Petitionnement

Gebeurtenis
Milan Dupont (2023, herwerking), Guy Lernout (1998)

Het Vlaams petitionnement (1840) was een politieke actie waarbij taalminnaars uit Antwerpen, Gent en Leuven voor de eerste maal een ‘Vlaams’ eisenprogramma formuleerden. Dit petitionnement wordt door verschillende historici gezien als het begin van een politieke Vlaamse beweging.

Leestijd: 17 minuten

In 1840 overschreed de Vlaamse beweging voor het eerst de grenzen van een zuiver literaire beweging en betrad ze het politieke forum. Enkele groepjes Vlaamsgezinde filologen en letterkundigen uit Antwerpen, Gent en Leuven organiseerden samen een petitionnement dat een ‘Vlaams’ eisenprogramma formuleerde. De bescherming van de Nederlandse taal in het openbare leven stond daarbij centraal. Zowel een verdienste als een zwakte van dit vroege petitionnement was het gebrek aan eenheid over de verschillende lokaliteiten heen. Aan de ene kant reikten ze elkaar bewust de hand en was er sprake van kruisbestuiving. Aan de andere kant bleef de eensgezindheid fragiel. Het petitionnement wordt vaak beschouwd als de voorbode van een gepolitiseerde generatie flaminganten die in het laatste kwart van de 19de eeuw voor de eerste beschermende taalwetten zouden zorgen.

In 1840 betrad de voordien grotendeels literair-culturele Vlaamse beweging voor het eerst het politieke forum. Dat deed ze door een petitionnement te organiseren. Het gebruik van dit moderne, extraparlementaire en fel betwiste politieke drukkingsmiddel speelde al sinds het einde van de 18de eeuw een belangrijke rol in verschillende Europese landen. De organisatoren zochten massale steun en handtekeningen voor een verzoekschrift om zo buiten het parlement om druk uit te oefenen op de koning, de regering en het parlement. De term stamt van het Franse woord pétitionnement en werd voor het eerst gebruikt voor de Franstalige Belgische oppositie in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarna anderen hem al snel overnamen.

Het initiatief van het Vlaams petitionnement kwam van groepjes filologen en letterkundigen uit Antwerpen, Gent en Leuven, die de opwaardering eisten van de Nederlandse taal in het openbare leven in de Vlaamse provincies. Hoewel de verschillende lokale centra de motor waren van de onderneming, was er duidelijk sprake van kruisbestuiving. Het was de eerste maal in België dat culturele en taaleisen zo’n nationaal karakter kregen.

Oorsprong

Begin 1839 werd in Antwerpen, Gent en Leuven min of meer op hetzelfde moment gesproken over de organisatie van een verzoekschrift. Dit was in de eerste plaats een gevolg van het feit dat groepjes voorstanders van de ‘Vlaamse’ of ‘Nederduitse’ taal (de zogenaamde taalminnaars) zich bedrogen voelden door de regering in hun hoop een officiële Vlaamse academie op te richten in het jonge België. Het ging daarbij om leden van een kleinburgerlijke en stedelijke elite die in de eerste plaats bestond uit ambtenaren, kanunniken en (eerder lokale) politici.

De Antwerpenaren waren in de eerste plaats romantische schrijvers, dichters, beeldhouwers en schilders en concentreerden zich rond het in december 1835 opgerichte genootschap De Olijftak De Olijftak
De Olijftak was een in 1835 opgerichte Antwerpse rederijkerskamer, die in de context van het ontluikende Vlaamsgezinde cultuurleven wilde aanknopen bij de bewonderde 16de-eeuwse rederijke... Lees meer
. De Gentse groep was dan weer een verzameling van ex- orangistische Orangisme
Het orangisme is de verzamelterm voor het verzet tegen de Belgische afsplitsing van het Koninkrijk der Nederland onder leiding van Willem I van Oranje. Lees meer
filologen die zich in 1836 verenigden in de kring De Tael is Gan(t)sch het Volk De Tael is gansch het Volk
Lees meer
. Jan Frans Willems Willems, Jan Frans
Jan Frans Willems (1793-1846), de “vader van de Vlaamse beweging”, was dichter, polemist, filoloog, tekstediteur en initiatiefnemer of lid van tal van academies en genootschappen in binne... Lees meer
en Ferdinand A. Snellaert Snellaert, Ferdinand A.
Ferdinand Augustijn Snellaert (1809-1872) was een arts, filoloog, letterkundige en leidende figuur in de Vlaamse beweging. Lees meer
waren de bekendste voormannen. De Leuvense groep bestond voornamelijk uit lagere clerus en stond sterk onder de invloed van kannunik Jan-Baptist David David, Jan-Baptist
Jan-Baptist David (1801-1866) was een katholiek priester, en vanaf 1834 hoogleraar nationale taal, letterkunde en geschiedenis aan de Katholieke Universiteit in Mechelen en Leuven. Hij sp... Lees meer
. Ze groeide uit de studentenvereniging Met Tijd en Vlijt Met Tijd en Vlijt
Met Tijd en Vlijt was een Vlaamsgezind Studentengenootschap dat in 1836 aan de Leuvense universiteit werd opgericht en bleef bestaan tot na de Tweede Wereldoorlog. Het speelde tot 1875 e... Lees meer
.

Zoals historicus Vincent Scheltiens aangeeft in zijn proefschrift, stond deze beweging ver af van de ongeletterde lagere klassen. De taalminnaars zagen hun emancipatie ‘uitsluitend in paternalistische, culturele termen […], maar niet in termen van sociale bevrijding’. De algemene verfransing in het jonge België bevoordeelde Franstaligen bij het invullen van ambtenarenjobs, wat in belangrijke mate de sociale mobiliteit van de taalijveraars beperkte. Dit was vermoedelijk een belangrijke beweegreden voor het organiseren van het petitionnement.

Zo wilde die kleine groep intellectuelen in de context van de nieuwe natiestaat België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
de culturele en taaleigenheid van het Nederduits of Vlaams beschermen en in de verf zetten. De crisis ten gevolge van het uitblijven van een vredesakkoord met Nederland maakte mogelijke verwezenlijkingen politiek onhaalbaar. Waar de taalminnaars de promotie van het Nederduits of Vlaams zagen als een Belgisch patriottische onderneming (en als een reactie op de literaire hegemonie van Frankrijk), beargumenteerde de meer traditionele Belgische elite dat het Frans een wapen was om de Belgische nationale eigenheid te beschermen en te propageren, tegenover de Nederlandse noorderbuur. Die laatsten vereenzelvigden pleidooien ter bevordering van de ‘volkstaal’ (‘Vlaems’ of ‘Nederduits’) dan ook met een politiek orangistisch Orangisme
Het orangisme is de verzamelterm voor het verzet tegen de Belgische afsplitsing van het Koninkrijk der Nederland onder leiding van Willem I van Oranje. Lees meer
, antirevolutionair en protestants denken. Het hielp de taalminnaars niet dat hun ‘volkstael’ (zoals zij het noemden) bestond uit een veelheid aan lokale dialecten die sterk van elkaar verschilden. De zogenaamde spellingoorlog Spellingoorlog
Spellingoorlog verwijst naar de spellingstrijd van 1839 tot 1844 tussen voor- en tegenstanders van de zogenaamde Commissiespelling, die een aanpassing van het Nederlands in Vlaanderen aan... Lees meer
(1839-1844) was nog niet uitgevochten. In Nederland Nederland
Nederland is met Vlaanderen verbonden door de economische infrastructuur, de taal en de geschiedenis. Vanaf eind 18de eeuw kreeg die verbondenheid in taal en cultuur op uiteenlopende mani... Lees meer
had een eenmaking op spellingsvlak zich wel al ingezet, wat wederom de vrees voor samenwerking met en sympathie voor de noorderbuur voedde (zie Taal Taal
De ontwikkeling van het Nederlands vormde tot diep in de 20ste eeuw een fundamenteel aandachtspunt in de Vlaamse beweging. De wijze waarop het geschreven en gesproken Nederlands gehanteer... Lees meer
).

Voor de stap in de politieke arena was vooral de vriendschapsband tussen Ferdinand A. Snellaert uit Gent en Jan J. de Laet uit Antwerpen belangrijk. Zij lieten beiden hun wens tot een doorbraak blijken. ‘Ik geloof dat wij zonder petitie bij onze heeren regeerders niet ver zullen komen. Op de eene of de andere wijze zullen wij er op los moeten gaan’, schreef Snellaert op 7 oktober 1839 aan zijn Antwerpse medestander.

Uiteindelijk werd in december 1839 het startschot gegeven. Toen het vredesverdrag tussen België en Nederland op 19 april 1839 werd ondertekend en zo de definitieve grensregeling vastlag, was de toestand immers gunstiger geworden. Voortaan zou een eventuele beschuldiging van orangisme de flamingantische acties niet meteen in diskrediet brengen. Bovendien hadden de Belgische onderhandelaars afstand gedaan van delen van Limburg Limburg
Lees meer
en Luxemburg; gebieden die op zijn minst volgens sommigen van de taalminnaars (bijvoorbeeld De Laet en Conscience) deelden in de culturele eigenheid van België. Er kon én moest dus een politieke poging ten gunste van de volkstaal gewaagd worden.

Een stap in de politieke arena

Het eerste Vlaamse petitionnement ontstond in de Gentse kring van Vlaamse orangisten. Snellaert en Philip M. Blommaert Blommaert, Philip M.
Lees meer
waren de initiatiefnemers en voornaamste organisatoren ervan. Ze handelden met steun van de Gentse letterkundige vereniging De Tael is gan(t)sch het Volk De Tael is gansch het Volk
Lees meer
. Samen zorgden ze voor de verspreiding van het verzoekschrift. Het werd tijdens de eerste dagen van januari 1840 verstuurd naar de koning, een aantal parlementsleden, de vier bisschoppen van de bisdommen in Antwerpen, Brugge, Gent en Mechelen-Brussel, en de burgemeesters en pastoors van alle gemeenten met meer dan duizend inwoners. Daarnaast werd ook de meeste taalliefhebbers gevraagd het mogelijke te doen om handtekeningen te werven en, in het bijzonder, de hun toegestuurde petities in minder volkrijke gemeenten te verspreiden.

Enkel de leden van bovengenoemde vereniging kenden de auteur van de petitie, en die hielden het voor zichzelf. Lange tijd is er bijgevolg twijfel geweest over de opsteller van de tekst. Ludo Stynen bevestigde in 2012 in zijn biografie over Jan Frans Willems Guy Lernouts bevinding dat Willems de auteur was. Die laatste formuleerde dus voor de eerste maal op concrete wijze een programma van eisen en dus ook van mogelijke actie.

De tekst bestond uit twee delen. Ten eerste was er de motivering van deze eerste politieke daad ter promotie van de volkstaal, de zogenaamde grieven. Ten tweede bevatte de tekst concrete eisen tot hervormingen. De Franse overheersing, zo stelden de Gentenaren, was de oorzaak van alle onheil. De landstaal was verwaarloosd en er werd een Franse opvoeding opgedrongen. Bovendien waren de ‘historische rechten’, in Brabant en Vlaanderen gevrijwaard door de Blijde Inkomsten en Landsgrondwetten, door de Franse bezetting weggevaagd. De band tussen de Vlamingen en hun eigenheid, die dus het louter taalkundige oversteeg, was zo verbroken.

Dit soort interpretaties van de rol van de volkstaal in het nationale verleden waren op dat moment ook in het buitenland aanwezig, en er was een sterke wisselwerking van ideeën over de nationale grenzen heen. De zogenaamde concrete gevolgen van de Franse overheersing waren: een gebrek aan eenheid tussen de hogere, Franssprekende en de lagere, Vlaamssprekende standen; de aantrekking van duizenden vreemdelingen om het Vlaamse volk nog meer te verfransen; zedenverwildering en ontkerkelijking van de jeugd zoals in Frankrijk; meer en meer Vlaamsonkundigen in het bestuur; de veroordeling van Fransonkundige landslieden omdat ze de wetsteksten niet verstonden; de onmogelijkheid voor vele burgemeesters en gemeentesecretarissen om met de centrale besturen te corresponderen; de noodzakelijkheid voor een groot deel van de bevolking om voor het gerecht Gerecht
Lees meer
zijn toevlucht te nemen tot een tolk; advocaten die pleitten zonder dat de belanghebbende een woord verstond van wat er gezegd werd.

De Gentenaren contrasteerden dit alles met het bewind van de Bourgondiërs of Oostenrijk, toen van deze wantoestanden volgens hen geen sprake was geweest. Typisch voor de nationale bewegingen van die periode is dat ze ook hedendaagse voorbeelden van andere naties gebruikten om hun argumenten te staven. Zo bevat het Gentse verzoekschrift expliciete verwijzingen naar Zwitserland en Denemarken, en publiceerde kopstuk Blommaert enkele maanden later een vergelijkende studie tussen Vlaanderen en de Bohemen (zie Internationaal-comparatief perspectief Vlaamse beweging in internationaal-comparatief perspectief
De Vlaamse beweging heeft zich altijd internationaal georiënteerd. Niet alleen vertoonde ze opvallende gelijkenissen met andere nationale bewegingen in Europa en elders, ze maakte geregel... Lees meer
).

De Gentse eisen

De Gentse petitionarissen vroegen daarom dat bij wet zou worden bepaald: 1) dat de provinciale en de gemeentelijke belangen besproken zouden worden in de taal van het land; 2) dat de rijksambtenaren zich van deze taal zouden bedienen in hun betrekkingen met de besturen of de ingezetenen; 3) dat deze taal gebruikt zou worden bij de rechtbanken in het geval dat de partijen of de beschuldigden deze verstonden; 4) dat er een Vlaamse academie opgericht zou worden of een Vlaamse afdeling tot stand zou komen bij de Brusselse academie; 5) dat het ‘Nederduits’ aan de universiteit van Gent en aan de andere rijksscholen op gelijke voet gesteld zou worden met het Frans.

Daarmee is evenwel niet alles gezegd over de organisatie van dit eerste Vlaamse petitionnement. Niet alle Vlaamsgezinden gingen immers akkoord met de Gentse petitietekst.

Leuvense kritiek

Vooral de Leuvense groep van taalminnaars nam afstand van de voor hen te radicale formulering van de Gentse stellingen en eisen, in het bijzonder kanunnik Jan-Baptist David David, Jan-Baptist
Jan-Baptist David (1801-1866) was een katholiek priester, en vanaf 1834 hoogleraar nationale taal, letterkunde en geschiedenis aan de Katholieke Universiteit in Mechelen en Leuven. Hij sp... Lees meer
en rector Petrus de Ram De Ram, Petrus
Petrus de Ram (1804-1865) was rector van de Katholieke universiteit (1834-1864), liberaal-katholiek en Vlaamsgezind. Hij richtte aan de univer-siteit een leerstoel Nederlandse taal- en le... Lees meer
van de Leuvense universiteit. Volgens hen had men de politieke belangen terzijde moeten laten om zich te beperken tot het vragen van een academie en de gelijkstelling van het Frans en Nederlands in het onderwijs Onderwijs
Lees meer
. Het vertoog was bovendien veel te scherp tegenover de ‘Walen’ (een term die op dat moment gebruikt werd voor alle Franstaligen in België) en het had niet alleen aan de Kamer maar ook aan de koning en aan de Senaat geadresseerd moeten worden. Deze bezwaren van de Leuvense katholieke flaminganten waren zowel van tactische als van principiële aard. Als katholieke traditionalisten legitimeerden ze hun kritiek vanuit de onverdachte Belgische vaderlandsliefde.

De Leuvenaren brachten een eigen, Leuvense petitie in omloop. Net als lange tijd het geval was voor het Gentse vertoogschrift, is er hier geen zekerheid over het auteurschap. Mogelijk was David er de opsteller van, maar ook Emmanuel van Straelen Van Straelen, Emmanuel
Emmanuel van Straelen (1815-1871) was auteur, bibliothecaris en uiteindelijk wijnhandelaar. Hij lag mee aan de basis van de oprichting van Vlaamsgezinde studentengenootschappen en speelde... Lees meer
, de stichter van Met Tijd en Vlijt Met Tijd en Vlijt
Met Tijd en Vlijt was een Vlaamsgezind Studentengenootschap dat in 1836 aan de Leuvense universiteit werd opgericht en bleef bestaan tot na de Tweede Wereldoorlog. Het speelde tot 1875 e... Lees meer
en organisator van de Leuvense actie, kan de redactie voor zijn rekening genomen hebben. In het Leuvense stuk waren de bezwaren opgeheven: het was tegelijk aan de drie wetgevende machten gericht en werd zorgvuldig Belgisch-nationaal gehouden, zonder ‘schreeuwen tegen de Walen’. De vijf eisen van het Gentse verzoekschrift werden daarentegen bijna letterlijk overgenomen. Het ging de Leuvenaren bij hun kritiek dus vooral om de verantwoording van de Gentenaren.

Antwerpse kritiek

De Antwerpse flaminganten wilden evenmin met het oorspronkelijke Gentse vertoogschrift instemmen. De drieledige structuur van de embryonale Vlaamse beweging kwam in deze petitionnementsactie duidelijk tot uiting. De Antwerpse groep liet een eigen petitie  circuleren, waarbij voor twee afzonderlijke petities werd geopteerd. De ene hielden de Antwerpse flaminganten eenvoudig en was bestemd voor de plattelandsbevolking. De andere richtten ze tot de stedelijke bevolking en stelden ze kritischer op. Beide stukken gingen uit van De Olijftak De Olijftak
De Olijftak was een in 1835 opgerichte Antwerpse rederijkerskamer, die in de context van het ontluikende Vlaamsgezinde cultuurleven wilde aanknopen bij de bewonderde 16de-eeuwse rederijke... Lees meer
en vermoedelijk heeft H. Colins, waarnemend voorzitter van die Antwerpse letterkundige vereniging, er zijn stempel op gedrukt.

Allereerst dient opgemerkt dat de Antwerpse petities opnieuw alleen tot de Kamer gericht waren. Uitdrukkelijker dan de Gentenaars, en zeker dan de katholieke traditionalisten uit Leuven, betoogde de Antwerpse groep bovendien dat de grondwet van 1830 het vrije gebruik van het ‘Nederduits’ als grondbeginsel aangenomen had. Ze benadrukten dat dit grondbeginsel in de praktijk ‘tot een ijdele woordenklank en bijna tot een bespotting’ geëvolueerd was. De Antwerpenaars concludeerden zo dat indien de volksvertegenwoordigers ‘onze billijke vraag afslaan’, men zal kunnen zeggen dat ‘bij de omwenteling van 1830 de Walen de vrijheid en de overmacht, de Vlamingen de slavernij en de vernedering gevonden hebben’. Gezien de houding van de Leuvenaren ten opzichte van het voor hen te radicale Gentse stuk, wezen ze vermoedelijk ook dit deel van het Antwerpse pleidooi af.

Vooral op het vlak van de concrete eisen ging de Antwerpse groep niet akkoord met de Gentenaars. Ze vroeg dat een wet zou worden uitgevaardigd waardoor 1) alle betrekkingen van de regering met de overheden, ambtenaren en ingezetenen in het ‘vlaemsch’ zouden plaatshebben; 2) de rijksambtenaren in hun betrekkingen met de provinciale en de gemeentebesturen uitsluitend het ‘vlaemsch’ zouden gebruiken en dezelfde besturen ook al hun zaken uitsluitend in het ‘vlaemsch’ zouden behandelen; 3) ‘onze taal’ gebruikt zou moeten worden bij de rechtbanken en er voortaan ook een officiële tekst der wetten in elk der twee talen zou bestaan; 4) het ‘Nederduits’ bij de universiteit te Gent en in de andere rijksscholen op gelijke voet gesteld zou worden met het Frans.

Het valt op dat de vraag om een Vlaamse academie in deze Antwerpse petitie niet voorkomt. De tweede Antwerpse eis is daarnaast een combinatie van de eerste twee eisen van de Gentse petitie. Het is bovendien opmerkelijk dat de Antwerpse eisen één en drie verregaand en radicaal zijn, zeker als men ze vergelijkt met de eisen van de andere centra van de Vlaamse beweging.

De vraag blijft waarom de Antwerpse groep zich verzette tegen de Gentse petitietekst en zelfs aanzienlijk verschillende eisen formuleerde. Aan de ene kant deden ze dit – net als de Leuvenaren – om redenen van tactische en principiële aard. Aan de andere kant waren de taalminnaars in Antwerpen niet te spreken over het feit dat Gent het petitionnement zelfstandig begon. Dit blijkt uit beschuldigingen van De Laet en Conscience. De letterkundigen voelden zich in Antwerpen over het hoofd gezien. Willems noemde de handelwijze van de Antwerpenaren ‘kleingeestig’. Dit lijkt haaks te staan op de goede relatie tussen de oorspronkelijke initiatiefnemers en drijvende krachten, Snellaert en De Laet. De vriendschap tussen de groepen reikte waarschijnlijk niet veel verder dan de twee mannen. Er was veeleer sprake van concurrentie en wellicht zelfs een zekere animositeit tussen de Antwerpse en Gentse taalminnaars.

De Antwerpenaren pleitten bovendien niet voor een Vlaamse academie of een Vlaamse afdeling aan de Brusselse academie, terwijl die eis bij de Gentenaren en Leuvenaren een centrale plaats innam. De Laets correspondentie is in dit verband verhelderend. Hij gaf met zoveel woorden te kennen aan Snellaert dat het hem weinig kon schelen of er een Vlaamse academie kwam of niet. Hij zou er toch geen plaatsje als lid kunnen bemachtigen aangezien hij niet aan filologie deed. Bovendien zou Willems volgens De Laet in zijn academie geen oppositie opnemen of dulden. Het typeert de animositeit en onderlinge verschillen. De traditionele indeling in een Gentse groep van filologen en een Antwerpse groep van literatoren blijkt in 1840 dus concrete gevolgen te hebben gehad voor (het gebrek aan) eensgezindheid binnen de nog jonge Vlaamse beweging.

Tegenstanders

Een eerste groep die zich over de gehele lijn tegen de petities en de boodschap ervan verzette, waren de zogenaamde franskiljons Franskiljon
'Franskiljon' is in het traditionele flamingantische discours de benaming van een voorstander en bevorderaar van de verfransing in Vlaanderen. Het begrip kenmerkt iemand die overtuigd is ... Lees meer
. De verdere ontwikkeling en standaardisatie van het Frans als cultuurtaal waren de belangrijke argumenten tegen taalwetgeving ter ondersteuning van het Nederlands. Dat strookte immers niet met het principe van taalvrijheid.

Verrassender is de weerstand van een groep taalparticularisten. Zij verzetten zich tegen het petitionnement wegens hun vijandige attitude ten opzichte van het ‘Hollands’. Leo de Foere De Foere, Leo
De Brugse priester Leo de Foere (1787-1851) was leraar en vanaf 1815 de drijvende kracht achter het traditionalistische opinieblad Le Spectateur Belge. Hij was lid van het Nationaal Congr... Lees meer
is hier een goed voorbeeld van. Aanvankelijk was hij het initiatief nog gunstig gezind, maar hij haakte af omdat hij niet omwille van het vreemde Hollands tegen het Frans wilde ageren.

Verwezenlijkingen

De leiders van de verschillende groepen hielden de onenigheid nauwlettend binnenskamers. Interne verdeeldheid zou de actie immers in diskrediet kunnen brengen. Ze spanden zich zo wel eendrachtig in om de handtekeningenactie een succes te laten worden.

Eind mei waren er in het totaal 214 petities uit een 170-tal gemeenten uit het hele Vlaamse land verzonden naar de Kamer (een aantal gemeenten stuurden dus meer dan één petitie op). Over het totale aantal handtekeningen bestaat er onduidelijkheid. Vlaamsgezind historicus Paul Fredericq Fredericq, Paul
Paul Fredericq (1850-1920) was een vooraanstaande Gentse historicus, die als de officieuze ideoloog van het liberaal flamingantisme kan worden  omschreven. Als rector van de Gentse univer... Lees meer
stelde in 1906 dat er ‘meer dan 100.000’ ondertekenaars gevonden waren. Dit is heel onwaarschijnlijk. Tijdsgenoten (waaronder Snellaert) spraken over ‘40.000’ of ‘20.000 tot 30.000’. Een raming op basis van een 40-tal verzoekschriften waarvan het juiste aantal ondertekenaars bekend is, wijst op een nog geringere medewerking. Guy Lernout en anderen menen dat een gemiddeld aantal van 60 handtekeningen per petitie (dit is ook het gemiddelde aantal op de 40 voornoemde petities) waarschijnlijk de werkelijkheid benadert. Zo geloven ze dat er ongeveer 13.000 handtekeningen onder het Vlaams petitionnement werden gezet.

Statisticus Adolphe Quetelet schatte in 1846 dat er in België zo’n 4.337.196 mensen woonden. Uit de eerste officiële volkstelling in 1856 blijkt dat zo’n vijftien jaar later in de steden grofweg 680.000 mensen leefden. Dit benadrukt dat de verspreiding van het verzoekschrift beperkt was. 

De actie kreeg op 30 mei 1840 haar ontknoping in de Kamer. Ze leidde daar evenwel niet tot een debat. Het ontbrak de taalminnaars immers aan georganiseerde parlementaire pressiegroepen. Om die reden hebben historici en tijdgenoten vaak de niet-behaalde successen van het petitionnement beklemtoond.

Toch was de actie veel meer dan dat. Enerzijds leidde de eisenpakketten tot de publicatie van felle tegenreacties. Ze plaatste de Vlaamse kwestie voor eens en altijd op de nationale (politieke) agenda. Bovendien waren er op een lokaler niveau wél concrete gevolgen. De Vlaamsgezinde agitatie in de Antwerpse en Oost-Vlaamse provinciale raden in de maand juli van datzelfde jaar was wel succesvol. Nadat die raden moties aannamen, stuurde Minister van Binnenlandse zaken Charles Liedts een rondzendbrief aan de gouverneurs van de Vlaamse provincies. Inwoners hadden het recht van hun verkozen vertegenwoordigers te vragen dat de gemeentezaken behandeld moest worden in de taal die zij verstonden. Daarnaast droeg de minister provinciegouverneurs op om de taalkeuze in akten en briefwisseling aan de gemeentebesturen over te laten. Die gouverneurs moesten eveneens de arrondissementscommissarissen aanmanen om zich qua taal te voegen naar de gemeentebesturen. Meer algemeen stelde de minister dat het wenselijk was onderhorigen aan te schrijven in de taal waar die laatsten de voorkeur aan gaven. Met het oog op een goed contact met de bevolking meende Liedts dat het goed zou zijn zoveel mogelijk kandidaten voor gemeentebesturen en provinciale raden te benoemen die het Nederlands machtig waren. In de praktijk bleken deze – vaak niet-bindende – beloften geen grote veranderingen teweeg te brengen. De provinciegouverneur van Antwerpen negeerde zo de rechten om in het Nederlands bediend te worden binnen de administratie en in de briefwisseling.

Het belang van het petitionnement voor de verdere stappen die de Oost-Vlaamse en Antwerpse provincieraden ondernamen, is niet te onderschatten. Zij drukten de wens van communicatie in het Nederlands met de gemeenten en burgers opnieuw uit. De Antwerpse provincieraad ging nog een stap verder. Ze nam een resolutie aan om voortaan in de Vlaamse provincies énkel nog ambtenaren te benoemen die het Nederlands machtig waren. Deze ontwikkeling leidde op haar beurt wel tot een terugslag. De Henegouwse provincieraad keurde unaniem een verzoekschrift aan de Kamer en de Senaat goed om bij wet het Frans als enige officiële taal te vrijwaren. 

De beperkte successen en zelfs nadelige gevolgen op nationaal niveau, betekende niet dat er in de Kamer geen uitgesproken medestanders waren. Kamerlid Pierre J.F. de Decker De Decker, Pierre
Lees meer
, een Vlaamsgezinde katholiek, verdedigde het initiatief in zijn Du petitionnement en faveur de la langue flamande. Hij zou later – in 1856 – als regeringsleider de zogenaamde Vlaamse Grievencommissie Vlaemsche Commissie
De Vlaemsche Commissie of Grievencommissie inventariseerde op vraag van de regering in 1856-1857 voor de eerste keer de problemen in verband met de positie van het Nederlands in België en... Lees meer
instellen ten gunste van het gebruik van het Nederlands in de openbare besturen en de Vlaamse letterkunde. Het ging om eisen die reeds in het petitionnement een belangrijke rol speelden.

Beetje bij beetje zouden de Vlaamsgezinde verenigingen erin slagen om flamingantische strijdpunten binnen de politieke partijen op de agenda te krijgen. De politieke Vlaamse beweging was daarmee definitief op gang gekomen.

Literatuur

– L. Goethals, Quelques réflexions sur le pétitionnement en faveur de la langue flamande, 1841.
– P. Fredericq, Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging, I, 1906.
– L. Picard, Geschiedenis van de Vlaamsche en Groot-Nederlandsche Beweging, I, 1937 (met integrale tekst van het Gentse petitionnement).
– G. Schmook, Fragment uit "Kleine studie naar aanleiding van Jan Frans Willems' honderdste sterfdag". Genesis van het petitionnement van 1840-1841, in: Tijdschrift voor Geschiedenis en Folkore, 1946, pp. 107-137.
– L. Wils, Het Vlaams petitionnement van 1840. De bijdragen van Leuven en Antwerpen, in: Bijdragen tot de geschiedenis inzonderheid van het oud hertogdom Brabant, 1958, pp. 143-155 (met weergave van het Leuvense petitionnement en het Antwerpse ‘voor de buitenbevolking’).
– H.J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, 1963, dl. II.
– G. Lernout, Het Vlaams petitionnement van 1840 en de reakties van de Belgische pers, in: Standen en Landen, 1972, pp. 11-78 (met integrale weergave van het Antwerpse petitionnement ‘voor de steden’).
– J. De Groof, Protestantse klinkers, patriottische medeklinkers en staatsvijandige accenten. Motivatie tijdens de Belgische spellingstrijd 1836-1844, in: Taal & Tongval, 54, 2002, pp. 95-120.
– J. Clement, Taalvrijheid, bestuurstaal en minderheidsrechten. Het Belgisch model, 2003.
– L. Wils, Het officiële taalgebruik in Vlaanderen in de negentiende eeuw, in: Wetenschappelijke Tijdingen, jg. 67, 2008, nr. 2, pp. 115-127.
– G. Draye, Laboratioria van de natie. Literaire genootschappen in Vlaanderen. 1830-1914, Nijmegen, 2009.
– N. van der Sijs & R. Willemyns, Het verhaal van het Nederlands. Een geschiedenis van twaalf eeuwen, 2009.
– L. Stynen, Jan-Frans Willems. Vader van de Vlaamse Beweging, 2012.
– V. Scheltiens & D. Sinardet, Unmasking the fake Belgians: other representation of Flemish and Walloon elites between 1840 and 1860, in: Belgium, The State of the Federation, 2013, pp. 1-18.
– L. Wils, ‘Conscience in de Vlaamse natievorming’, Verslagen & Mededelingen van de KANTL, jg. 123, 2013, nrs. 2-3, pp. 107-119.
– R. Vosters & G. Janssens, Sur la langue nationale. Taal en taalpolitiek in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het jonge België, 2015.
– V. Scheltiens, ‘Met dank aan de overkant’: een politieke geschiedenis van België, 2017.
– M. Janse, “What Value Should We Attach to All These Petitions?”: Petition Campaigns and the Problem of Legitimacy in the Nineteenth-Century Netherlands, in: Social Science History, 43, 2019, pp. 503-530.

 

Suggestie doorgeven

1975: Guy Lernout (pdf)

1998: Guy Lernout

2023: Milan Dupont

Inhoudstafel