Tussentaal

Begrip
Jürgen Jaspers / Sarah Van Hoof

Tussentaal is de courante benaming voor de typisch Vlaamse omgangstaal die zowel dialectische als standaardtalige kenmerken bevat.

Leestijd: 13 minuten

Tussentaal is de courante benaming voor de typisch Vlaamse omgangstaal die zowel dialectische als standaardtalige kenmerken bevat. Deze omgangstaal heeft in de voorbije decennia een steeds prominentere plaats ingenomen in het dagelijks leven, op het werk, in de sociale media en op de radio en televisie. Tegelijk werd ze flink onder vuur genomen door intellectuelen, professionele taalgebruikers, taalkundigen en opiniemakers, die er een symptoom van gemakzucht, cultuurverval en gebrekkige taalvaardigheid in ontwaren. Binnen dat spanningsveld is tussentaal uitgegroeid tot een herkenbare stijl waarmee Vlamingen zich positioneren in een taallandschap waar ook het gebruik van de alternatieven (dialect, standaardtaal Standaardtaal
De standaardtaal is het product van renaissancistische opvattingen over taal en het resultaat van een reeks concrete taalinterventies. In het Nederlandse taalgebied leidde dit naar een St... Lees meer
, andere talen) allerlei symbolische connotaties heeft.

Kenmerken

Tussentaal is een structureel hybride taalvariëteit die geen echt dialect is, maar ook geen Standaardnederlands, omdat ze op elk niveau van het taalsysteem (uitspraak, grammatica en lexicon) kenmerken van beide polen van het taalspectrum combineert en er dus ‘tussenin’ zit. Tussentaal laat zich daardoor niet karakteriseren in termen van noodzakelijke en voldoende voorwaarden. Wel bestaan er een aantal tendensen. Zo vermijden tussentaalsprekers gewoonlijk sterk dialectische klanken (bijvoorbeeld de Antwerpse uitspraak van de n als ng in mens) of woorden (bijvoorbeeld swenst ‘terwijl’), maar spreken ze meestal wel een regionaal accent, dat toelaat om hen te lokaliseren als bijvoorbeeld een Oost-Vlaming of Kempenaar. Typerend is ook het weglaten of stemhebbend maken van de eind-t in woorden als wat, dat, niet of met (bijvoorbeeld wad is da?) en het niet-aanblazen van de h (bijvoorbeeld ik ‘eb ‘em nie bijg’ouwen). Op lexicaal vlak gebruiken tussentaalsprekers vaak bovenregionaal voorkomende dialectwoorden (bijvoorbeeld ‘kleedje’ in plaats van ‘jurk’), Franse leenwoorden (‘tas’ (tasse) in plaats van ‘kopje’) en gallicismen (leenvertalingen uit het Frans, zoals ‘beroep doen op’ in plaats van ‘een beroep doen op’). Een courant grammaticaal kenmerk van tussentaal is het gebruik van de voornaamwoorden ge, gij, u en uw (en vormen zoals komde gij), in plaats van je, jou en jouw. Karakteristiek is daarnaast de dialectische verbuiging van lidwoorden, voornaamwoorden en adjectieven, met name bij mannelijke substantieven (nen aap, diejen ezel en nen dikken encyclopedie in plaats van een aap, die ezel en een dikke encyclopedie), en het toepassen van dubbele negatie (nog nooit nie gelezen) of subjectverdubbeling (ge zijt gij nogal ne kerel).

Tussentaal is in de eerste plaats een gesproken variëteit, maar wordt sinds de opkomst van digitale communicatiemiddelen (sms, chat, sociale media en instant messaging) ook vaak geschreven. Afhankelijk van de situatie, sociale achtergrond, leeftijd en scholing van taalgebruikers, en van hun opvattingen over taal(normen), zal hun tussentaal dichter bij het dialect of bij de standaardtaal aanleunen. Tussentaal vertoont dus variatie. Een focus op de bestanddelen van tussentaal volstaat bovendien niet om het ondubbelzinnig van standaardtaal of dialect te onderscheiden. Taalgebruik dat in twee situaties een vergelijkbare combinatie vertoont van dialectische en standaardtalige kenmerken, kan in de ene situatie voor ‘dialectisch’ doorgaan en in de andere voor ‘standaardtaal’. Of iemand ‘tussentaal’ spreekt of schrijft, hangt dus niet uitsluitend af van de gebruikte talige bestanddelen, maar ook van hoe andere taalgebruikers die combinatie van bestanddelen interpreteren.

Hoewel men vaak oppert dat Vlaanderen vanwege het frequente tussentaalgebruik uitzonderlijk is in vergelijking met andere, naburige regio’s, waar taalgebruikers zich meer aan het standaardtalige ideaal zouden conformeren, gaat het hier niet om een unieke situatie. Ook elders, zoals in het Duitstalige taalgebied, Groot-Brittannië, Nederland en de Scandinavische landen, bedienen taalgebruikers zich regelmatig van wat men een ‘regiolect’ of ‘compromisvariëteit’ noemt, dat wil zeggen, van een taalgebruik dat elementen combineert van wat men gewoonlijk als ‘dialecten’ en ‘standaardtaal’ typeert. Wel kenmerkend voor Vlaanderen is de virulent negatieve evaluatie van dit soort taalgebruik.

Publieke hoon

De term tussentaal verwijst letterlijk naar een positie tussen dialect en standaardtaal, maar geeft ook het perspectief weer van de taalkundigen die de variëteit haar naam gaven: ze beschouwden tussentaal aanvankelijk als een ‘intertaal’, een voorbijgaand stadium in het leerproces waarin dialectsprekers het Standaardnederlands dienden te verwerven, vergelijkbaar met wie een vreemde taal leert maar er nog niet helemaal in slaagt die te gebruiken zonder terug te vallen op de eerste taal. Met het verstrijken van de jaren werd echter duidelijk dat tussentaal niet slechts een tijdelijk overgangsstadium vormde in een standaardiseringsproces, maar goed op weg was om, in de woorden van taalkundige Johan de Caluwe, ‘de reële standaard-taal voor de informele communicatie in Vlaanderen’ te worden. Tussentaal komt inderdaad frequent voor in informele contexten (onder vrienden, familieleden of collega’s), maar is ook voortdurend hoorbaar in publieke contexten, in reclame, films en fictieseries en in allerhande entertainmentgenres op radio en tv.

Vanwege haar hybride en dus ‘onzuivere’ karakter, haar schijnbaar almaar toenemende bruikbaarheid en de bedreiging die ze in de ogen van velen vormt voor de standaardtaal, mocht de Vlaamse tussentaal decennialang op brede publieke afkeuring rekenen. Tal van schrijvers, journalisten, radio- en tv-presentatoren, politici, leerkrachten, professoren (waaronder veel taalkundigen) én het brede publiek hebben hun afkeer voor tussentaal uitgedrukt en de gebruikers van die variëteit onverdund de mantel uitgeveegd. De bekendste tirade tegen tussentaal is van de hand van Geert van Istendael, die de variëteit in 1989 bedacht met de naam ‘Verkavelingsvlaams’ en ze omschreef als ‘een manke usurpator in kale kleren, [met] de verwaandheid en de lompheid van de parvenu’. Die omschrijving schopte het tot in de schoolboeken, waaruit Vlaamse leerlingen verder mochten opsteken dat tussentaal een ‘bedorven, morsig en slecht Nederlands’ is dat zowel de beschaving van de standaardtaal als de authenticiteit van echt dialect ontbeert. Andere pejoratieve namen voor tussentaal, ook van taalkundigen, zijn ‘Soapvlaams’, ‘lui Vlaams’, ‘sloddertaal’, ‘hamburgertaal’, ‘ontaal’ en ‘koetervlaams’.

In weerwil van deze scheldcultuur is tussentaal de dagelijkse taal van honderdduizenden Vlamingen geworden. Met de jaren is ook de wetenschappelijke interesse in het fenomeen toegenomen en veranderd: sinds het begin van de eeuw zijn Vlaamse taalkundigen zich meer en meer beginnen toe te leggen op het beschrijven en verklaren van tussentaalgebruik, zonder het a priori te veroordelen. Dat deze wetenschappelijke heroriëntatie vrij jong is, valt, net als de hoon die tussentaal te beurt is gevallen, te verklaren op basis van de specifieke taalgeschiedenis van deze regio.

Historische keuze voor het Standaardnederlands

Het uitgesproken negatieve publieke discours over tussentaal kan in grote mate toegeschreven worden aan het streven naar taalstandaardisering dat zich in Vlaanderen heeft ontwikkeld sinds het midden van de 19de eeuw, en aan de betekenis die deze standaardisering had in de Vlaamse beweging. Het was sinds die 19de eeuw immers de bedoeling dat de Vlamingen in zo veel mogelijk omstandigheden de standaardtaal zouden gebruiken, en dat dat taalgebruik slechts minimaal zou afwijken van het Nederlands dat in Nederland werd gebruikt. Dit voornemen was het resultaat van verhitte debatten na de Belgische onafhankelijkheid.

Deze ‘ spellingoorlogen Spellingoorlog
Spellingoorlog verwijst naar de spellingstrijd van 1839 tot 1844 tussen voor- en tegenstanders van de zogenaamde Commissiespelling, die een aanpassing van het Nederlands in Vlaanderen aan... Lees meer
’, zo genoemd vanwege hun focus op de officiële spelling voor het Nederlands die de Belgische overheid zou invoeren, werden uiteindelijk, in 1844, beslecht in het voordeel van diegenen die een nauwe integratie nastreefden tussen de spelling voor het Nederlands in België en Nederland. Met Jan Frans Willems Willems, Jan Frans
Jan Frans Willems (1793-1846), de “vader van de Vlaamse beweging”, was dichter, polemist, filoloog, tekstediteur en initiatiefnemer of lid van tal van academies en genootschappen in binne... Lees meer
als één van de boegbeelden betoogden deze ‘integrationisten’ dat Vlamingen een ‘sterke’ taal nodig hadden als ze zich in België wilden emanciperen tegenover Franstaligen die op hen neerkeken. Die sterke positie zou volgens de integrationisten niet gegarandeerd zijn als Vlamingen voor een meer Vlaams getinte spelling opteerden: zo’n keuze zou volgens integrationisten de taal van Vlamingen onherroepelijk als ‘Vlaams’ markeren, en dat Vlaams zou een te zwakke partij zijn voor het Frans in België, te weinig ontwikkeld zijn om op eigen benen te staan, intern geplaagd zijn door uiteenlopende spellingvoorschriften en bovendien te veel beïnvloed zijn door het Frans.

Bovendien beschouwden integrationisten het overnemen van de spelling die in Nederland al sinds 1804 officieel was als een symbolisch belangrijke daad: Vlamingen zouden zo weer kunnen aansluiten bij een taalontwikkeling die, mocht de voornamelijk protestantse elite in de Zuidelijke Nederlanden niet als gevolg van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) naar het noorden zijn getrokken om aan de contrareformatie te ontsnappen, vooral door Vlamingen zou zijn gedragen. Het Nederlands was een ‘capitael, hetwelke wy hun in vorige tyden verstrekt hebben’, meende Willems, en door het overnemen van de officiële spelling ervan zouden Vlamingen het zich opnieuw toe-eigenen en tegelijk opnieuw in contact komen met een zuivere, authentieke, niet door het Frans gecorrumpeerde taal.

Hun tegenstanders, met onder meer Pieter Behaegel Behaegel, Pieter
Pieter Behaegel (1783-1857) publiceerde over taalkunde en over pedagogische onderwerpen. Tijdens de spellingoorlog na 1830 stelde hij dat Nederlands en Vlaams voortaan twee aparte talen w... Lees meer
en Leo de Foere De Foere, Leo
De Brugse priester Leo de Foere (1787-1851) was leraar en vanaf 1815 de drijvende kracht achter het traditionalistische opinieblad Le Spectateur Belge. Hij was lid van het Nationaal Congr... Lees meer
, hadden een meer Vlaams getinte spelling voor ogen. Door hen als ‘particularisten’ weg te zetten, steunden de voorstanders van spellingintegratie op vrijwel dezelfde logica als de Belgische Franstaligen die maar weinig heil zagen in het erkennen van het Nederlands, dat ze als een provinciale, pastorale taal identificeerden in een internationaliserende, moderne wereld. Hoewel onderzoek inmiddels heeft aangetoond dat de argumenten van de integrationisten niet strookten met de realiteit (er was een groeiende consensus over spelling in toenmalige Vlaamse taalhandleidingen, en de observeerbare spellingvariatie in het Noorden was niet groter dan die in het Zuiden), wonnen zij uiteindelijk het pleit, en hun keuze voor het overnemen van de Noord-Nederlandse norm zette zich in de daaropvolgende decennia door op het terrein van de grammatica en de woordenschat, waarin zo goed als geen plaats meer werd gelaten voor lokaal, typisch Vlaams taalgebruik. De enige uitzondering was de uitspraak, die zuidelijk Nederlands gekleurd mocht zijn – al bleven lokale accenten uit den boze.

Om die beslissingen breed ingang te doen vinden, ontstonden er in de 20ste eeuw steeds meer standaardiseringsinitiatieven. Waren die vóór de Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen getekend door de onvoorwaardelijke collaboratie van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De samenwerking met de bezetter en de bestraffing erva... Lees meer
nog vrij beperkt in omvang en bereik, dan kregen ze tussen 1950 en 1980 een nadrukkelijk en grootschalig karakter in wat gemeenzaam de ‘ABN-acties’ is gaan heten: een door taalkundigen en politici breed ondersteund en sterk gemediatiseerd taalzuiveringsinitiatief ter bevordering van het ‘Algemeen Beschaafd Nederlands’. Het ABN werd daarbij voorgesteld als de enige weg naar emancipatie, sociale mobiliteit en moderniteit, de Vlaamse dialecten als weliswaar gezellige maar weinig tot voorbeeld strekkende relicten uit het verleden. In een denkkader waarin enkel (noordelijk) Standaardnederlands gelijkstond aan beschaving en emancipatie, en dialecten hooguit appreciatie verdienden voor hun folkloristische en authentieke karakter, is het niet verwonderlijk dat taalgebruik dat daar tussenin valt op wantrouwen en kritiek kan rekenen. Al in de 19de eeuw ergerden auteurs zich aan het halfslachtige karakter van de spreek- en schrijftaal in Vlaanderen, dat ze afserveerden als ‘kromtaal’, ‘wantaal’, ‘geschaafd dialect’ of ‘half-en-half-beschaafd’. Soortgelijke benamingen bleven courant in de loop van de 20ste eeuw en resoneerden nagenoeg letterlijk in de klachten over wat vanaf de jaren 80 ‘tussentaal’ ging heten, net als de onwenselijke attitudes – ‘geestelijke luiheid’, ‘gemakzucht’ – die men de sprekers ervan aanwreef. In het discours over het ‘onzuivere’ taalgebruik van de Vlaming is er dus een duidelijke continuïteit waar te nemen van de 19de eeuw tot vandaag.

Hoewel men via het Standaardnederlands hoopte de Vlamingen te helpen ontsnappen aan hun minderwaardige positie ten opzichte van Franstaligen in België, leidde die keuze finaal naar het voorzetten van de oude tegenstelling tussen ideale en minderwaardige taal, waarbij sprekers van Standaardnederlands en dialect, respectievelijk, de plaats innamen van Frans- en Nederlandstaligen. Vlamingen schreven zich op die manier opnieuw een provinciale identiteit toe, zij het dit keer ten opzichte van Nederlanders in plaats van Franstalige Belgen. Door alle autoriteit over wat zuivere taal was aan Nederland uit te besteden, lijken de standaardtaalijveraars paradoxaal genoeg dus de talige en culturele emancipatie die ze beoogden eerder belemmerd dan bevorderd hebben. Wie de taalnorm niet zelf mag bepalen, maar slechts na te volgen heeft, hinkt immers eeuwig achterop.

Geen overgangspaus

Vanaf de jaren 80 deemsterden de grootschalige standaardiseringsinitiatieven weg. Het paternalisme en het beschavingsideaal dat die initiatieven schraagde, vielen steeds minder te verzoenen met de groeiende populariteit van ideeën als diversiteit, gelijkheid en inclusie. Daarnaast droegen economische ontwikkelingen (de liberalisering van radio en televisie) en evoluties in de audiovisuele media (meer vertier, convivialiteit, reclame, authentieke verhalen en stemmen) bij aan een klimaat waarin tussentaal gedijt als middel om een onpretentieuze houding aan te nemen die als authentiek Vlaams wordt herkend. Tussentaal lijkt in het licht daarvan geen overgangspaus te zijn, maar veeleer als een blijvend onderdeel in het Vlaamse taallandschap te moeten worden beschouwd.

Deze omstandigheden mogen de door integrationisten als ‘particulier’ omschreven ambities (ruimte en waardering voor Vlaams taalgebruik) dan wel meer omvang hebben gegeven, toch zijn er weinig tekenen dat tussentaal weldra als officieel ‘Vlaams’ de scepter van het Standaardnederlands overneemt. Zowel ‘integrationistische’ als ‘particularistische’ waarden kleuren vandaag nog steeds het taaldebat, het taalgedrag en de taalattitudes van de Vlamingen. Zo hebben Vlamingen een ruime waardering en respect voor (een Vlaams getinte vorm van) het Standaardnederlands, maar realiseren ze die geproclameerde expliciete voorkeur zelden in hun alledaagse taalgedrag. De openbare omroep profileert zich als hoeder van de standaardtaal, maar in de praktijk wordt die vooral door haar nieuwslezers belichaamd, terwijl programmamakers gretig gebruik maken van dialect en tussentaal in fictie en entertainment. Ook in reclame en overheidscommunicatie vinden we zowel tussentaal als standaardtaal terug, om te appeleren aan de positieve betekenissen (sympathie, oprechtheid, dan wel zakelijkheid of autoriteit) die Vlamingen aan beide variëteiten toedichten.

Literatuur

– J. F. Willems, Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Tweede deel, 1838.
– G. van Istendael, Het Belgisch labyrint of De schoonheid der wanstaltigheid, 1989.
– J. Jaspers, Het Vlaamse stigma. Over tussentaal en normativiteit, in: Taal en Tongval, jg. 53, 2001, pp. 129–153.
– R. Willemyns, Het Verhaal van het Vlaams, 2003.
– W. Vandenbussche, R. Willemyns, J. de Groof en E. Vanhecke, Taming thistles and weeds amidst the wheat, in: N. Langer en W. Davies, Linguistic purism in the Germanic languages, 2005, pp. 46-61.
– J. Taeldeman, Zich stabiliserende kenmerken in Vlaamse tussentaal, in: Taal en Tongval jg. 60, 2008, pp. 26-50.
– K. Absillis, Vechten tegen de bierkaai. Over het uitgevershuis van Angèle Manteau (1932-1970), 2009.
– D. Britain, One foot in the grave? Dialect death, dialect contact, and dialect birth in England, in: International Journal of the Sociology of Language, jg. 196, 2009, pp. 121-155.
– J. de Caluwe, Tussentaal wordt omgangstaal in Vlaanderen, in: Nederlandse Taalkunde, jg. 14, 2009, pp. 8–25.
– R. Vandekerckhove, Wb! cva? wist mjon? De chattaal van Vlaamse tieners tussen ‘lokaal’ en ‘mondiaal’, in: V. de Tier, A. P. C. Swanenberg en T. van de Wijngaard, Moi, adieë en salut: groeten in Nederland en Vlaanderen, 2009, pp. 33-44.
– R. Vandekerckhove, Dialect loss and dialect vitality in Flanders, in: International Journal of the Sociology of Language, vol. 196/197, 2009, pp. 73-97.
– R. Vosters, Integrationisten en particularisten? Taalstrijd in Vlaanderen tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, In: Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal-, Letterkunde en Geschiedenis, jg. 62, 2009, pp. 41-58.
– G. Rutten en R. Vosters, Spellingsnormen in het Zuiden, in: M. van der Wal en E. Francken, Standaardtalen in beweging, 2010, pp. 27-48.
– R. Vosters, G. Rutten en M. van der Wal, Mythes op de pijnbank. Naar een herwaardering van de taalsituatie in de Nederlanden in de achttiende en negentiende eeuw, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jag. 120, 2010, pp. 93-112.
– K. Absillis, J. Jaspers en S. van Hoof, De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams, 2012.
– B. de Decker en R. Vandekerckhove, Stabilizing features in substandard Flemish: the chat language of Flemish teenagers as a case study, in: Zeitschrift für Dialektologie und Linguistik, jg. 79, 2012, nr. 2, pp. 129-148.
– J. de Schryver, Het einde van de tussentaal en de Vlaamse standaardtaaldiscussie, in: K. Absillis, J. Jaspers en S. van Hoof, De Manke Usurpator, 2012, pp. 141-165.
– S. van Hoof en J. Jaspers, Hyperstandaardisering, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 108, 2012, pp. 97-125.
– J. de Caluwe, S. Delarue, A-S Ghyselen en C. Lybaert, Tussentaal: over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen, 2013.
– J. Jaspers en S. van Hoof, Ceci n’est pas une tussentaal. Evoking standard and vernacular language through mixed Dutch in Flemish telecinematic discourse, in: Journal of Germanic Linguistics, jg. 17, 2015, nr. 1, pp. 1-44.
– S. van Hoof, Feiten en fictie. Een sociolinguïstische analyse van het taalgebruik in fictiereeksen op de Vlaamse omroep (1977-2012), 2015.
– A.-S. Ghyselen, Verticale structuur en dynamiek van het gesproken Nederlands in Vlaanderen: een empirische studie in Ieper, Gent en Antwerpen. Universiteit Gent, proefschrift, 2016.
– C. Lybaert en S. Delarue, ‘k spreek ekik ver altijd zo: over de opmars van tussentaal in Vlaanderen, in: G. de Sutter, De vele gezichten van het Nederlands in Vlaanderen: een inleiding tot de variatietaalkunde, 2017, pp. 142-162.
– J. Jaspers en S. van Hoof, In principe is er niks op tegen. Retorische tolerantie voor Vlaamse inbreng in het Nederlands in de 20ste eeuw, in: T. Colleman, J. de Caluwe, V. de Tier, A.S. Ghyselen, L. Triest, R. Vandenberghe en U. Vogl, Woorden om te bewaren. Huldeboek Jacques Van Keymeulen, 2018, pp. 713-726.
– J. Jaspers en M. Meeuwis, Willen we dan een tweede Afrikaans? Over het integreren en afscheiden van talige variëteiten in Vlaanderen en Zuid-Afrika, in: WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 79, 2020, nr. 1, pp. 38-75.
– S. van Hoof, Taalzorg in de media, in: G. Willems en B. de Wever, De verbeelding van de leeuw. Een geschiedenis van media en natievorming in Vlaanderen, 2020, pp. 35-71.

Suggestie doorgeven

2023: Jürgen Jaspers / Sarah Van Hoof

Inhoudstafel