfransing. In de Raad van Brabant pleitten in het midden van de 18de eeuw advocaten meer en meer in het Frans in Nederlandse processen; in 1759 verbood keizerin Maria-Theresia die praktijk. In de Grote Raad van Mechelen, het opperste rechtscollege van de Zuidelijke Nederlanden, drong de verfransing in de tweede eeuwhelft wel ongehinderd door. Toch heeft een heel aantal advocaten er in het Nederlands gepleit tot aan het einde van het ancien régime.

De Franse annexatie (1795-1814)

Bij de aanhechting van de Zuidelijke Nederlanden aan Frankrijk in oktober 1795 schaften de Franse revolutionairen dadelijk de eeuwenoude rechterlijke organisatie af. Franse rechtbanken kwamen in de plaats, voor het overgrote deel bemand door inheemse, tweetalige magistraten. Zij gebruikten haast overal vanaf de eerste dag enkel Frans voor de schriftelijke procedure.

Die ingrijpende verfransing was niet het gevolg van een stringente taalwetgeving. Weliswaar hadden de Franse vertegenwoordigers Pérès en Portiez in de Vlaamse departementen in november-december 1795 het gebruik van de Franse taal opgelegd in de burgerlijke rechtbanken (tribunaux civils; één per departement), maar in de zovele andere Vlaams-Belgische vredegerechten, strafrechtbanken enzovoort, gold geen taalverplichting. Een algemene verplichting voor heel Frankrijk om authentieke akten enkel nog in het Frans op te stellen zou er pas in 1804 komen; tot dan voerden bijvoorbeeld in de Elzas rechtbanken op elk niveau hun rechtspleging in het Duits.

De diepgaande en algehele verfransing in Vlaams-België moet door andere factoren worden verklaard. Ze dient vooral op het actief te worden geschreven van de Vlaamse magistraten zelf. Het waren vaak overtuigde revolutionairen die in 1795-1796 als eersten een rechterlijk ambt bekleedden. Zij waren meestal voorstander van de annexatie en wilden de neuf départements réunis spoedig integraal zien opgaan in de Franse republiek. Wellicht spontaan voelden ze aan dat ze een element van gelijkschakeling in handen hadden: de taal. Rechtspraak in het Frans was een gebaar van goede wil, waaruit de intentie bleek om één te worden met het nieuwe vaderland.

In de eerste jaren na de annexatie komen nog uitzonderingen voor op het gebruik van de Franse taal, vooral in de plattelandskantons (vredegerechten en politierechtbanken). Wenste de rechter enkel de volkstaal te gebruiken, dan waren haast al zijn akten en vonnissen in het Nederlands. Soms gebruikte hij het Nederlands enkel in bepaalde materies (bijvoorbeeld processen-verbaal in strafzaken) of wanneer de partij daarom verzocht (bijvoorbeeld bij inventarissen van sterfhuizen). Opvallend is ook dat na de verkiezingen in 1797, waarbij vaak gematigde, pro-Belgische elementen werden verkozen, in Gent, Brugge en Antwerpen nieuw verkozen magistraten poogden de volkstaal een plaats te geven in de rechtspleging.

De verfransing stond haaks op het streven van de Fransen om de rechtbanken 'bij het volk' te brengen. Het gebruik van de Franse taal werkte drempelverhogend. In burgerlijke zaken bevorderde het de klassenjustitie door de verplichting om processtukken te vertalen en door de onmogelijkheid voor veel beklaagden om zelf hun zaak te verdedigen of zelfs maar te volgen. In strafzaken was het gevaar voor gerechtelijke dwalingen reëel. Tijdens het vooronderzoek stond een twijfelachtige praktijk centraal: de lecture par translat. De Nederlandse verklaring werd in het Frans opgetekend, waarna de verbaliserende magistraat of ambtenaar voor de vuist een Nederlandse vertaling voorlas van de Franse tekst. De ondervraagde persoon ondertekende dan deze Franse versie. Zulk een werkwijze bood hem weinig rechtszekerheid. De kans dat hij een fout opmerkte, verkleinde nog doordat nadien het proces zelf ook in het Frans verliep. In correctionele zaken verscheen het leeuwendeel van de beklaagden bovendien zonder advocaat. Zichzelf verdedigen was dan een heel moeilijke opgave, omdat het openbaar ministerie vaak het Frans gebruikte om de schuld en de strafmaat te bepleiten, zonder dat dit alles werd vertaald.

De vereniging met Nederland (1814-1830)

In 1814 kwam er een eind aan de annexatie bij Frankrijk. Toch wachtte koning Willem I der Nederlanden, Willem I
Willem I (1772-1843) was koning der Nederlanden van 1815 tot 1840, en dus ook tussen 1815 en 1830 (de jure tot 1839) van het zuidelijke deel daarvan. Zijn beleid inzake de nationale taal ... Lees meer
tot in 1819 om in Vlaanderen de institutionele verfransing ongedaan te maken. Dit op-de-lange-baan-schuiven kwam er na adviezen als zouden vooral de magistraten problemen ondervinden bij een vernederlandsing.

Het Koninklijk Besluit van 15 september 1819 bepaalde dat vanaf 1 januari 1823 in Oost- en West-Vlaanderen, Limburg en Antwerpen enkel nog Nederlands mocht worden gebruikt. In afwachting daarvan gold taalvrijheid. In de administratie, het leger en het notariaat mocht de burger zelf de taal kiezen; in rechtszaken kwam de taalkeuze de magistratuur toe.

In 1819-1822 gebruikte een behoorlijk deel van de magistraten reeds Nederlands. Vooral in Oost- en West-Vlaanderen was dat het geval, in Antwerpen al merkelijk minder en in Limburg ging het er nog moeizamer toe. De advocaten van hun kant hielden overal sterker vast aan het gebruik van de Franse taal. De balie droeg ook het zwaarste gewicht van de vernederlandsing, omdat zij vooral mondeling het woord moest nemen. Het probleem lag niet zozeer in de vakterminologie, wel in de retoriek en de esthetiek. Na 25 jaar gebruik van het Frans leefde de vrees dat men zich belachelijk zou maken en ook minder goed zou pleiten, door het gekunsteld hanteren van een taal die enkel in dialectvorm gekend was. Dat tweetalige juristen, anders dan in de 18de eeuw die velen nog hadden gekend, niet meer bereid waren onder een regime van taalvrijheid Nederlands te gebruiken, wijst op een denationalisering bij de elite: ze vond rechtsbedeling in de volkstaal niet meer vanzelfsprekend.

In december 1822 werd het taalbesluit ook toepasselijk gemaakt op de arrondissementen Brussel en Leuven, na een aanpassing van de taalgrenzen.

De 'taaldwang' toonde vanaf 1 januari 1823 aan waartoe de juristen in staat waren: overal werd een behoorlijke Nederlandse rechtstaal gebruikt. Alleen in Brussel deden zich noemenswaardige moeilijkheden voor, omdat daar een twintigtal advocaten en zeven magistraten werkzaam waren uit Wallonië. Zij waren verbonden aan het Brusselse hof van beroep en het hooggerechtshof (hof van cassatie) aldaar, die ook de Waalse processen behandelden. Minister van justitie Van Maanen toonde zich hier inschikkelijk, omdat Brussel niet de aanpassingsperiode van 1819 tot 1822 had meegemaakt. In deze toegeeflijkheid speelde wellicht ook een politieke factor mee: de Brusselse advocaten vormden een te duchten oppositiegroep.

Vanaf 1828 mondde de Zuid-Nederlandse onvrede over het bewind uit in politieke agitatie. In deze strijd om inspraak en macht nam de eis voor taalvrijheid slechts een ondergeschikte plaats in.

Koning Willem deed met mondjesmaat toegevingen. Zo kregen in een besluit van 28 augustus 1829 Nederlandsonkundigen in Vlaanderen beperkte taalfaciliteiten in het bestuur en het gerecht (niet in de burgerlijke processen). De belangstelling voor die faciliteiten bleek nagenoeg nihil te zijn: in ongeveer 0,1% van de rechtszaken kwam nu Frans voor. In Brussel werden ook enkele politieke assisenprocessen in het Frans behandeld. Op 4 juni 1830 volgde een nieuw besluit. De taalfaciliteiten voor burgers in Vlaanderen werden nu veralgemeend, op voorwaarde dat de betrokken ambtenaar of magistraat Frans wilde gebruiken. Het Nederlands bleef dus de gewone taal en was bovendien de enig toegelaten taal voor intern gebruik. Het besluit proclameerde ook het Frans als officiële taal voor Wallonië; dat moest daar de vrees wegnemen voor een politiek van vernederlandsing. Ook dit besluit had geen weerslag in het Vlaamse land, behalve dan te Brussel, vanaf het niveau van de rechtbank van eerste aanleg. Het faciliteitenstelsel ontspoorde er in de woelige zomer van 1830: vele Brusselse advocaten pleitten systematisch in het Frans, ook als hun cliënt die taal niet kende.

De taalvrijheid in het onafhankelijke België (1830-1873)

In het kielzog van de Omwenteling werd in oktober 1830 de taalvrijheid afgekondigd en in 1831 ook bezegeld in artikel 23 van de grondwet.

In Brussel was nochtans al vanaf de septemberdagen van 1830 in rechtszaken het gebruik van de Franse taal algemeen en vrijwel volledig. In deze abrupte verfransing speelde een politieke factor mee: in Brussel was de agitatie tegen koning Willem vanaf juni 1830 uitgelopen op een effectief verzet tegen de taalpolitiek. Toch kan dit alleen de zo volledige verfransing niet verklaren. De klaarblijkelijke vanzelfsprekendheid waarmee Brussel op het Frans overschakelde, vloeide wellicht vooral voort uit het feit dat het de Belgische hoofdstad zou worden. Terwijl tot in 1819 in Brussel de benoeming van een Waals magistraat uitzonderlijk was en tussen 1819 en 1830 zelfs uitgesloten, bestond er nu een communis opinio om de stadspoorten wijdopen te zetten voor een te verwachten toevloed van Waalse functionarissen. De revolutie was immers een strijd om macht en benoemingen, terwijl bovendien de Walen een belangrijk aandeel hadden in de Omwenteling. De Waalse aanwezigheid in Brussel zou grote afmetingen aannemen.

Elders in het Vlaamse land verliep de verfransing volgens een geheel ander patroon. De taalvrijheid mondde er slechts op termijn uit in een institutionele verfransing, die diepgaand maar toch niet volledig zou zijn. In een meerderheid van de rechtbanken was rond 1840 de verfransing zo niet totaal, dan toch vergevorderd (bijvoorbeeld in de burgerlijke rechtbanken in Kortrijk, Antwerpen, Mechelen, Brussel, Tongeren). Soms liet zo'n verfransing veel langer op zich wachten. De burgerlijke rechtbank te Gent en de rechtbanken van koophandel te Gent en te St.-Niklaas geraakten pas rond 1870-1880 volledig verfranst.

In een aantal rechtbanken hield het Nederlands stand; wel genoten de Franstaligen er taalfaciliteiten. Dat gold voor een heel aantal vredegerechten en politierechtbanken, en ook voor hogere rechtbanken. In Brugge gebruikten de burgerlijke rechtbank en de rechtbank van koophandel in de regel de taal van de verzoekende partij; de magistraten tekenden de getuigenverhoren op in de taal van de verklaring; de correctionele rechtbank voerde de rechtspleging steeds in de taal van de beklaagde. De burgerlijke en de correctionele rechtbanken te Veurne en te Turnhout gebruikten steeds de taal van de verweerder; een aantal advocaten pleitte er nochtans in het Frans. De onderzoeksrechters en de raadkamer te Veurne, Ieper, Kortrijk, Brugge, Gent, Oudenaarde en Turnhout bleven de taal van de rechtsonderhorige gebruiken; hetzelfde geldt voor de onderzoeksrechters te Antwerpen en te Mechelen. De hoven van assisen te Gent en te Brugge, en in mindere mate ook te Antwerpen, voerden de rechtspleging normaal in de volkstaal, maar de advocaten pleitten wel haast steeds in het Frans; ook leverde de taalkennis van de juryleden soms problemen op. Er zijn aanwijzingen dat ook in de burgerlijke rechtbanken in Ieper en te Oudenaarde het Nederlands naast het Frans in gebruik bleef. Dat de Nederlandse taal in een aantal rechtbanken in voege bleef, neemt niet weg dat over het algemeen na 1830 het Frans de overhand haalde.

In de verfransing zitten een aantal patronen:

- hoe groter de afstand tussen de burger en zijn rechter, hoe verregaander de verfransing. Daarom geraakten de burgerlijke rechtbanken vlugger en meer verfranst dan de strafrechtbanken, de hogere meer dan de lagere, die van een stad meer dan op het platteland;

- in globo bleken opnieuw Oost- en West-Vlaanderen het meest gehecht aan de volkstaal. In de provincie Antwerpen was het arrondissement Turnhout opvallend Vlaamsvoelend; Mechelen verfranste diepgaand, en Antwerpen nam een tussenpositie in. In Vlaams-Brabant en Limburg drong de verfransing diep door;

- de advocaten pleitten na enige tijd overal meestal in het Frans, ook wanneer de rechters Nederlands gebruikten; het openbaar ministerie was dan ook geneigd op het Frans over te schakelen.

De verfransing drong door via een subtiel, semi-onbewust spel van sociale conventies. Aanvankelijk veranderde in de meeste rechtbanken weinig of niets. Een nieuwkomer die de Nederlandse rechtspraktijk niet had meegemaakt, kon echter de bal aan het rollen brengen. Indien bijvoorbeeld een pas afgestudeerde advocaat Frans gebruikte, dan deed de advocaat van de tegenpartij dat vaak ook; soms volgden dan ook de magistraten. Als dan het Frans eenmaal was gebruikt, bestond de neiging om dat ook in volgende processen te doen. De verfransing deinde dan ook langzaam als een olievlek over Vlaanderen uit.

Dat de oude voorkeur voor de Franse procestaal weer opdook, is niet verwonderlijk. Meerdere factoren droegen daartoe bij. De denationalisering van de juristen door de Franse annexatie en de toegenomen verfransing van de elite sinds 1795 hadden een duidelijke mentaliteitsverandering teweeggebracht: terwijl in het ancien régime het gebruik van de volkstaal voor ambtenaren en magistraten een evidentie was geweest, bleek dat nu veel minder het geval. Vooral de Franse rechtspraktijk van een kwarteeuw, waarvan men nog maar acht jaar geheel was afgestapt, woog zwaar. In de opvallende verfransing van de pleidooien speelde bovendien de superioriteit mee van de Franse retoriek, terwijl het minder ontwikkelde Nederlands in Vlaamse pleidooien vaak overkwam als een wat potsierlijke stadhuistaal. Nadelig voor de Nederlandse rechtstaal was ten slotte ook het ontbreken van Nederlandstalige juridische literatuur. De vaktijdschriften namen geen Nederlandstalige vonnissen of arresten op. Rechtsleer verscheen enkel in het Frans. Van de Belgische wetten was bovendien enkel een Franse authentieke tekst voorhanden; ook in Nederlandse vonnissen citeerden magistraten overigens vaak enkel de oorspronkelijke versie.

De Nederlandse rechtstaal leidde een 'ondergronds' bestaan: ze leefde enkel voort in sommige rechtbanken, maar oversteeg het niveau van de individuele rechtszaken niet. Er waren geen factoren meer van eenmaking of ontwikkeling. Een licht in de duisternis was in 1841 de publicatie van een Nederlandse vertaling van het Burgerlijk Wetboek door Ledeganck. Ze zou worden herdrukt in 1844 en 1846. Volgens Paul Bellefroid Bellefroid, Paul
Jurist Paul Bellefroid (1869-1959) was politicus voor de katholieke partij en zette zich in voor de vernederlandsing van de rechtspraak. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij betrokken b... Lees meer
heeft deze vertaling een unificerende invloed gehad op de Nederlandse rechtstaal in Vlaanderen in de 19de eeuw.

Heeft ten slotte de benoemingspolitiek van de regering ook niet een rol gespeeld in de verfransing? Uit een analyse van de benoemingen van magistraten te Antwerpen tussen 1847 en 1889 blijkt dat de Antwerpse magistratuur pas vanaf de eerste taalwet in strafzaken (1873) aandrong op de benoeming van tweetalige magistraten. Politieke voorkeur ging vóór op bekwaamheid en geschiktheid van de kandidaat, wat kon resulteren in de benoeming van Nederlandsonkundigen. Onderzoek in de strafrechtbanken wijst er echter op dat dit laatste uiterst zelden voorkwam.

De verfransing in de rechtbanken en Vlaamse beweging

Het Vlaams petitionnement Petitionnement
Het Vlaams petitionnement (1840) was een politieke actie waarbij taalminnaars uit Antwerpen, Gent en Leuven voor de eerste maal een ‘Vlaams’ eisenprogramma formuleerden. Dit petitionnemen... Lees meer
van 1840, de eerste politieke actie van de ontluikende Vlaamse beweging, klaagde de taaltoestanden in het gerecht aan. Alle teksten bepleitten het gebruik van de volkstaal in de rechtbanken. Ze erkenden overigens, naar de heersende opvatting van die tijd en zoals ook in een aantal rechtbanken voorkwam, dat Franstaligen faciliteiten moesten krijgen. Ook vanaf 1840 gaven Nederlandstalige kranten steeds meer lucht aan hun ongenoegen over de Franse processen, vooral in strafzaken.

Nadat de flamingant Domien Sleeckx Sleeckx, Domien
Domien Sleeckx (1818-1901) was op meerdere vlakken een pionier in de Vlaamse emancipatiestrijd, in het bijzonder in de vernederlandsing van het onderwijs. Lees meer
in 1844 vergeefs van een ambtenaar van de burgerlijke stand te Brussel een Nederlandse geboorteakte had geëist, stelde de katholieke minister van justitie Jules d'Anethan een onderzoek in naar eventuele taalmoeilijkheden in de rechtbanken, om er wat aan te doen. Alleen het antwoord van het hof van beroep te Brussel is bewaard. De procureur-generaal deed navraag in de Vlaams-Brabantse en Antwerpse arrondissementen en kwam tot het besluit dat er zich sinds 1830 geen problemen hadden voorgedaan. Voor hem mocht alles dus bij het oude blijven.

In de jaren 1850 deed zich iets gelijkaardigs voor. De Grievencommissie Vlaemsche Commissie
De Vlaemsche Commissie of Grievencommissie inventariseerde op vraag van de regering in 1856-1857 voor de eerste keer de problemen in verband met de positie van het Nederlands in België en... Lees meer
uit 1856 verdedigde in haar verslag een wettelijke regeling van het taalgebruik in rechtszaken: vrije taalkeuze voor de procespartij; de advocaten pleiten dan ook in deze taal; de rechtbanken bepalen zelf hun inwendige diensttaal. De liberale regering publiceerde in 1859 een tegenverslag. Procureur-generaal Mathieu Leclercq Leclercq, Mathieu
Jurist Mathieu Leclercq (1796-1889) was minister van Justitie. Hij wees de door de Grievencommissie voorgestelde taalregeling in rechtszaken af. Ook in andere teksten verzette hij zich te... Lees meer
schreef daarin dat alle magistraten hem hadden meegedeeld dat er geen grieven waren; alles ging vanzelf, zonder dwang of wrijving, conform de natuurlijke gang van zaken en het goed beheer van de justitie.

De politici en juristen die beweerden dat er geen vuiltje aan de lucht was, waren talrijk. Ze hadden gelijk, in de zin dat na 1830 tijdens Franse processen nooit een partij, beklaagde of beschuldigde had geklaagd. In burgerlijke zaken droeg het feit dat de partij niet in persoon hoefde te verschijnen, daar sterk toe bij. De wet verplichtte immers dat men zich op de zitting liet vertegenwoordigen door een pleitbezorger; deze was dan ook een aangewezen go between. In strafzaken anderzijds resulteerde de overwegend proletarische afkomst van de beklaagden of beschuldigden vaak in een amorfe onmondigheid. Er viel niets te bespeuren van hun eventuele ongenoegen.

Voor de ontluikende Vlaamse beweging was het een hachelijk gegeven dat de Vlaming niet klaagde over de verfransing. Het inzicht groeide dat de bevolking moest worden wakker geschud, bewustgemaakt van haar nood. Alleen dan kon men met succes bij de politici aankloppen. Dit inzicht liep in de jaren 1860 uit op het tijdvak der 'schandalen', incidenten die werden uitgelokt om de publieke opinie te beroeren. Het taalgebruik in de hoven van assisen vormde een ideaal doelwit. De vaak ongeletterde bevolking leefde immers sterk mee met de grote strafzaken. Vanaf 1862 werd in Vlaamse middens hardnekkig beweerd dat het hof van assisen te Bergen(!) twee Vlamingen, Jan Coucke Coucke, Jan
Lees meer
en Pieter Goethals Goethals, Pieter
Lees meer
, onschuldig ter dood had veroordeeld en laten onthoofden door de slechte vertaling van een zinnetje op hun proces. De agitatie rond de 'onschuldige halsrechting' van Coucke en Goethals – in werkelijkheid waren ze medeplichtig aan de reeks moorden die hen ten laste gelegd waren – droeg wellicht sterk bij tot een groeiende taalgevoeligheid bij de Vlaamse bevolking.

In de daaropvolgende jaren kwam er een spiraal van acties en reacties. Aan Julius Vuylsteke Vuylsteke, Julius
Lees meer
en zijn confrater C.G. Brack ontzegde het hof van beroep te Brussel in 1863 het recht om hun cliënt, Jacob Karsman Karsman, Jacob
Lees meer
, in het Nederlands te verdedigen: sinds 1830 was daar niet meer in het Nederlands gepleit en bovendien kenden drie van de vijf betrokken rechters geen Nederlands. In oktober 1864 wijdde procureur-generaal Charles de Bavay De Bavay, Charles
Lees meer
zijn openingsrede voor het hof van beroep te Brussel aan de taalkwestie in het gerecht; volgens zijn agressief betoog waren er geen problemen, alleen ageerden de flaminganten voor een overbodige taalwetgeving. De Vlaamse pers reageerde zeer verontwaardigd. Jan J. de Laet De Laet, Jan Jacob
Antwerpenaar Jan J. de Laet (1815-1891) was een liberale en flamingantische letterkundige. Ook ijverde hij als Kamerlid van de Meetingpartij voor het stemmen van taalwetten. Lees meer
, volksvertegenwoordiger van de Antwerpse Meetingpartij Meetingpartij
De Meeting (1862-1914) was een Antwerpse politieke formatie die ontstond uit een coalitie van flaminganten, progressieve liberalen en katholieken. Ze liet zich kenmerken door een uitgespr... Lees meer
, hekelde in 1866 de verfransing van het gerecht bij de bespreking van de begroting van justitie. Op 12 december van dat jaar stelde hij voor dat niemand nog rechter zou worden benoemd in Vlaanderen indien hij geen Nederlands kende. De liberale meerderheidsfractie stemde tegen, op August de Maere De Maere, Auguste
Lees meer
na.

De taalwet van 17 augustus 1873

In april 1872 diende de Meetinger Edward Coremans Coremans, Edward (1835-1910)
Advocaat Edward Coremans (1835-1910) was politicus voor de Meetingpartij en voorzitter van de Nederduitsche Bond. Gedurende 42 jaar was Coremans als kamerlid een leidende figuur van de Vl... Lees meer
een wetsvoorstel in op het gebruik der talen in strafzaken. De katholieke regering, bij wie de Meeting aanleunde, werd op sleeptouw genomen.

Jozef Schoep Schoep, Jozef
Jozef Schoep (1848-1881) was een Vlaamse arbeider die een centrale rol speelde in een taalincident waarrond de Vlaamse beweging zich mobiliseerde en de regering onder druk zette. Dit sym... Lees meer
zorgde intussen voor een herhaling van het incident-Sleeckx uit 1844. In februari 1873 stond hij terecht voor de correctionele rechtbank te Brussel. Schoeps advocaat, mr. De Laet, zoon van de Meetinger, kreeg geen toestemming om in het Nederlands te pleiten. In een verder stadium van het proces beval het hof van beroep te Brussel dan weer het Nederlandse pleidooi woord voor woord te vertalen. Het hof van cassatie ontzegde ten slotte in een arrest uit mei 1873 advocaten het recht om er in het Nederlands te pleiten. Dit gebeurde enkele dagen voor de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel-Coremans.

Na bewogen debatten keurde het parlement de eerste Belgische taalwet goed, in strafzaken. De wet van 17 augustus 1873 kwam hierop neer:

- in Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en in het arrondissement Leuven zou de rechtspleging in het Nederlands geschieden vanaf de eerste verschijning van de verdachte voor de onderzoeksrechter of rechter (de rijkswacht in Vlaanderen telde vele Nederlandsonkundigen; daarom was de wet niet van toepassing op de allereerste processen-verbaal);

- de verdachte, beklaagde of beschuldigde kon vragen dat de procedure in het Frans geschiedde (niemand betwistte deze faciliteitenregeling);

- de niet-naleving van de voorgaande bepalingen leidde tot de nietigheid van de rechtspleging, indien verder was geprocedeerd niettegenstaande het verzet van de vervolgde partij (de nietigheid gold niet voor de hiernavolgende bepalingen);

- wanneer de beklaagde of beschuldigde ermee instemde, dan mocht bij een Nederlandse rechtspleging de advocaat in het Frans pleiten (iedereen, ook De Laet en Coremans, was het daarmee eens: de advocaat mocht de taal kiezen waarin hij zich het best uitdrukte; de verplichting om Nederlands te gebruiken kon inderdaad de verdediging zelf in het gedrang brengen) Die instemming mocht stilzwijgend zijn;

- stemde de cliënt ermee in dat de advocaat in het Frans pleitte, dan kwam ook het openbaar ministerie dit recht toe;

- voor de correctionele rechtbank en de politierechtbanken te Brussel zou een van beide talen worden gebruikt, naar gelang van de behoeften van de zaak. Kende de beklaagde echter enkel Nederlands, dan moest worden geprocedeerd zoals elders in het Vlaamse land, dus krachtens de vermelde regeling (deze bepaling was van toepassing op de rechtbank, en niet op het vooronderzoek in het arrondissement Brussel);

- de wet gold niet voor het hof van beroep te Brussel (waaronder ook Antwerpen en Vlaams-Brabant ressorteerden) en voor het hof van assisen van Brabant.

Uit de parlementaire bespreking blijkt dat de katholieke regering de taalwet in beginsel steunde, in tegenstelling tot de 37 Waalse liberalen die, op de eindstemming na, systematisch voor de minst gunstige Vlaamse oplossing kozen. Wel verdedigde twee derde van de Kamerleden van de rechterzijde meer radicale opvattingen dan de eigen regering. Hun amendementen haalden in de eerste stemronde soms een meerderheid, maar werden in de tweede ronde door de regering samen met de liberale oppositie ongedaan gemaakt. Zo sneuvelde uiteindelijk de verplichting voor het openbaar ministerie om steeds Nederlands te gebruiken in een Nederlands proces, ook wanneer de advocaat in het Frans pleitte; ook werd in de tweede stemronde het hof van assisen van Brabant aan de taalwet onttrokken. In de houding van de regering speelden rechtstechnische overwegingen mee: zo hamerde ze er niet ten onrechte op dat ook het openbaar ministerie Frans moest kunnen gebruiken om met gelijke wapens de verdediging te bestrijden. Wellicht wakkerde ook de sterke contestatie van liberale zijde de vrees van de regering voor liberaal straatrumoer aan: in 1857 en 1871 waren liberale straatbetogingen uitgelopen op de val van de regering. Het katholieke kabinet-B. de Theux-Jules Malou (1871-1878) voerde daarom een zeer gematigd beleid waarin de oppositie werd ontzien.

Hoe stond het met de toepassing van de taalwet? Problematisch bleek in de eerste plaats de taal van de pleidooien. In Turnhout en Dendermonde waren Nederlandse pleidooien de regel; in Gent beliep hun aandeel eenderde, in Antwerpen en Veurne een tiende, en elders kwamen ze nauwelijks of niet voor. De flaminganten beweerden dat de instemming van de cliënt met een Frans pleidooi vaak niet méér was dan een lijdzaam 'zich neerleggen bij'.

Pleitte de advocaat in het Frans, dan deed het openbaar ministerie dat haast steeds ook. Ook die praktijk zinde de Vlaamsgezinden niet. De Frans onkundige beklaagde die koos voor een Frans pleidooi, begreep dus ipso facto niets van wat het openbaar ministerie tegen hem inbracht.

Ook het arrondissement Brussel bleek een probleem te zijn. De rechtbanken pasten er de wet gewoon niet toe, ook niet wanneer de beklaagde enkel Nederlands kende.

Voor het overige betekende de taalwet van 1873 echter een fundamentele ommekeer. Behalve in Brussel werd over het algemeen ongeveer 95% van de correctionele zaken in het Nederlands behandeld. In het overgrote deel van die processen was er geen advocaat. In voorheen geheel verfranste correctionele rechtbanken, zoals te Mechelen, Leuven, Hasselt en Tongeren, betekende de wet een ware omwenteling. Ook elders was het vernederlandsend effect op de rechtspleging groot.

Had de taalwet van 1873 een vernederlandsende invloed op het rechtsleven? De vakliteratuur bleef helemaal Frans. Alleen het Journal des tribunaux begon in 1886 als eerste af en toe Nederlandse strafvonnissen te publiceren. Belangrijk was wel de actie voor een vervlaamsing van de balie. De flaminganten beseften dat de Franse pleidooien samenhingen met de Franse opleiding. Advocaten zouden enkel in het Nederlands pleiten wanneer ze daarop werden voorbereid. In 1873 richtten Gentse advocaten daarom de Vlaamse Conferentie der Balie Vlaamse Conferentie der Balie
Lees meer
op. Deze organiseerde Nederlandse pleitoefeningen. In 1885 zag te Antwerpen eenzelfde vereniging het licht. Aan de Leuvense universiteit stichtten studenten in datzelfde jaar ook een Vlaamsch Rechtsgenootschap om de aankomende juristen te initiëren in de Nederlandse rechtstaal. Deze verenigingen hadden een duurzaam succes en zouden zich gaandeweg ook als politiek drukkingsorgaan profileren.

De taalwet van 3 mei 1889

Na een incident voor het hof van assisen van Oost-Vlaanderen wendde de liberaalgezinde Vlaamse Conferentie der Balie van Gent zich in 1881 tot de liberale regering. Ze vroeg de vernederlandsing van de processen-verbaal uit de beginfase van het strafrechtelijk onderzoek, vóór de eerste verschijning van de verdachte. Ook moest het openbaar ministerie voortaan, als meerdere personen terechtstonden, in het Nederlands vorderen wanneer een van de advocaten in deze taal pleitte. Op dit laatste na repten de Gentse advocaten echter niet van het belangrijkste knelpunt: de zo talrijke Franse pleidooien van advocaten en dito vorderingen van het openbaar ministerie.

Na de goedkeuring van een taalwet op het middelbaar onderwijs (1883) spitsten de flaminganten hun actie toe op de strafrechtbanken. De liberale Gentse volksvertegenwoordiger Julius de Vigne De Vigne, Julius
Julius de Vigne (1844-1908) was een Gentse advocaat en een Vlaamsgezind liberaal politicus. Hij was actief in talrijke Gentse Vlaamsgezinde liberale verenigingen. In het belang van de lib... Lees meer
diende in februari 1884 een wetsvoorstel in dat een overname was van wat de Gentse Vlaamse Conferentie in 1881 had gevraagd. In april 1884 diende ook Edward Coremans een wetsvoorstel in. Hij ging veel verder. Voor hem moesten ook de pleidooien en requisitoiren in Vlaamse processen steeds in het Nederlands verlopen; alleen een beklaagde of beschuldigde die Frans kende mocht een Franse rechtspleging vragen (dat kon belangrijk zijn in Brussel; elders waren er nauwelijks misbruiken); de wet zou nu ook in Brussel op straffe van nietigheid van toepassing zijn en er ook gelden voor het hof van beroep (correctionele kamers) en voor het hof van assisen.

Het was beslist geen toeval dat de wetsvoorstellen van De Vigne en Coremans kort voor de nakende verkiezingen van juni 1884 werden geformuleerd. Ze waren zoveel als het programma van de flaminganten in elk van de partijen. Tussen de twee Vlaamsgezinde kampen gaapte duidelijk een kloof.

De katholieken kwamen aan de macht. Na nauwelijks enkele maanden struikelde de regering van Jules Malou, Victor Jacobs en Charles Woeste Woeste, Charles
Charles Woeste (1837-1922) was een conservatief politicus. Hij was voorstander van de fundamentele vrijheden, wars van staatsinterventie in maatschappelijke aangelegenheden en kantte zich... Lees meer
over liberale betogingen. De nieuwe katholieke ploeg onder leiding van Beernaert vermeed een herhaling van 1857, 1871 en 1884, door een gematigde politiek waarin de liberalen werden ontzien. In de taalkwestie stelde ze zich, net als in 1873, minder radicaal op dan de meerderheid van de leden van de rechterzijde.

Pas in november 1888 vatte de Kamer de bespreking aan van de wetsvoorstellen van Coremans en De Vigne. Dit zou resulteren in de wet van 3 mei 1889. De liberalen, die in Vlaanderen geen enkele volksvertegenwoordiger meer hadden, zouden zonder meer tegen de eindtekst stemmen. Bij de katholieke meerderheid waren de stemverhoudingen, vergeleken met die in 1873, sterk gepolariseerd: de regering en de Kamerleden uit Vlaams-Brabant en Limburg namen een positie in tussen de twee extremen (Wallonië en de rest van Vlaanderen). Inhoudelijk waren de katholieken sterk verdeeld over de taal van de advocaat en van het openbaar ministerie, en over de (on)mogelijkheid voor een Fransonkundige om voor een geheel Franse rechtspleging te kiezen.

In de eerste stemronde herhaalde zich het scenario van 1873. De katholieke radicalen delfden het onderspit omdat de middengroep in het parlement – de andere leden van de meerderheid alsook de regering – kon rekenen op de bijstand van de liberale oppositie. Nieuw was echter de druk van de virulente publieke opinie. In vergelijking met de jaren 1870 stelde de Vlaamse bevolking zich in deze taalkwestie veel strijdbaarder op. De agitatie leidde ertoe dat de middengroep in de tweede stemronde aansluiting zocht bij de radicalen, wat de wet zeer ten goede kwam. De regering nam onder meer een bocht in de kwestie van de taal van het openbaar ministerie.

De nieuwe wet van 3 mei 1889 wijzigde die van 1873 grosso modo als volgt:

- in de Vlaamse gemeenten van het koninkrijk moesten de processen-verbaal tot vaststelling en opsporing van misdrijven in het Nederlands worden opgesteld. Een Frans proces-verbaal uit een Vlaamse gemeente verloor zijn authentieke bewijskracht;

- in de provincies Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg en in het arrondissement Leuven geschiedde heel de rechtspleging in strafzaken op straffe van nietigheid in het Nederlands, behoudens de uitzonderingen die hierna vermeld worden (de nietigheid moest nu niet meer door de vervolgde partij worden opgeworpen tijdens het proces; ook het openbaar ministerie kon dat voortaan; ze kon ook worden ingeroepen na de veroordeling);

- een Fransonkundige verdachte of beklaagde kon enkel een Franse rechtspleging vragen wanneer zijn advocaat verklaarde een Nederlandse procedure niet te begrijpen. Ook deze bepaling gold op straffe van nietigheid;

- in een Nederlandse rechtspleging mocht de advocaat enkel nog in het Frans pleiten wanneer zijn cliënt daar uitdrukkelijk om verzocht. In assisenzaken zou de minvermogende beschuldigde steeds een pro Deo-advocaat worden toegewezen die in staat was te pleiten in de gewenste taal, en dat dan ook moest doen;

- het openbaar ministerie moest in een Nederlandse rechtspleging steeds in het Nederlands vorderen, tenzij wanneer de advocaat verklaarde een Nederlandse vordering niet te begrijpen;

- het hof van assisen van Brabant moest worden voorgezeten door een tweetalige magistraat.

In welk opzicht betekende de wet een verbetering? De processen-verbaal tot vaststelling en opsporing van misdrijven waren nu meestal in het Nederlands. De katholieke regeringen hadden het terrein daartoe sinds 1873 voorbereid: gaandeweg waren honderden Nederlandsonkundige rijkswachters naar Wallonië overgeplaatst. Omdat in 1889 die operatie nog niet geheel voltooid was, kwamen gedurende enkele jaren per uitzondering nog wel Franse processen-verbaal voor.

Het sinds 1873 erg schaarse aantal processen met geheel Franse rechtspleging daalde niet wezenlijk meer. Dat bevestigt dat de misbruiken vóór 1889 uitzonderlijk waren. De pleidooien in assisenzaken beleefden daarentegen een spectaculaire vernederlandsing. In de lagere strafrechtbanken was de stijging groot in traditioneel Vlaamsvoelende steden zoals Brugge en Gent, maar in vele arrondissementen bleef de situatie toch ondermaats. Veel hing af van de mentaliteit bij de advocaten en van de voorzitter van de rechtbank.

Het openbaar ministerie zou haast nergens nog Frans gebruiken in een Nederlands proces met Frans pleidooi. De wet liet dat immers enkel nog toe wanneer de advocaat een Nederlandse vordering niet begreep. Dat kwam de facto dus vooral voor in processen met vreemde advocaten uit Brussel. Het openbaar ministerie was ook voorbereid geweest: het vorderde sinds 1873 al in het Nederlands in het leeuwendeel van de strafzaken, die zonder advocaat.

De nieuwe taalwet van 1889 had onrechtstreeks ook een vervlaamsend effect op het universitair rechtsonderwijs. In 1890 bekwamen katholieke volksvertegenwoordigers van hun regering amendementen op het wetsontwerp op de academische graden: vanaf 1 januari 1895 kon niemand in Vlaanderen nog tot magistraat worden benoemd zonder zijn kennis van de Nederlandse taal te hebben bewezen door een officieel examen. Vrijgesteld van dit examen was hij die de universitaire examens strafrecht en strafvordering in het Nederlands had afgelegd. Nadat Leuven al vanaf oktober 1889 zulke Nederlandse cursussen had georganiseerd, volgden nu ook Gent, Brussel en Luik.

Een kentering in Brussel (1890)

De flaminganten hadden bij de genese van de wet van 1889 Brussel terzijde gelaten. Na de uitvaardigingen spitsten ze dadelijk hun actie toe op de Brusselse correctionele rechtbank en de politierechtbanken aldaar; daar kwamen vanouds alleen Franse processen voor.

Nochtans was al in 1873 bepaald dat er in Brussel, zoals elders in Vlaanderen, Nederlands moest worden gebruikt indien de beklaagde enkel die taal kende. Deze bepaling kon nú effect sorteren omdat de wet van 1889 de nietigheid had verzwaard. Minister van justitie Jules Lejeune Lejeune, Jules
Jules Lejeune (1828-1911) was minister van Justitie. Hij zette zich in voor een correcte toepassing van de taalwetten inzake strafzaken. Hij verzette zich tegen het streven van de Vlaamse... Lees meer
vroeg op 5 april 1890 in een omzendbrief aan het openbaar ministerie te Brussel een Nederlandse rechtpleging en desgevallend ook de vernietiging van een Franse procedure te eisen, indien het in geweten meende dat de beklaagde enkel Nederlands kende. De gevolgen bleven niet uit. Een aantal correctionele en politionele processen – hoeveel is niet bekend – verliep nu in het Nederlands. Toch pasten de ambtenaren van het openbaar ministerie de omzendbrief niet steeds systematisch toe. Vooral de eentaligheid van sommige Brusselse magistraten droeg bij tot deze toegeeflijkheid. Daarnaast was er de anomalie dat in het arrondissement Brussel het vooronderzoek steeds in het Frans geschiedde, omdat de taalwet er enkel voor de rechtbank zelf gold.

Een logisch gevolg van de partiële vernederlandsing voor de Brusselse correctionele rechtbank en de politierechtbanken was in 1891 de oprichting van het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel
Lees meer
. Niet minder dan 81 advocaten sloten er zich bij aan en de vereniging bleek levenskrachtig te zijn.

Ook aan de balie toonde de rechtspraktijk echter de afstand aan tussen droom en daad. Een aantal Brusselse advocaten maakte gebruik van een uitzondering in de wet van 1889: een Fransonkundige beklaagde mocht een geheel Franse rechtspleging vragen indien zijn advocaat verklaarde niet in staat te zijn een Nederlandse procedure te begrijpen. Er zijn aanwijzingen dat deze uitzondering op grote schaal werd ingeroepen in de relatief schaarse correctionele en politieprocessen met advocaat.

De taalwet in rechtszaken van 1891

Voor de strafkamers in de hoven van beroep te Brussel en te Luik gold geen wettelijke taalregeling. Dat betekende de facto dat vóór en na 1873 correctionele processen uit de arrondissementen Antwerpen, Mechelen, Turnhout, Leuven, Brussel, Hasselt en Tongeren in hoger beroep steeds in het Frans waren behandeld.

In de hoven van beroep was het niet mogelijk Nederlandse correctionele kamers te vormen, omdat de wet van 1869 op de gerechtelijke organisatie de magistraten een beurtregeling oplegde. Een taalwet van 4 september 1891 wijzigde die regeling en breidde de wet van 1889 uit tot de hoven van beroep te Brussel en te Luik.

Er zijn geen aanwijzingen dat in het hof van beroep te Brussel de taalwet niet zou zijn nageleefd. In Luik daarentegen bleek het hof niet steeds over voldoende tweetalige magistraten te beschikken voor een Vlaamse kamer. Dat leidde soms tot cassatie van strafprocessen.

De strijd om gelijkheid vanaf circa 1890 en zijn weerslag op het rechtsleven

In december 1890 stond stagiair-advocaat Maurits Josson Josson, Maurits
Maurits Josson (1855-1926) was een liberale Brusselse jurist die ijverde voor de vernederlandsing van het openbare leven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vervulde hij een trekkersrol binne... Lees meer
voor het Brusselse hof van beroep terecht in een tuchtzaak; hem werd de weigering aangewreven om Franse verslagen op te stellen. Josson eiste dat zijn tuchtzaak in het Nederlands zou worden behandeld. Hij kreeg nul op het rekest. Advocaten, die ipso facto Frans kenden, eisten dus het recht op om die taal in hun werkmilieu niet te moeten gebruiken.

Enkele dagen later stelde Edward Coremans tijdens het Kamerdebat over de aanstaande wet van 1891 voor dat de hoven van beroep de tuchtzaken van advocaten voortaan in het Nederlands moesten behandelen wanneer de betrokken advocaat hierom vroeg. Coremans' amendement stuitte op zwaar principieel verzet in de Kamer; het werd aangenomen Vlamingen tegen Walen. De liberale Brusselse fractie steunde het tegen de regering in.

Het incident-Josson was de uiting van een nieuwe politieke oriëntering in de Vlaamse beweging De strijd die nu werd gevoerd onder het motto van gelijkheid tussen Vlamingen en Walen, hield in de eerste plaats de afwijzing in van de faciliteiten voor Franstaligen in Vlaanderen. Geen voorrechten meer voor verfranste Vlamingen, zo luidde het, in Wallonië bestonden immers ook geen faciliteiten voor de Vlamingen. Daarom weigerden radicale flaminganten principieel het Frans te gebruiken in hun betrekkingen met tweetalige overheden.

De kentering in de Vlaamse beweging uitte zich ook in een beginnende vernederlandsing van sommige burgerlijke rechtbanken. Advocaten gingen zelfs zover het recht op te eisen om in het Nederlands te pleiten terwijl de tegenstrever nochtans enkel Frans kende. De rechten van Franstalige burgers op Vlaams of Brussels grondgebied werden duidelijk betwist.

De nieuwe oriëntering van de Vlaamse beweging leidde er vanaf de jaren 1890 ook toe dat intellectuele flaminganten ijverden voor wetenschapsbeoefening Wetenschap
Lees meer
in de eigen taal. Vaak moest worden opgetornd tegen onwetendheid en vooroordelen. In verfranste arrondissementen wisten juristen soms niets af van het bestaan van een Nederlandse rechtstaal in Vlaanderen.

Vele Franstaligen meenden ook dat het Nederlands niet geschikt was als rechtstaal. Ze staarden zich echter blind op de verscheidenheid in de Vlaamse vakterminologie, die nochtans maar zelden problemen opleverde. Eenheid in de rechtstaal zou slechts groeien naarmate de voorwaarden daartoe werden vervuld: de vernederlandsing van het onderwijs en van de rechtbanken, en de publicatie van toonaangevende handboeken in het Nederlands. De Vlaamse strafrechtterminologie kon in de jaren 1890 aan haar opgang beginnen. Een mijlpaal was de publicatie van de handboeken strafrecht en strafvordering door Alfred Schicks (1892) en door Hendrik de Hoon De Hoon, Hendrik
Hendrik de Hoon (1850-1932) was magistraat in Brussel. Hij ijverde voor de vorming van een Nederlandse rechtstaal in Vlaanderen. Lees meer
(1896).

De nieuwe opvattingen over het Nederlands als wetenschappelijke taal resulteerden rond 1900 in drie belangrijke initiatieven: de stichting van het Rechtskundig Tijdschrift Rechtskundig Tijdschrift (voor Vlaamsch-België)
Het Rechtskundig Tijdschrift (voor Vlaamsch-België) (1897-1964) evolueerde van een gematigd Vlaamsgezind juridisch blad naar een apolitiek vakblad. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sympathi... Lees meer
, de definitieve start van de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden
De Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden (1885-…) werd opgericht als een overkoepelende vereniging van Vlaamsgezinde juristen uit alle disciplines. De vereniging zette zich in voor de verned... Lees meer
(later: Vlaamse Juristenvereniging), en de twee- of driejaarlijkse Vlaamsche Rechtskundige Congressen Vlaamsch Rechtskundige Congressen
Lees meer
. Ze droegen sterk bij tot een mentaliteitsverandering onder de Vlaamse juristen.

De wet-Van der Linden-Renkin van 22 februari 1908

Deze taalwet, uitgelokt na een taalincident voor het hof van assisen van Brabant in 1906, vormde de sluitsteen op de 19de-eeuwse taalwetgeving in rechtszaken. Ze was het initiatief van de katholieke Brusselse volksvertegenwoordiger Juliaan Van der Linden. Deze wilde een behoorlijke taalregeling voor het hof van assisen en bovendien wilde hij de bestaande taalwetgeving met betrekking tot de lagere strafrechtbanken te Brussel verbeteren. Aan de verdachte zou worden gevraagd welke taal hij verkoos. De hele rechtspleging zou dan in die taal geschieden, ook het vooronderzoek, behoudens de uitzonderingen in de wet van 1889, die ook elders in Vlaanderen golden. Deze vernederlandsing bleek nu mogelijk omdat Brussel, door de pro-Vlaamse bepaling over de benoeming van magistraten vanaf 1 januari 1895, voldoende tweetalige magistraten telde. Ook zouden in de provincie Brabant aparte lijsten worden opgesteld van juryleden die Nederlands kenden.

Minister van justitie Jules Renkin Renkin, Jules
Jules Renkin (1862-1934) was een katholieke, christendemocratisch geïnspireerde politicus, die verschillende ministerposities bekleedde en vooral naam maakte als minister van Koloniën. H... Lees meer
kantte zich bij de bespreking tegen de aparte Vlaamse en Franse kamers in de Brusselse correctionele rechtbank. Hij stelde voor enkel nog tweetalige kamers in te richten. Sinds 1895 konden alleen nog tweetalige magistraten in Brussel worden benoemd. Een meerderheid van de strafrechters was er al tweetalig, de anderen zouden bij de Vlaamse zaken voorlopig als 'belet' worden beschouwd, aldus Renkin. Deze christen-democratische Brusselaar behoorde tot de politici die het Vlaamse streven naar eentaligheid als de voorbode van een splitsing van het land beschouwden. Hun remedie was eenvoudig: de tweetaligheid van het overheidsapparaat als nationaal bindmiddel. Het spreekt vanzelf dat vooral in Wallonië deze strategie op uitgesproken tegenkanting kon rekenen. Een aantal Waalse volksvertegenwoordigers zette zich in scherpe termen af tegen de tweetalige kamers van Renkin. Dat was tevergeefs.

Omdat nu ook voor het hof van assisen te Brussel de pro Deo-advocaat in staat moest zijn in de taal van zijn cliënt te pleiten, kan worden aangenomen dat voor die rechtbank de taalproblemen van de baan waren. Wat de lagere strafrechtbanken te Brussel betreft wees Renkin tijdens de bespreking op de regel dat de Fransonkundige een Franse procedure mocht vragen wanneer zijn advocaat verklaarde een Nederlands proces niet te begrijpen. Dat doet vermoeden dat in correctionele en politieprocessen met advocaat de pluspunten van de wet- Juliaan van der Linden Van der Linden, Juliaan
Juliaan van der Linden (1848-1911) was advocaat in Brussel. Hij ijverde voor de ontplooiing van de Nederlandse rechtstaal en voor het gebruik van het Nederlands in de rechtbanken. Lees meer
-Jules Renkin gedeeltelijk ongedaan werden gemaakt.

De Eerste Wereldoorlog en zijn nasleep

De bezetter liet zich tijdens de Eerste Wereldoorlog niet rechtstreeks in met de vernederlandsing van het gerecht. Wel werd op 1 juli 1917 Florimond Heuvelmans Heuvelmans, Florimond
Florimond Heuvelmans (1858-1931) was een Vlaamsgezinde adovcaat en politicus voor de katholieke Meetingpartij. Lees meer
benoemd als secretaris-generaal van justitie. Hij ondernam een vergeefse poging om de rechtbank van koophandel te Brussel te vernederlandsen. Of Heuvelmans invloed heeft gehad op het benoemingsbeleid van justitie, moet nog worden onderzocht.

De oorlog zaaide diepe verdeeldheid onder de Vlaamsgezinde juristen. Een aantal van hen ging de activistische toer op, onder meer Maurits Josson Josson, Maurits
Maurits Josson (1855-1926) was een liberale Brusselse jurist die ijverde voor de vernederlandsing van het openbare leven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vervulde hij een trekkersrol binne... Lees meer
, Willem Thelen Thelen, Willem
Jurist Willem Thelen (1870-1958) ijverde in Brussel voor een Nederlandstalige rechtspraak. Ook was hij actief binnen het Algemeen-Nederlands Verbond. Lees meer
, Lodewijk Dosfel Dosfel, Lodewijk
Lodewijk Dosfel (1881–1925) was een jurist die in de Vlaamse beweging bekendheid verwierf door zijn engagement in de Vlaamse katholieke studentenbeweging en in de campagne voor Vlaamse ta... Lees meer
, Paul Bellefroid Bellefroid, Paul
Jurist Paul Bellefroid (1869-1959) was politicus voor de katholieke partij en zette zich in voor de vernederlandsing van de rechtspraak. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij betrokken b... Lees meer
en Julius Obrie Obrie, Julius
Julius Obrie (1849-1929) was een Vlaamse jurist, hoogleraar en activist. Als Vlaamsgezinde jurist legde hij zich toe op de ontwikkeling van een Nederlandstalige rechtsspraak en rechtstaal... Lees meer
. Na 1918 werden de activisten politiek gemarginaliseerd; zo gingen waardevolle krachten verloren. In de jaren 1920 bleef de verdeeldheid, vooral omdat voorzitter Louis Franck Franck, Louis
De inzet van Louis Franck (1868-1937) voor de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs en de Gentse universiteit bracht hem rond 1910 op het hoogtepunt van zijn Vlaams-liberale roem.... Lees meer
van de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden
De Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden (1885-…) werd opgericht als een overkoepelende vereniging van Vlaamsgezinde juristen uit alle disciplines. De vereniging zette zich in voor de verned... Lees meer
zijn vereniging gebruikte om de activisten aan de kaak te stellen en de historische tweetaligheid van Vlaanderen te bepleiten.

Toch raakte het Vlaamse rechtsleven enigszins op dreef. Op vraag van het tiende Vlaamse Rechtskundig Congres te Brugge (1922) richtte minister van justitie Fulgence Masson in 1923 de Centrale Commissie voor de Nederlandse rechtstaal en bestuurstaal in België op. Deze commissie bezorgde onder meer vertalingen van de grondwet, het burgerlijk wetboek en het strafwetboek. De vertalingen hadden geen officiële rechtskracht, maar moesten wel worden gebruikt bij het onderwijs aan de rijksuniversiteiten en voor het opmaken van authentieke akten. Belangrijk was ook de geleidelijke ontdubbeling (Nederlands en Frans) van de cursussen aan de rechtsfaculteiten te Leuven en te Gent in de jaren 1920, en vanaf 1931-1932 te Brussel.

De wet van 15 juni 1935: de doorbraak

Na de Bormsverkiezing Bormsverkiezing
De Bormsverkiezing – de verkiezing van de onverkiesbare, in de gevangenis verblijvende ex-activist August Borms tot Kamerlid bij tussentijdse verkiezingen in 1929 – was een politiek feit ... Lees meer
in 1928 kwam de Vlaamse beweging in een stroomversnelling terecht. De Katholieke Unie schaarde zich achter het minimumprogramma van Frans van Cauwelaert Van Cauwelaert, Frans
Frans van Cauwelaert (1880-1961) was een Vlaamsgezinde katholieke politicus, die een hoofdrol speelde in de vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen. Van Cauwelaert lag in 19... Lees meer
, dat onder meer voorzag in eentaligheid van de rechtsbedeling in Vlaanderen. De socialistische Belgische Werkliedenpartij Belgische Werkliedenpartij
Lees meer
erkende het algemeen beginsel van eentaligheid nadat ze in mei 1929 in Vlaanderen electoraal was afgestraft om het Compromis der Belgen Compromis des Belges
Lees meer
, een voorstel tot taalregeling met faciliteiten in Vlaanderen.

De rooms-blauwe regering- Henri Jaspar Jaspar, Henri
Henri Jaspar (1870-1939) was een Brusselse katholieke politicus die een oplossing wilde voor de Vlaamse kwestie. Lees meer
wilde de taalproblemen oplossen. In maart 1930 diende de liberale premier twee wetsontwerpen in op het taalgebruik: in burgerlijke zaken en voor het hof van cassatie. Ze gingen uit van tweetaligheid in Vlaanderen. De Vlaams-nationalist Gerard Romsée Romsée, Gerard
Lees meer
had een ander voorstel: eentalige rechtspleging in Vlaanderen en Wallonië, tweetaligheid in de Brusselse agglomeratie en een overgangsregeling van vijf jaar voor de advocaten. De Katholieke Vlaamsche Landsbond Katholieke Vlaamse Landsbond (1919-1964)
De Katholieke Vlaamsche Landsbond (1919-1955) was de federatie van de Katholieke Vlaamsche Arrondissementsbonden, die als drukkingsgroep streed voor de vernederlandsing van Vlaanderen met... Lees meer
schaarde zich achter dit voorstel. Een Kamercommissie zou de verschillende voorstellen onderzoeken. Secretaris Hendrik Marck Marck, Hendrik
Lees meer
werkte een radicale tekst uit in de zin van wat de Vlaams-nationale en katholieke strekking wilde. De kwestie geraakte nochtans niet op dreef: de regering had van het taalvraagstuk een regeringszaak gemaakt, waarbij de liberalen vasthielden aan de bescherming van de Franstaligen in Vlaanderen. In mei 1931 kwam de regering ten val. Tijdens de formatiebesprekingen bezweken de liberalen onder katholieke druk: ze stemden erin toe het parlement vrij te laten in de taalkwestie.

De Kamercommissie belast met de taalontwerpen in rechtszaken hakte enkele weken later een belangrijke knoop door: ze oordeelde dat, behoudens overgangsmaatregelen, de advocaten in Vlaanderen in het Nederlands moesten pleiten. Marck kreeg de opdracht een allesomvattende taalregeling in rechtszaken uit te werken, die ook betrekking had op de strafzaken.

Intussen kreeg het protest tegen de vernederlandsing van het gerecht gestalte. Er was geen collectief verzet van de magistraten, maar hier en daar weigerden in Vlaanderen rechters een Nederlandse procedure toe te staan omdat ze daartoe (nog) niet wettelijk verplicht waren. Hun obstinate acties deden vaak vaudevillesk aan en discrediteerden de Franstaligen in Vlaanderen. Wel rees hard verzet onder de advocaten in Vlaanderen. Te Gent en te Antwerpen ondertekende ongeveer de helft van de balie een petitie voor taalvrijheid. Deze Fransgezinden stonden geenszins sterk. Ze moesten optornen tegen de geconcerteerde actie van de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden
De Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden (1885-…) werd opgericht als een overkoepelende vereniging van Vlaamsgezinde juristen uit alle disciplines. De vereniging zette zich in voor de verned... Lees meer
(die zich in 1927 ontdaan had van Louis Franck) en van de Vlaamse Conferentie der Balie Vlaamse Conferentie der Balie
Lees meer
van Antwerpen. Onder impuls van mr. René Victor Victor, René
René Victor (1897-1984) was een advocaat en leverde een belangrijke bijdrage aan de vernederlandsing van het rechtsleven in Vlaanderen, voornamelijk via het Rechtskundig Weekblad en de v... Lees meer
was in 1931 te Antwerpen ook het zeer strijdvaardige Rechtskundig Weekblad Rechtskundig Weekblad
Het Rechtskundig Weekblad (1931-…) is een juridisch tijdschrift dat initieel voornamelijk gericht was op het stimuleren van de rechtswetenschap in de Nederlandse taal. In de naoorlogse pe... Lees meer
opgericht. Bovendien kregen de verfranste advocaten geen steun vanuit Brussel of Wallonië. Ze zouden daarom enkel de voorrechten van hun eigen generatie bestendigen door ruime overgangsmaatregelen.

De Vlaamse beweging werd daarentegen wel vanuit Wallonië ondersteund. De Walen opteerden immers voor homogeen eentalige regio's, onder meer nadat ze waren opgeschrikt door incidenten die Flor Grammens Grammens, Flor
Onderwijzer Flor Grammens (1899-1985) verwierf tijdens zijn leven grote bekendheid door zijn herhaalde en soms spectaculaire acties tegen de schendingen van de taalwetgeving. Lees meer
in Vlaamse taalgrensgemeenten in Luik en Henegouwen uitlokte. Zo eiste hij in hoger beroep voor de correctionele rechtbank te Luik een Nederlands proces voor feiten gepleegd in de Voerstreek ( Voeren Voeren
Lees meer
). Meer nog, de flaminganten wezen de Walen op het bestaan van belangrijke Vlaamse minderheden in Charleroi en elders. Verslaggever Marck schermde met het argument van de gelijkheid: indien in Vlaanderen faciliteiten, dan ook in Wallonië. Deze discussie werd bovendien doorkruist door die van 1932 over de taalwet in het bestuur; daar kelderden de Walen de voor hen nadelige tweetaligheid van de centrale besturen, waar ook de flaminganten niet van wilden weten. Nu stak echter de ' tweetaligheid Tweetaligheid
Lees meer
' van Wallonië de kop op! De Walen kozen resoluut voor de officiële eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië.

Tussen Vlamingen en Walen heerste ook grote eensgezindheid over het bijzondere taalstatuut van de taalgrensgemeenten: de rechtspleging zou er geschieden in de taal van de gemeente; kende de bevoegde magistraat deze niet, dan werd de zaak verwezen naar de dichtstbijzijnde rechtbank in het aangrenzende taalgebied.

Het belangrijkste knelpunt tijdens de Kamerbespreking was Brussel Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
. De Vlaamse parlementsleden waren in de meerderheid en konden dus een regeling opdringen; wel deden ze een aantal toegevingen, die de Franstaligen echter te licht bevonden. Het geschil betrof vooral de afbakening van het tweetalige gebied waarin vrije taalkeuze zou gelden. De Franstaligen vroegen een tweetalig statuut voor het hele arrondissement Brussel. Ze wilden voorkomen dat de Brusselse rechtbank van eerste aanleg processen uit de eentalig Nederlandse kantons (Wolvertem, Asse, Sint-Kwintens-Lennik en Vilvoorde, samen 89 van de 121 gemeenten van het arrondissement) steeds in het Nederlands moest behandelen. De Vlamingen stemden er uiteindelijk mee in dat taalwijziging mogelijk was wanneer het geschil in eerste aanleg in Brussel zelf werd ingeleid. Dat was een belangrijke toegeving. Bovendien kreeg het gemengde kanton Halle (dertien Vlaamse en drie Waalse gemeenten) een tweetalig statuut: de verweerder werd er gedagvaard in de taal van zijn gemeente, waarna hij de andere procestaal kon vragen. In de agglomeratie Brussel, toen zestien gemeenten, mocht de verweerder in een van beide talen worden gedagvaard, waarna de taalwijziging mogelijk was. De Franstaligen wilden ook, uitsluitend voor deze wet, de agglomeratie vergroten tot negentien gemeenten. In de Kamer werd dat nipt verworpen, Vlamingen tegen Walen.

De Senaat wijzigde het Kamerontwerp op enkele punten. De uitbreiding van de agglomeratie kreeg er een meerderheid. Cruciaal was de verwerping – opnieuw Vlamingen tegen Franstaligen – van een amendement waardoor in burgerlijke processen de rechtbank in de andere landstaal zou mogen rechtspreken, wanneer ze oordeelde die taal voldoende te kennen. Wel keurde de Senaat zonder discussie een amendement in deze zin goed met betrekking tot de politie- en de correctionele rechtbanken! De Vlaamse beweging reageerde onthutst op deze bres in de taalwet, die wellicht het gevolg was van onachtzaamheid bij de Vlaamse senatoren.

De wet-Marck van 15 juni 1935 kwam hierop neer:

1. De eentalige gebieden:

- eentalige rechtspleging in de streektaal;

- in de burgerlijke rechtbanken en die van koophandel mochten de partijen evenwel, als ze het daarover eens waren, de verwijzing vragen van de zaak naar een rechtbank van het andere taalgebied. Ook in strafzaken kwam de beklaagde of beschuldigde dit recht toe; de correctionele en de politierechtbanken hoefden niet te verwijzen wanneer ze oordeelden de zaak zelf in die taal te kunnen behandelen (op de laatste bepaling na deed deze regeling geen afbreuk aan de homogeniteit van het taalgebied);

2. De agglomeratie Brussel:

- rechtspleging in het Nederlands of het Frans in de 19 Brusselse gemeenten;

- rechtspleging in de officiële taal van de gemeente in het gemengde kanton Halle, behoudens taalwijziging door de verweerder, beklaagde of beschuldigde;

- rechtspleging in het Nederlands in de overige gemeenten van het arrondissement Brussel, voor rechtszaken ingeleid voor de vrederechter of de politierechtbank; mogelijkheid tot taalwijziging indien in eerste aanleg ingeleid voor de rechtbank van koophandel of de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

3. De taalgrensgemeenten:

- de rechtszaak werd behandeld in de taal van de gemeente, tenzij wanneer de verweerder, beklaagde of beschuldigde de taalwijziging vroeg. Wanneer een magistraat de taal van de taalgrensgemeente niet kende, werd de zaak verwezen naar de dichtstbijzijnde rechtbank van hetzelfde niveau in het andere taalgebied.

4. Rechtspleging in beroep:

- het hoger beroep werd behandeld in de taal van de bestreden beslissing.

5. Sanctieregeling:

- alle bepalingen waren voorgeschreven op straffe van nietigheid, ambtshalve door de rechter uit te spreken. Elk op tegenspraak gewezen, en niet zuiver voorbereidend vonnis dekte de nietigheid van de voorafgaande rechtspleging.

6. Bijzondere bepalingen:

- de advocaten met een diploma behaald vóór 1 januari 1930 mochten in Vlaanderen verder in het Frans pleiten; wie zijn diploma had behaald na die datum, genoot nog taalvrijheid gedurende vijf jaar.

Wie als magistraat wilde worden benoemd, moest een diploma uit dat taalgebied hebben; van die regel kon worden afgeweken wanneer de taalkennis uit een taalexamen bleek.

Na 1935

De Vlaamse publieke opinie reageerde aanvankelijk terughoudend op de taalwet van 1935. Ze keek aan tegen de overgangsmaatregelen en verwachtte weinig heil van het magistratenkorps, waarvan een heel deel de wet niet gunstig gezind was. De Vlaamse beweging oefende druk uit op de opeenvolgende ministers van justitie om Vlaamsvoelende magistraten te benoemen, onder meer te Brussel. Dat gebeurde niet steeds. Het was vooral de benoeming van oudere kandidaten na een taalexamen die vragen deed rijzen.

Dit verklaart mede het grote belang dat het Vlaamsch Nationaal Verbond Vlaamsch Nationaal Verbond
Het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) (1933-1945) was een rechts-radicale Vlaams-nationalistische partij die tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerde met de Duitse nationaalsocialistis... Lees meer
(VNV) in 1940-1941 hechtte aan de benoeming van een VNV-secretaris-generaal op justitie. De kandidaat van het VNV, Gerard Romsée Romsée, Gerard
Lees meer
, werd uiteindelijk op het minstens even belangrijke departement van binnenlandse zaken benoemd.

Het pessimisme over de toepassing van de wet van 1935 was overigens niet terecht. Het bleek al snel een uitstekende taalwet te zijn.

De overgangsregeling voor pleidooien woog minder zwaar dan verwacht, omdat de jongere advocaten maar heel zelden gebruikmaakten van de mogelijkheid om in het Frans te pleiten. In 1937 bedroeg het aantal Vlaamse pleidooien in Vlaanderen ongeveer 80%. Na de oorlog kwamen haast geen Franse pleidooien meer voor.

De verwijzing naar een ander taalgebied was zeer uitzonderlijk. Ook kwam het, voor zover bekend, haast nooit voor dat een correctionele of politierechtbank niet verwees maar zelf de zaak in het Frans behandelde. Wel werd in de taalgrensgemeenten op grote schaal gebruikgemaakt van de verwijzing: in bepaalde kleine strafzaken bleek dat een middel om de verjaring te halen! In 1963 zou de wijziging aan de wet van 15 juni 1935 (zie hierna) dit oneigenlijk gebruik sterk inperken.

De wet van 9 augustus 1963

Omdat de taalgrens niet geheel samenviel met de provinciegrenzen, voorzag de taalwet van 1935 in een specifieke regeling voor de taalgemengde kantons en arrondissementen (de taalwijziging of de verwijzing van hierboven). Ook de taalwetten van 1932 op het bestuur en op het lager en middelbaar onderwijs hadden voor deze gebieden in een gelijkaardige vorm van tweetaligheid voorzien.

Vanaf de jaren 1950 werd vanuit Vlaanderen geageerd voor de afschaffing van de talentellingen die vastgelegd waren in de wet van 1932 op het bestuur. De taalgrens moest eens en voorgoed worden vastgelegd, waarbij het taalgemengde karakter van sommige kantons kon worden ongedaan gemaakt door de overheveling van gemeenten naar een aangrenzend eentalig kanton.

Dit geschiedde door de wet van 8 november 1962. In een 25-tal gemeenten, waar de taalminderheid niet kon worden gelokaliseerd, werden taalfaciliteiten inzake bestuur en onderwijs ingevoerd. Voor wat het Brusselse betreft werd hierin voorzien door een wet van 2 augustus 1963, waarbij de zes Vlaamse randgemeenten in een afzonderlijk administratief arrondissement werden ondergebracht, met faciliteiten voor Franstaligen.

Deze fundamentele wijzigingen moesten ook leiden tot een aanpassing van de wet van 1935 op het taalgebruik in rechtszaken. De wet van 9 augustus 1963 bepaalde dat in de zes randgemeenten de procedure in het Nederlands wordt ingeleid; de gedaagde die in zo'n gemeente woont, kan echter vragen dat de rechtspleging in het Frans wordt voortgezet.

Voor procedures vanuit de Voerstreek geldt dezelfde regeling in de kantons (vredegerechten en politierechtbanken); op het niveau van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren leidt de taalwijziging tot verwijzing naar Luik of Verviers. Vlamingen in het naar Henegouwen overgehevelde Komen-Moeskroen Komen-Moeskroen
Beide gemeenten, Komen en Moeskroen, zijn nu gelegen in de provincie Henegouwen, maar behoorden tot 1963 tot de provincie West-Vlaanderen. De overheveling hebben ze te danken aan de resul... Lees meer
krijgen dezelfde faciliteiten, met een mogelijke verwijzing vanuit Doornik naar Ieper of Kortrijk.

Verdere aanpassingen en problemen, voornamelijk inzake Brussel

Bij de invoering van het nieuwe Gerechtelijk Wetboek in 1967 werd de wet van 1935 nog op een aantal punten aangepast en verbeterd.

Het in Vlaamse kringen zeer betwiste taalexamen, dat toeliet magistraten te benoemen die hun diploma onder een ander taalstelsel hadden behaald, werd eindelijk afgeschaft. Deze innovatie ging samen met het feit dat alle kandidaten nu hun diploma hadden behaald na de vernederlandsing van het universitair onderwijs in 1932.

In de rechtbank van eerste aanleg te Brussel was na 1935 het aantal Franse processen erg hoog gebleven. Werd een geschil vanuit Halle-Vilvoorde in eerste aanleg ingeleid te Brussel, dan kon daar immers een taalwijziging worden gevraagd. De Brusselse advocaten zetten de partijen daartoe aan. In 1963 waren de Waalse gemeenten in het kanton Halle echter overgeheveld naar het arrondissement Nijvel. In 1967 werd de mogelijkheid om te Brussel een taalwijziging te vragen dan ook beperkt tot de negentien gemeenten en de zes uit de rand. Dat betekende een ingrijpende vernederlandsing van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, die bovendien de eentaligheid van Halle-Vilvoorde versterkte.

Bij deze hervorming uit 1967 kregen de rechtbank van eerste aanleg en het hof van beroep te Brussel nieuwe taalkaders, die kunnen worden aangepast aan de behoeften. Naast Nederlandse en Franse kamers worden in sommige rechtbanken ook tweetalige kamers opgericht; de magistraten daarvan moeten dan hun kennis van de tweede landstaal bewijzen. In het hof van cassatie werd het nieuwe taalkader echter paritair: evenveel Franstaligen als Vlamingen.

De verhoudingen te Brussel (cassatie, beroep en eerste aanleg) zouden maar worden toegepast naarmate nieuwe benoemingen hiervoor ruimte schiepen. Zoals kon worden verwacht, sleepte dat alles aan tot in de jaren 1980, waarbij Franstalige ministers van justitie minder geneigd waren rekening te houden met de in te voeren taalverhoudingen.

Toch zijn in Brussel niet alle problemen van de baan. Zo leidt de pariteit in het hof van cassatie ertoe dat de Vlaamse magistraten heel wat meer dossiers behandelen dan hun Franstalige collega's. Ook zijn er problemen in de tweetalige kamers. In bepaalde rechtbanken, zoals die van koophandel, wordt de eentaligheid van bepaalde magistraten door de vingers gezien; vanwege collegialiteit roept niemand er de taalnietigheid in, zodat de rechtspleging er ook in Vlaamse processen in het Frans verloopt!

Het weze ten slotte vermeld dat de wet van 1935 en de algehele vernederlandsing van het universitair onderwijs in 1930 in Vlaanderen hebben geleid tot een diepgaande vernederlandsing van het rechtsleven. Al in de jaren 1920 publiceerden juristen als Albert Kluyskens Kluyskens, Albert
Albert Kluyskens (1885-1956) was een Gentse hoogleraar die van groot belang is geweest voor de ontwikkeling van de Nederlandstalige rechtswetenschap. Lees meer
en Louis Fredericq Nederlandse handboeken over burgerlijk en handelsrecht. In de volgende decennia werd de rechtsleer in Vlaanderen op elk domein grondig vernederlandst. Belangrijk was ook de oprichting in 1954 van de Commissie, belast met de voorbereiding van de Nederlandse tekst van de Grondwet, de Wetboeken en de voornaamste wetten en besluiten Commissie-Van Dievoet
De Commissie-Van Dievoet was de commissie die de Nederlandse tekst voorbereidde van de Grondwet en de belangrijkste wetten, waarna deze, na goedkeuring door het parlement, dezelfde rechts... Lees meer
. De teksten die ze uitwerkte moesten nadien door het parlement bij wet worden goedgekeurd. Daardoor kreeg deze Nederlandse vertaling een authentiek karakter en is de tekst volledig gelijkwaardig aan de Franse. In 1967 keurde het parlement de Nederlandse tekst van de grondwet goed en in de jaren 1970 zouden de meeste andere vertalingen volgen. Enkele vertalingen wachten echter nog steeds op de goedkeuring door het parlement.

Literatuur

– A. de Jonghe, De taalpolitiek van Koning Willem I in de Zuidelijke Nederlanden (1814-1830). De genesis der taalbesluiten en hun toepassing, 1943.
– R. Victor, Schets ener geschiedenis van de Vlaamse Conferentie der Balie van Antwerpen (Vlaamse Rechtskundige bibliotheek, 1960).
– M. van den Wijngaert, De invloeden op de benoemingen van magistraten in de negentiende eeuw. De rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (1847-1899), KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1963.
– J.M. Lermyte, 'De eerste taalwet, die op de strafrechtspleging in 1873', in L. Wils (ed.), De houding van de politieke partijen tegenover de Vlaamse beweging in de 19de eeuw (Standen en Landen, LIX, 1972), p. 147-209.
– G. Baert, Gedenkboek De Vlaamse Conferentie der Balie van Gent 1873-1973, 1973.
– L. Wils, 'De taalpolitiek van Willem I', in Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 1977, p. 81-87.
– M. Stoop, De taalwet van 4 september 1891: totstandkoming en reacties in de Antwerpse pers, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1983.
– P. van den Berghe en L. Wils, 'De wet van 22 februari 1908 op het taalgebruik in strafzaken, bijzonder in het arrondissement Brussel', in Taal en sociale integratie, VII, 1984, p. 79-96.
– H. van Velthoven, 'Het taalgebruik van het Nederlands in strafzaken in het arrondissement Brussel: de taalwet Van der Linden-Renkin (22 februari 1908)', in Taal en sociale integratie, VII, 1984, p. 97-104.
– H. van Goethem, 'De Bond der Vlaamse rechtsgeleerden (1885-1964)', in H. van Goethem (ed.), Honderd jaar Vlaams rechtsleven. Bij het eeuwfeest van de Vlaamse Juristenvereniging en de 50ste verjaardag van de vernederlandsing van het gerecht, 1985, p. 13-199.
– id., 'Eén volk, één taal. Nationalisme en taalwetgeving in Frankrijk vanaf 1670, en in de geannexeerde Zuidelijke Nederlanden (1795-1813)', in WT, jg. 46, nr. 1-3, 1987, p. 56-86 en p. 129-147.
– id., De taaltoestanden in het Vlaams-Belgisch gerecht 1795-1935, 1990.

Suggestie doorgeven

1998: Herman Van Goethem

2023: Herman Van Goethem

Inhoudstafel