Bedrijfsleven

Begrip
Dries Goedertier (2023)

Onder impuls van intellectuelen, ondernemers en gesalarieerde kaders verkreeg de Vlaamse beweging een economische oriƫntatie. De uitbouw van een Vlaams bedrijfsleven behelsde een politiek-economisch project waarin natievorming gepaard ging met sociale klassenvorming.

Leestijd: 52 minuten

In 1939 verscheen een speciale editie van Lodewijk de Raets Over Vlaamsche Volkskracht. De inleiding werd verzorgd door Max Lamberty Lamberty, Max
Max Lamberty (1893-1975) was een politiek en sociaal filosoof, die theoretisch werk over de grondslagen van de Vlaamse beweging leverde. Lees meer
, neef van De Raet en kenner van zijn bibliografie. ā€˜Veertig jaar geleden, dus in 1899,ā€™ schreef Lamberty, ā€˜was er nog geen sprake van een Vlaamse economische beweging. Dertig jaar geleden echter, dus in 1909, was er wel een Vlaamse economische beweging.ā€™ Deze beweging was volgens Lamberty tot uiting gekomen in de oprichtingen in 1908 van het Vlaamsch Handelsverbond Vlaamsch Handelsverbond
Het Vlaamsch Handelsverbond (1908) was een belangengroep voor het bedrijfsleven. Het ijverde voor de vernederlandsing en de verspreiding van het Nederlands in de handelswereld. Na WOI ve... Lees meer
en in 1926 van het Vlaamsch Economisch Verbond (VEV) Vlaams Economisch Verbond
Het Vlaams Economisch Verbond (VEV) is een Vlaamsgezinde belangengroep en patronale organisatie, die werd opgericht in 1926. Tijdens het interbellum zette het VEV zich in voor algemeen ec... Lees meer
(zie Economie Economie
Dit artikel gaat over de relatie tussen economie en Vlaamse beweging. Daarmee beoogt deze tekst geen economische geschiedenis te schetsen van wat we vandaag Vlaanderen noemen. Integendee... Lees meer
).

De uitdrukking ā€˜Vlaamse economische bewegingā€™ wijst op een bewuste poging om de Vlaamse beweging in een economische richting te heroriĆ«nteren. Ze geeft bovendien te kennen dat de Vlaamse natievorming Natievorming
Dit artikel over natievorming focust op de verbeelding en vorming van Belgiƫ en Vlaanderen als nationale gemeenschappen. Daarbij wordt gekeken naar de politiek van natievorming vanwege de... Lees meer
niet los kan gezien worden van een proces van burgerlijke klassenvorming. De oprichting van het Vlaamsch Handelsverbond en het VEV vormden pogingen van een (embryonale) Vlaamse kapitalistische klasse om leiderschap uit te oefenen over zowel de economische ontwikkeling van het Vlaamse volk als haar betrekkingen met andere gemeenschappen. Deze synthese biedt een overzicht van de paden die het georganiseerde Vlaamse bedrijfsleven heeft bewandeld om zich van deze hefbomen voor de Vlaamse economische ontwikkeling te verzekeren.

De Belgische Revolutie Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
van 1830 luidde de geboorte in van een natiestaat die onder controle kwam te staan van een Franstalige burgerij. Tussen 1842 en 1872 realiseerde de Belgische economie een industriĆ«le groei die hoger lag dan de Britse of de Duitse. De basis van de Belgische industrialisering werd gevormd door de steenkoolindustrie en de metaalindustrie (ijzer en staal). Geografisch gezien voltrok de industriĆ«le ontwikkeling in BelgiĆ« zich langs twee assen: Ć©Ć©n rond Luik en Ć©Ć©n rond Charleroi, Bergen en de Borinage. De technologieĆ«n die vereist waren om dergelijke industrieĆ«n uit de grond te stampen, moesten aanvankelijk worden geĆÆmporteerd en waren bijgevolg heel duur. Deze hoge kostprijs impliceerde dat de industrialisering enkel kon worden doorgevoerd onder de auspiciĆ«n van kapitaalkrachtige, gemengde banken zoals de SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale, die gaandeweg hun bezittingen in holdings organiseerden.

De centralistische tendens die uitging van deze commandoposten werd versterkt door de actieve industrialisatiepolitiek van de staat. Overheidsinvesteringen in het spoorwegennet stimuleerden de vraag naar steenkool en metaal en maakten Belgiƫ, voor 1838 nog een importeur, tot een exportland van uitrusting en machines. Vlaanderen, dat voorafgaand aan de ontdekking van steenkool in de Kempen lange tijd niet beschikte over de juiste grondstoffen voor een dergelijke industrialisatie, hinkte achterop. In Gent en de Denderstreek kwam een gemechaniseerde textielindustrie tot ontwikkeling. Vlaamse ondernemers identificeerden zich met de cultureel toonaangevende bourgeoisie en gebruikten het Frans in hun professioneel, sociaal en familiaal leven.

Na de depressie van 1873-1896 brak een nieuwe cyclus aan van economische groei en kapitaalsaccumulatie. Nieuwe sectoren zoals non-ferrometalen, de metaal- en metaalverwerkende industrieƫn, de petrochemie en elektriciteit boden nieuwe mogelijkheden. In Belgiƫ kwam deze zogenaamde tweede industriƫle revolutie rond de eeuwwisseling volop op gang. De Brusselse holdings investeerden in de nieuwe sectoren, terwijl kapitaalsoverschotten hun weg vonden naar Centraal- en Oost-Europa, Aziƫ en Congo Congo
Lees meer
. De investeringen van het Belgische kapitaal in de nieuwe sectoren waren vooral in Vlaanderen geconcentreerd. Als gevolg van haar strategische belang voor de import van grondstoffen en de export van producten werd de haven van Antwerpen, samen met Brussel en Charleroi, een belangrijke component van de zogenaamde ABC-as. Als Brussel het financiƫle commandocentrum was van de Belgische economie, dan was Antwerpen de logistieke draaischijf ervan en Charleroi het kerngebied van de productie. Na de Eerste Wereldoorlog ging het Brusselse kapitaal zich door de ontdekking van steenkooladers in de Kempen geleidelijk aan sterker op het noorden richten. In de laatste decennia van de 19de eeuw kreeg de Vlaamse industrialisering ook een stimulans door de invoer van goedkoop Amerikaans en Russisch graan op de Belgische markt, wat de boeren noopte tot de reorganisatie van de landbouwproductie. Dit stimuleerde de productie van landbouwmachines, meststoffen en prikkeldraad.

De nationale integratie van de economie was kenmerkend voor deze fase van intensieve kapitaalsaccumulatie, die ook gepaard ging met een verdere centralisering van de economische beslissingsmacht. Industrieƫn waren zeker niet gebonden aan nationale grenzen. De nationale staat gaf echter ondersteuning, waardoor het Belgische buitenlands beleid sterker verstrengeld raakte met de overzeese belangen van bedrijfsgroepen. De opkomst van kapitaalintensieve industrieƫn wekte in de grote buurlanden protectionisme op. Het Belgische financiƫle kapitaal bleef, zoals in de hoogdagen van het economisch liberalisme, grotendeels verknocht aan vrijhandel. Mede als antwoord op de opkomst van de socialistische arbeidersbeweging kreeg de staat een actievere rol. Een combinatie van sociale wetgeving en koloniale expansie moest de geestdrift van de arbeiders in patriottische richting kanaliseren (zie Kolonialisme Taalbeleid en -gebruik in de kolonie
De strijd om taalgelijkheid verliep in de kolonie minder snel en met beduidend minder succes dan in Belgiƫ. Hoewel bij de overname van Congo door de Belgische Staat in 1908 werd verklaard... Lees meer
).

De verwetenschappelijking van het ingenieursberoep en de oriĆ«ntatie van de opleiding op de technisch-industriĆ«le praktijk kregen een stevige stimulans door de tweede industriĆ«le revolutie. Steeds meer studenten opteerden voor studierichtingen en academische graden die toegang gaven tot een betrekking in de Belgische industrie. Een groeiende groep was actief in het middenkader van de grote bedrijven. Ook de staat nam meer ingenieurs in dienst om haar sociale en economische overheidsapparaten te voorzien van voldoende technische expertise. In BelgiĆ« was de expansie van deze nieuwe middenklasse ā€“ de kaders ā€“ nog beperkt in vergelijking met Duitsland en de Verenigde Staten (VS). Ā 

Het is tegen deze achtergrond dat het zogenaamde cultuurflamingantisme de politieke eisen van de Vlaamse beweging zou gaan verruimen tot de sociale kwestie en de economische ontwikkeling. De spilfiguur achter deze sociaaleconomische heroriƫntatie was de econoom Lodewijk de Raet De Raet, Lodewijk
Lodewijk de Raet (1870-1914) was een econoom en ambtenaar die in belangrijke mate bijdroeg aan de theorievorming over de Vlaamse beweging en deze van een sociaaleconomisch denkraam voorza... Lees meer
. Als zoon van een meubelmaker en kleinzoon van een dokter groeide hij op in een kleinburgerlijke omgeving. Na zijn atheneumstudies in Brussel, waar hij voor het eerst kennismaakte met de Vlaamse beweging, kon hij ingenieursstudies aanvatten aan de Brusselse Ecole Polytechnique. De Raet kreeg de kans om te gaan werken voor een studiebureau in CaĆÆro (Egypte), maar besloot aan de slag te gaan bij het kersverse ministerie van Nijverheid en Arbeid. Hij legde zich toe op het sociologische studiewerk van de economische en sociale ontwikkeling in Vlaanderen. De Raet promoveerde tot diensthoofd en ondersteunde de strijd voor de vernederlandsing van de openbare diensten in Vlaanderen.

Op het ministerie ontmoette De Raet ook Emile Waxweiler, dankzij wie hij een diploma in de economische wetenschappen kon behalen aan de Ecole des sciences politiques et sociales van de UniversitĆ© libre de Bruxelles. Waxweiler werd later de eerste directeur van Solvays Institut de sociologie, waarvan ook de Raet een actief lid zou worden. Hij benadrukte de ontwikkeling van een kapitalistische wereldeconomie die alle volkeren van de wereld met elkaar verbond in een meedogenloze concurrentieslag. Het ontstaan van het fabriekssysteem en de grootnijverheid had de machtsverhoudingen in het voordeel van landen met kolenrijke streken doen evolueren. De techniek bracht volkeren rijkdom en macht, eerst op het economisch terrein maar ook op staatkundig gebied. De Raet vermeldde in dit verband de bevoorrechte economische, politieke en culturele positie van WalloniĆ«. De economische ontwikkeling had zich voltrokken ā€˜ten nadele van Vlaams-BelgiĆ«ā€™. De Raet verwees naar de arbeidsmigratie van Vlamingen, ā€˜gestuwd door hun economisch belangā€™, naar WalloniĆ« (zie Vlamingen in WalloniĆ« Vlamingen in WalloniĆ«
Lees meer
). Het impliceerde een groot verlies aan ā€˜volkskrachtā€™.

Hoewel De Raet hamerde op het belang van een sterke Vlaamse economie, ontwaarde hij in de investeringen van de Brusselse banken en holdings een nieuwe bron van verfransing. De economische ontwikkeling van Vlaanderen diende in handen te komen van wat hij ā€˜onze Vlaamse kapitalistenā€™ noemde. Ten tijde van de tweede industriĆ«le revolutie zouden die kapitalisten er ook komen. Er ontstond een prille klasse van ondernemers waarvan het grootste deel geworteld was in kleinschalige, familiale eigendomsstructuren. Hierop bestonden echter ook uitzonderingen. Zo richtte Lieven Gevaert Gevaert, Lieven
Lees meer
een bedrijf op dat gespecialiseerd was in de chemische productie van fotopapier en reeds voor de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
een dominante positie wist te veroveren op de Belgische markt. Gevaert werd beĆÆnvloed door de geschriften van De Raet. Hij was betrokken bij het Vlaamsch Handelsverbond dat onder impuls van breigoedfabrikant Leo Meert Meert, Leo
Leo Meert (1880-1963) was tijdens de Eerste Wereldoorlog een leider van het unionistische activisme. Ook had hij de leiding over Kolenverdeeling voor Vlaanderen. Lees meer
in 1908 werd opgericht. Door het gebruik van het Nederlands, zoals vermeld in de statuten van het verbond, was het mogelijk om de economische kracht van het Vlaamse volk uit te breiden. De Raet was zeer verheugd met de oprichting van het Handelsverbond. Onder de noemer van de ā€˜nationalisering van het Vlaams kapitaalā€™ wenste hij de Vlaamse wederopstanding te verzoenen met het winstimperatief.

Niet alleen ā€˜Vlaamse kapitalistenā€™, maar ook de universitaire kaders en met name de ingenieurs hadden in deze economische wederopstanding een rol te spelen. De twee segmenten vormden een ā€˜leidende standā€™ in die mate dat zij zich inzetten voor de materiĆ«le, intellectuele en morele ontplooiing van de volkskracht. Net daarom hamerde De Raet op het belang van een Vlaamse universiteit en met name de vernederlandsing van het hoger onderwijs Hoger onderwijs
De evolutie van het Vlaamse hoger onderwijs werd gekenmerkt door een moeizame vernederlandsingspolitiek, gaande van het vroegste verschijnen van Nederlandstalig onderwijs tot de integrale... Lees meer
in de technische wetenschappen. De Raet bracht de noodzaak van de vernederlandsing in verband met de mondiale concurrentie. Met een intellectuele vooruitgang op wetenschappelijk gebied zou het Vlaamse volk zich volgens hem op economisch en cultureel vlak rechthouden in wat hij darwinistisch omschreef als de ā€˜struggle for life van natie tot natieā€™.

Belangenverdediging en wetenschap

Het Vlaamsch Handelsverbond, waarvan de oprichter Leo Meert Meert, Leo
Leo Meert (1880-1963) was tijdens de Eerste Wereldoorlog een leider van het unionistische activisme. Ook had hij de leiding over Kolenverdeeling voor Vlaanderen. Lees meer
tijdens de Eerste Wereldoorlog betrokken was bij het activisme, raakte na de oorlog in diskrediet en kwam al snel aan een einde. Toch zette de economische ontwikkeling van Vlaanderen zich verder door. Op de as tussen Antwerpen en Brussel kwamen de carbo- en petrochemie, de non-ferrometallurgie en de elektriciteitsindustrie verder tot ontwikkeling. Plaatsgebonden marktuitwisseling en de productie van koopwaar leidden tot een ruimtelijke configuratie van kapitaal en arbeidskracht. Op die manier ontstond een materiĆ«le basis voor een politiek-maatschappelijk project gericht op kapitaalsaccumulatie en de reproductie van arbeidskracht binnen een ruimte die conceptueel als een ā€œVlaamse economieā€ kon worden ingevuld.

De Brusselse holdings bleven niettemin toonaangevend op het vlak van investeringen in het Nederlandstalige gedeelte van BelgiĆ«. Culturele patronen zoals de verfransing van ondernemers werden geenszins afgeremd. Een nieuwe organisatie van ā€œVlaamse zakenmannenā€, het Vlaamsch Economisch Verbond Vlaams Economisch Verbond
Het Vlaams Economisch Verbond (VEV) is een Vlaamsgezinde belangengroep en patronale organisatie, die werd opgericht in 1926. Tijdens het interbellum zette het VEV zich in voor algemeen ec... Lees meer
, trachtte zich te verzetten tegen deze gang van zaken. De eerste voorzitter, Lieven Gevaert, kon op 11 april 1926 door ziekte niet aanwezig zijn op de stichtingsvergadering van de organisatie, die plaatsvond in de schoot van het Vlaams Economisch Congres. Op zijn verzoek werd echter een brief van hem voorgelezen. De inhoud bevatte een ideologisch programma voor het VEV waarvan de meest cruciale passage als volgt luidde:

Wij wensen dat onze taal in het zakenleven de plaats beklede, die haar van rechtswege toekomt en dat de economische macht die vooralsnog grotendeels in de handen onzer tegenstrevers berust (ā€¦) overgenomen worde door doelbewuste Vlaamsgezinden die haar zullen aanwenden tot heropleving ā€¦ van ons volksbestaan.

Deze passage wijst op drie fundamentele zaken. In de eerste plaats geeft deze tekst aan dat er een groep van ondernemers tot stand was gekomen die haar belangen formuleerde in termen van economische machtsverwerving. Ten tweede wordt duidelijk dat deze groep zich nadrukkelijk verbond met het Vlaamse volk, waarvan zij de belangen meende te kunnen behartigen. Ten derde bleek dit deel van de kapitalistische klasse zich te positioneren tegenover een tegenstrever die Franstalig was en de controle over de economie uitoefende. Het VEV streefde naar de vorming van een Vlaamse, Nederlandstalige ā€œleidende standā€ die de economische en politieke macht van de (Franstalige) bourgeoisie contesteerde.

Het VEV knoopte nauwe banden aan met de Vlaamse financiƫle wereld, die in de jaren 1920 een grote sprong voorwaarts had genomen. Een aantal banken waren Vlaamsgezind, zoals de in 1921 te Antwerpen opgerichte Algemene Bankvereniging. Deze fuseerde in 1928 met de Leuvense Volksbank. Het VEV was ook goed bevriend met de christendemocratische burgemeester van Antwerpen Antwerpen
Lees meer
, Frans van Cauwelaert Van Cauwelaert, Frans
Frans van Cauwelaert (1880-1961) was een Vlaamsgezinde katholieke politicus, die een hoofdrol speelde in de vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen. Van Cauwelaert lag in 19... Lees meer
. Naast de oprichting van de Algemene Bankvereniging was Van Cauwelaert een jaar eerder betrokken geweest bij de oprichting van de verzekeringsmaatschappij Mercator en nog in 1925 bij die van het Algemeen Beleggingskantoor. Hetzelfde kan worden gezegd van Lieven Gevaert. Vanaf zijn oprichting nam het VEV ook contact op met de Antwerpse Financiekring, een groep die zich toespitste op de financiƫle transacties op de Antwerpse beurs. Gevaert hoopte dat haar werkzaamheden zouden leiden tot de vlottere aandelenuitgifte door bestaande en nieuwe ondernemingen. In 1928 fuseerde de Algemene Bankvereniging met de Volksbank van Leuven, dat zelf sterk vervlochten was met de Middenkredietkas van de Boerenbond Belgische Boerenbond
De Boerenbond is een beroepsorganisatie van en voor landbouwers die tot ver in de 20ste eeuw sterke banden had met de Kerk en de katholieke partij, zich van meet af sterk engageerde in de... Lees meer
.

De organisatoren van de Vlaamse Economische Congressen (VEC) maakten een onderscheid tussen enerzijds industriĆ«len en handelaars en anderzijds doctors en licentiaten in handels-, economische, sociale, en/of administratieve wetenschappen en de handelsingenieurs. Tussen de organisatoren van de VEC en het VEV liep niet altijd alles van een leien dakje.Ā  Zo waren er spanningen tussen enerzijds de zakenlieden en anderzijds de wetenschappers. Het is mogelijk om dit te interpreteren als een weerspiegeling van de moeizame relatie tussen eigenaar-ondernemers en de leden van een hoogopgeleide en vaak gesalarieerde middenklasse ā€“ de kaders ā€“ wier belangen niet noodzakelijk en zeker niet automatisch met elkaar gelijklopen.

De alsmaar toenemende complexiteit van het arbeidsproces noopte immers tot wetenschappelijke vorming van hoogopgeleide werkkrachten. Ingenieurs of economisch geschoolde kaders waren welkom bij het VEV, dat zich voornam om bij te dragen tot de vooruitgang van de wetenschap. Het groeiende prestige van deze intellectueel gevormde kaders blijkt ook uit het belang dat sommige eigenaar-ondernemers gingen hechten aan academische diplomaā€™s. De Kortrijkse textielindustriĆ«len ā€“ een belangrijke groep binnen het VEV ā€“ brachten goed bedrijfsbeheer in verband met een diploma in de economie of de ingenieurswetenschappen. Toch werd de economische wetenschap niet altijd naar waarde geschat. Zo liet Frans van Cauwelaert zich op het tweede economisch congres in 1924 ontvallen dat economie meer een kunst dan een wetenschap was.

Het soms gebrekkige enthousiasme van ondernemers voor de economische wetenschap Wetenschap
Lees meer
bracht sommige leden van de hoogopgeleide middenklasse ertoe om de banden tussen de VEC en het VEV te herzien. Michiel van Caeneghem Van Caeneghem, Michiel
Michiel van Caeneghem (1893-1940) was een econoom en hoogleraar. Hij was betrokken bij de Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen en bestuurder bij het Vlaams Economisch Verbond. Lees meer
, econoom en stafwerker aan de Bijzondere Handelsschool van de Gentse rechtsfaculteit, meende dat het VEV verzaakte aan zijn wetenschappelijke taak. Het scheen hem beter om de inrichting van de congressen voor te behouden voor organisaties die zich nadrukkelijk wensten toe te leggen op de wetenschap. Van Caeneghem was echter geen tegenstander van het VEV. Hij was de eerste secretaris en zetelde ook in de Raad van Beheer. Het zou verkeerd zijn om Van Caeneghems houding uitsluitend toe te schrijven aan zijn wetenschappelijke pretenties, want aan zijn pleidooi was ook een politiek aspect verbonden. De poging om ondernemers te weren uit de organisatie van de congressen was een politieke zet van Van Caeneghem om een component van de ā€˜Vlaamse economische bewegingā€™ in zijn greep te krijgen en wijst op een streven naar meer autonomie en controle over een belangrijk instrument voor de vorming en reproductie van (economisch georiĆ«nteerde) kaders.Ā 

In de tweede helft van de jaren 1920 concentreerde het VEV een belangrijk deel van zijn inspanningen op de Kempense steenkoolmijnen. Het streefde ernaar om de verfransende invloed van deze uitbating in de betrokken regio tot een minimum te beperken. Odilon Mariman Mariman, Odilon
Ingenieur Odilon Mariman (1892-1979) studeerde tijdens WOI aan de Vlaemsche Hogeschool. Later was hij medeoprichter en drijvende kracht van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging.... Lees meer
, een mijningenieur die in de Nederlands-Limburgse mijnen had gewerkt, was een van de leden van het KempencomitƩ dat voor het VEV de kwestie van de koolmijnen bestudeerde. Na een passage bij de Boerenbond werkte hij vanaf 1927 bij Gevaert. Hij kwam via Jozef Goossenaerts Goossenaerts, Jozef
Jozef Goossenaerts (1882-1963) was een Vlaams-nationalistische duivel-doet-al, die gedurende meer dan een halve eeuw betrokken was bij uiteenlopende socioculturele, (partij)politieke en i... Lees meer
in contact met Robrecht van Bocxtaele Van Bocxstaele, Robrecht
Ingenieur Robrecht van Boxstaele (1903-1979) was medeoprichter van de Vlaamse Technische Kring en van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging. Ook was hij hoofdredacteur van het Techn... Lees meer
, die stageliep en later werkte bij Bell Telephone. Met de steun van Gevaert en Leo van Dyck, de bedrijfsdirecteur van Bell Telephone, stichtte het duo op 23 december 1928 de Vlaamse Ingenieursvereniging (VIV) Vlaamse Ingenieursvereniging
De Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging (1928) wilde het wetenschappelijke leven vernederlandsen en de beroepsbelangen van de ingenieurs behartigen. Lees meer
. Op 13 januari 1929 besloot de VIV om tot het VEV toe te treden. De bevordering van de ingenieurswetenschap was een belangrijke cultuurplicht. Ze bracht de ā€˜verstandelijke werktuigeā€™ voort die Vlaanderen in staat stelde met andere volkeren te wedijveren.

De VIV telde zowel bedrijfseigenaars als gesalarieerde ingenieurs in de rangen. De vereniging cultiveerde het cultuurflamingantische ideaal van de ā€œVlaamse leidende standā€. De voorzitter van de organisatie P. Stevens meende in 1931 dat nijveraars en financiers enerzijds en ingenieurs anderzijds gemeenschappelijke belangen hadden. In een motie voor de vernederlandsing van de Technische Scholen aan de Gentse Rijksuniversiteit verklaarden de VIV-leden zich bewust te zijn ā€˜van hun sociale plicht tegenover hun volk en in het bijzonder tegenover de arbeiderā€™.

De crisis van de jaren dertig en Wereldoorlog II

De crisis van de jaren 1930 veroorzaakte spanningen binnen het VEV. Gezien de inkrimping van de internationale handel pleitten de textielfabrikanten voor protectionistische maatregelen. Dergelijke pleidooien gingen lijnrecht in tegen de Antwerpse fractie, die onder leiding van Gevaert pleitte voor vrijhandel als antwoord op de crisis. De NV Gevaert Photo Producten had zich ontpopt tot een internationaal succesvol bedrijf dat wereldwijd exporteerde en sinds 1920 onder meer een dochtervennootschap had in de Verenigde Staten. In 1933 besliste het VEV-bestuur echter dat een vrijhandelskoers niet realistisch was gezien de protectionistische maatregelen van de omringende landen. In 1934 riep het VEV de regering dan ook op om maatregelen te treffen tegen de import van producten die ook door Vlaamse industriƫlen werden vervaardigd. Het Verbond verlangde dat de regering een aanzienlijk deel van het voorziene steunbudget voor noodlijdende bedrijven investeerde in Vlaamse bedrijven. De vraag om overheidssteun en de minder uitgesproken liberale positionering van het VEV inzake economische zaken waren mogelijk een gevolg van de verzwakking van de financiƫle sector in Belgiƫ vanaf 1934. De Algemene Bankvereniging moest in 1934 zelf een beroep doen op de overheid om te overleven. In 1935 ontstond de Kredietbank na een fusie van de Algemene Bankvereniging met de Kortrijkse Bank voor Handel en Nijverheid.

Het VEV slaagde er als vertegenwoordiger van het Vlaamse zakenleven in mee te zetelen in een aantal advies- en studiecommissies en parastatalen die de regering in de jaren 1930 oprichtte. Het Franstalige ComitƩ Central Industriel (CCI) groeide weliswaar uit tot de vertegenwoordiger van de Belgische industrie. Naast het VEV bestond er echter nog een andere Vlaamse werkgeversorganisatie, het Algemeen Christelijk Verbond van Werkgevers (ACVW) Algemeen Christelijk Werknemersverbond
Het Algemeen Christelijk Werkersverbond werd gesticht op 17 juli 1921 en in 1991 herdoopt als ACW Koepel van Christelijke Werknemers. In 2014 werd de organisatie omgevormd tot Beweging.ne... Lees meer
dat opgericht was in 1925. Het ACVW kwam al vlug in aanvaring met het CCI en de Belgische holdings omdat het zich niet kon vereenzelvigen met het deflatoir economische beleid dat zij voorstonden. De katholieke patroons legden een sterkere nadruk op de uitbouw van de interne markt en meenden dat een politiek van lage lonen in strijd was met de onontbeerlijke samenwerking tussen werkgevers en werknemers. Op het congres van Kortrijk in 1933 formuleerde het ACVW zijn afkeer voor het economisch liberalisme en werd het corporatisme Corporatisme
Het corporatisme was in het interbellum, vooral in de crisisjaren 1930, een wijdverspreid, maar tegelijk vaag alternatief maatschappelijk en politiek model. Na de Tweede Wereldoorlog zou ... Lees meer
naar voor geschoven als alternatief. LĆ©on Bekaert Bekaert, LĆ©on
Lees meer
werd in 1935 voorzitter van de christelijke werkgeversorganisatie. De Zwevegemse producent van prikkeldraad was een alliantie aangegaan met de zware nijverheid van OugrƩe.

Rond 1934 botste het deflatoire crisisbeleid van de Belgische regering op zijn grenzen. Een regering van katholieken en socialisten onder Paul van Zeeland Van Zeeland, Paul
Toen hoogleraar en bankier Paul van Zeeland (1893-1973) tussen 1935 en 1937 aan het hoofd stond van de Belgische regering, werden onder andere de taalwet in rechtszaken en een amnestiewet... Lees meer
ging uiteindelijk in 1935 toch over tot de devaluatie van de munteenheid. Het VEV, dat ondertussen de Kortrijkse textielindustrieel Steverlynck als voorzitter had verkozen ter opvolging van de in 1934 overleden Lieven Gevaert, stond in tegenstelling tot de SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale positief tegenover deze maatregel. De regering werd er wel op attent gemaakt dat de levensduurte (de kosten voor het levensonderhoud) naar omlaag moest. Het VEV stelde in 1935 voor dat de regering een ā€˜politiek der open deurā€™ zou voeren. Deze politiek had een grotere buitenlandse afzet als doel, alsook het stabiel houden van het interne prijsniveau door de invoerkosten te verlagen. Om dat te bereiken moesten alle beschermende rechten voor de binnenlandse industrie en landbouw worden afgeschaft. Het VEV omarmde de vrijhandelsdoctrine echter niet volledig. Buitenlandse handelspartners mochten genieten van verlaagde invoerrechten, maar dienden volgens het Verbond akkoord te gaan met een grotere Belgische uitvoer naar hun land. De meestbegunstigingsclausule ā€“ de hoeksteen van de internationale vrijhandel ā€“ ruimde aldus plaats voor het principe van de geregelde wederkerigheid.

Ondanks pogingen in die richting zou de regering-Van Zeeland echter geen duurzame politiek van keynesiaanse koopkrachtverhoging voeren. Ook de uitbouw van het sociaal overleg en met name de wet van 1938 op de bedrijfsorganisatie botsten finaal op de weerstand van de holdings. Het VEV ijverde in deze periode overigens voor aparte overlegstructuren voor Vlaanderen en Walloniƫ, zeer tegen de zin van het CCI. Het zwaartepunt van de Belgische economie lag nog steeds bij de traditionele, zware industrieƫn die volledig afhankelijk waren van de wereldmarkt. Het opdrijven van de Belgische export was dan ook het belangrijkste doel van de sociaaleconomische politiek. Om die reden bleef het holdingkapitaal samen met de politieke elite vasthouden aan de combinatie van een kostendrukkende deflatoire politiek met een stabiele munt.

Het VEV zat grotendeels op dezelfde golflengte. Toch had Lieven Gevaert in 1927 al het verband gelegd tussen sociale hervormingen, een ommekeer in de loonpolitiek en de uitbreiding van de interne markt. Volgens Steverlynck lag de toekomst in technologische vernieuwing. Hij verweet de haute finance dat het onvoldoende investeerde in de modernisering van het bedrijfsleven. Steverlynck was van mening dat de Kredietbank en de parastatale kredietinstellingen die modernisering moesten stimuleren. Vanaf 1939, toen de economische crisis terug beheersbare proporties aannam, pleitte hij ook voor hogere lonen.

Steverlynck toonde ook een grote bekommernis voor de werkloosheid onder hoogopgeleiden. In dat verband schreef hij een brief (ook ondertekend door onder anderen LĆ©on Bekaert Bekaert, LĆ©on
Lees meer
) aan koning Leopold III van Saksen-Coburg, Leopold III
Leopold III (1901-1983) werd aan de vooravond van en tijdens de Tweede Wereldoorlog het boegbeeld van een autoritaire stroming in de Belgische politiek. Zijn controversiƫle houding en mee... Lees meer
, waarin hij de paritaire samenstelling van alle economische, financiĆ«le en sociale overheidsorganen eiste. In zijn brief riep hij de overheidsdiensten op om werk te verschaffen aan het ā€˜Vlaams intellectueel proletariaatā€™, een verwijzing naar de nieuwe lichting van universitaire kaders. Zijn pleidooi viel ook in goede aarde bij Gaston Eyskens Eyskens, Gaston
Gaston Eyskens (1905-1988) was een Vlaamsgezinde katholieke econoom en politicus, die onder andere eerste minister was ten tijde van de Koningskwestie en aan de basis lag van de eerste st... Lees meer
, de Leuvense econoom die lid was van het VEV en ook goede banden had met het ACW. Eyskens loofde de inzet van het VEV en meende dat hoogopgeleide Vlamingen ā€˜commandopostenā€™ dienden te verwerven in de sociaaleconomische overheidsorganen. In tijdschriften als Nieuw Vlaanderen pleitte hij voor een modernisering van de oude industriĆ«le structuur door middel van een ā€˜actieve welvaartspolitiekā€™. Volgens Eyskens brak er in het sociaaleconomische leven een periode van een grotere ā€˜gebondenheidā€™ aan.

VEV-onderdirecteur Piet Bessem was eveneens die mening toegedaan. Voor Bessem kon de Belgische economie haar export enkel verbeteren door over te schakelen op hoogstaande productie. In verband daarmee bepleitte hij de oprichting van een Economisch-Technologisch Instituut. Het zou bestaan uit een ā€˜technische en economische stafā€™ en Bessem dacht in het bijzonder aan de VIV. Hij pleitte ook voor een Raad om de industrie te betrekken in een nationale welvaartspolitiek. Oscar Peters, docent werktuigkunde aan de Leuvense universiteit, pleitte voor de oprichting van een Technologisch Instituut in de schoot van de VIV. In augustus 1940, na de inval van de Duitsers in BelgiĆ«, kreeg het voorstel groen licht. Peters werd de allereerste voorzitter. In 1941 werd hij ook VIV-voorzitter. Het land diende volgens Peters hoogstaande producten met een ā€˜hoger loongehalteā€™ voort te brengen.

Het gebrek aan vorderingen op dit vlak weet Peters aan een financiĆ«le sector die ā€˜onmiddellijke financiĆ«le doelstellingenā€™ nastreefde. De economische vraagstukken konden volgens hem slechts door een sturende staat opgelost worden. Het Technologisch Instituut zou tijdens de oorlog technische krachten samenbundelen en studiecomitĆ©s oprichten. De organisatie richtte onder andere met de Vlaamse Accountantsvereniging een ComitĆ© voor Wetenschappelijk Bedrijfsleiding op. Het kwam ook tot een uitwisseling met Victor Leemans Leemans, Victor
Victor Leemans (1901-1971) was een politiek en sociaaleconomisch theoreticus, die het gedachtegoed van de revolutie van rechts introduceerde in de Vlaamse beweging. Tijdens de Tweede Were... Lees meer
, die in 1936 op vraag van de VNV-leiding voorzitter was geworden van de corporatieve organisatie Arbeidsorde Vlaamsche Arbeidsorde
Vlaamsche Arbeidsorde (1936-1941) werd opgericht onder de leiding van Victor Leemans als een corporatistische organisatie die in theorie de rexistische vakbonden en het Vlaamsch Nationaal... Lees meer
en door de bezetter tot secretaris-generaal van Economische Zaken was benoemd. Voor de oorlog was Leemans nog een gastspreker op de VEV-jaarvergadering van 1939. Hij, was net zoals de Duitse econoom Werner Sombart, kritisch voor een kapitalistische economie waarin circulatie en financiƫle accumulatie de bovenhand namen op een zogenaamd nuttige warenproductie. Het private eigendom en de winstoriƫntatie dienden volgens hem een functioneel karakter te krijgen, maar deze twee pijlers van het kapitalisme hadden binnen een staatsgeleide en ook corporatistische gemeenschapseconomie wel nog hun plaats.

De verweereconomie tijdens de oorlog diende door een hogere productiviteit en met minder middelen te voldoen aan de behoeften van het gemobiliseerde volk. Het was hoofdzaak de ā€˜productiecapaciteit op peil te houdenā€™. De gelijkenis met de Galopin-doctrine tijdens de Tweede Wereldoorlog was treffend en als secretaris-generaal van Economische Zaken zou Leemans warencentrales en bedrijfsgroeperingen oprichten om de economie aan te sluiten op de Duitse oorlogsproductie. In het Galopin-comitĆ© zetelde naast de gouverneur van de SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale (Alexandre Galopin) en Max-LĆ©o GĆ©rard (Bank van Brussel) ook Fernand Collin Collin, Fernand
Jurist Fernand Collin (1897-1990) was hoogleraar aan en bestuurder van de Leuvense universiteit en van 1938 tot 1963 voorzitter van de Kredietbank. Lees meer
, de Vlaamsgezinde voorzitter van de Kredietbank. Ook LƩon Bekaert werd later opgenomen in het Galopin-comitƩ. Hij was tevens de leider van de Hoofdgroepering Metaalverwerkende Nijverheid en zetelde ook in de Raad van Industriƫlen van het VIV-Technologisch Instituut. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stelde het VEV zich onder leiderschap van Piet Bessem Bessem, Piet
De Vlaams-nationalistische econoom Piet Bessem (1892-1964) was tussen 1930 en 1944 eerste onderdirecteur en vervolgens directeur van het Vlaams Economisch Verbond (VEV), waarvan hij in be... Lees meer
(een oud-activist) welwillend op tegenover de Duitse bezetter. Het Verbond faalde echter in het opzet van een taalkundige opsplitsing van de corporatieve organen en wist in tegenstelling tot het CCI ook geen van haar leden benoemd te krijgen aan het hoofd van warencentrales en groepen.

Het VEV en de Belgische keynesiaanse staat

De inschakeling van de Belgische industrie in de Duitse oorlogseconomie en de relatief eenvoudige bevrijding van Belgiƫ verklaren waarom het industriƫle apparaat relatief ongeschonden uit de oorlog kwam. Reeds in 1948 werd het vooroorlogse productiepeil geƫvenaard. In het kader van de Europese heropbouw speelde de grote vraag naar metaal, steenkool, glas en cement in de kaarten van de grote financiƫle groepen. Op die manier bleef het Belgische kapitalisme steunen op een industriƫle structuur, die in vergelijking met die van het Amerikaanse kapitalisme bijzonder verouderd was. In de Verenigde Staten was een fordistisch accumulatieregime tot ontwikkeling gekomen dat steunde op de automobielindustrie, een tayloristische arbeidsorganisatie en de massaproductie en -consumptie van gestandaardiseerde goederen. Door loonstijgingen te koppelen aan productiviteitsstijgingen kon het fordisme een compromis bewerkstelligen tussen kapitaal en arbeid.

Hoewel het fordisme in BelgiĆ« nog geen ingang had gevonden, ontstond binnen de Belgische kapitalistische klasse een fractie rond LĆ©on Bekaert met een meer fordistische zienswijze. Zij situeerde zich vooral in de metaalverwerkende nijverheid die onder andere consumptiegoederen vervaardigde en bijgevolg wel geĆÆnteresseerd was in het stimuleren van de koopkracht, de productiviteit en het sociaal overleg. Maar ook de aandeelhouders van Solvay, een financieel imperium met wortels in de chemische industrie, hadden de voordelen van het corporatief-liberalisme ingezien. Ernest Solvay had reeds op het einde van de 19de eeuw gehamerd op het belang van hogere lonen, sociale zekerheid en een grotere autonomie van de industrie. Bovendien was Solvay aandeelhouder van de Ford Motor Company Belgium. Ondanks de tegenwerking van de financiers kwam tussen 1944 en 1960 een Belgisch variant van het fordistische klassencompromis tot stand, met het ā€˜Sociaal Pactā€™ van 1944, de wet op de bedrijfsorganisatie van 1948 en het productiviteitspact van 1954 als mijlpalen.

Waar LƩon Bekaert zich vanaf 1952 als voorzitter wist te ontplooien tot de sterke man van het Verbond der Belgische Nijverheid (VBN, de opvolger van de CCI), moest het VEV zijn ambitie om uit te groeien tot de officiƫle vertegenwoordiger van het Vlaamse bedrijfsleven bijspijkeren. Het sloot een akkoord met het VBN waarbij de Belgische werkgeversorganisatie zich ertoe verbond om de taal en aard van beide volksgemeenschappen in Belgiƫ te eerbiedigen. De VEV-voorzitter werd ondervoorzitter van het VBN. Het VEV zou inspraak krijgen in de benoeming van leidinggevend VBN-personeel en van de vertegenwoordigers van de werkgevers in officiƫle commissies en instellingen.

Vlaamse zakenlieden zoals Bekaert hebben een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van het fordistische klassencompromis. Toch waren er binnen de kapitalistische klasse in Vlaanderen elementen die hier sceptisch tegenover stonden. In de jaren 1950 waarschuwde het VEV voor een te vooruitgeschoven positie op sociaal vlak. Lonen en uitkeringen werden eerder gezien als een concurrentiefactor dan als een bron van economische vraag en groei. Het moet worden opgemerkt dat de VEV-voorzitters van toen vaak actief waren in weinig vooruitstrevende sectoren zoals de textielnijverheid ( Pieter Delbaere Delbaere, Pieter
Pieter Delbaere (1892-1957) richtte in 1926 mee het Vlaams Economisch Verbond op en was van 1945 tot 1952 voorzitter van deze werkgeversorganisatie. Lees meer
, voorzitter tussen 1945 en 1952) en de koloniale handel ( Octaaf Engels Engels, Octaaf
Octaaf Engels (1892-1990) was stichter en voorzitter van het Vlaams Economisch Verbond. Hij streefde naar de vernederlandsing van het bedrijfsleven. Lees meer
, voorzitter tussen 1952 en 1957). Hun houding had anderzijds ook te maken met de vaststelling dat de Belgische industrie sterk steunde op verouderde fundamenten, terwijl veel Vlaamse regioā€™s ook gebukt gingen onder grote structurele werkloosheid. Er diende eerst een modern fundament van groei gelegd te worden vooraleer er op sociaal vlak vooruitgang kon gemaakt worden.

In 1951 liet het VEV optekenen dat Vlaanderen stelselmatig door de Belgische overheid en het holdingkapitaal werd tegengewerkt. Vooral de subsidiestroom naar de Waalse steenkoolindustrie werd aangeklaagd. Het VEV argumenteerde dat de efficiĆ«ntere Limburgse koolmijnen daarvoor moesten opdraaien. Het Verbond greep het mijnsaneringsplan van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal aan om te pleiten voor een doortastende sluiting van alle verlieslatende mijnen. Onder invloed van het Marshallplan organiseerde het VEV studiedagen over themaā€™s als economische expansie, wetenschappelijk onderzoek en technische vorming. Al deze initiatieven werden gekaderd in een streven naar de economische ontwikkeling van Vlaanderen. Het VEV vond in zijn strijd voor industrialisering een bondgenoot in het ACW/ACV, dat pleitte voor ā€˜werk in eigen streekā€™.

Niet zozeer bankiers, handelaars en industriƫlen, maar een intellectuele middenklasse van universitair gevormde werkkrachten ontpopte zich in Vlaanderen tot de drijvende kracht achter de discursieve en beleidsmatige wending richting keynesiaanse staatsinterventie. Een technocratische oriƫntatie manifesteerde zich binnen de Economische Raad van Vlaanderen (ERV) Economische Raad voor Vlaanderen
Lees meer
, die werd opgericht in 1952, en in academische onderzoekscentra zoals het Centrum voor Economische Studiƫn (CES) van Gaston Eyskens Eyskens, Gaston
Gaston Eyskens (1905-1988) was een Vlaamsgezinde katholieke econoom en politicus, die onder andere eerste minister was ten tijde van de Koningskwestie en aan de basis lag van de eerste st... Lees meer
en Karel Pinxten Pinxten, Karel
Priester Karel Pinxten (1903-1956) was docent economie aan de KU Leuven. In tal van publicaties pleitte hij voor een grotere welvaart en de ontwikkeling van een regionaal economisch bele... Lees meer
. De strijd tegen de structurele werkloosheid werd omkaderd door de wetenschappelijke oriƫntatie op de regionale economie. Het VEV stond initieel op de rem, maar zou uiteindelijk toch in de ERV zetelen als de vertegenwoordiger van de werkgevers.

Het VEV en de christelijke arbeidersbeweging Christelijke arbeidersbeweging
In de christelijke arbeidersbeweging heeft steeds een uitgesproken belangstelling voor de Vlaamse kwestie bestaan. De groeiende invloed van deze beweging, in het kielzog van de democratis... Lees meer
sloegen ook de handen in elkaar voor de vernederlandsing van het bedrijfsleven. De strijd voor een ā€œVlaamse ondernemersstandā€ kon ook op veel bijval rekenen bij organisaties zoals de Vlaamse Volksbeweging Vlaamse Volksbeweging
De Vlaamse Volksbeweging (VVB) was een Vlaams-nationalistische drukkingsgroep, die werd opgericht in 1952 en tot het begin van de jaren 1970 een breder publiek mobiliseerde voor Vlaamsge... Lees meer
en de Stichting Lodewijk de Raet Stichting Lodewijk De Raet
De Stichting Lodewijk de Raet is een vormingsinstelling die in 1952 werd opgericht vanuit een Vlaamse, democratische, emancipatorische en pluralistische maatschappijopvatting en die ā€“ zij... Lees meer
. Het Verbond richtte in 1956 het Studiecentrum voor de vervlaamsing van het bedrijfsleven op, dat onder leiding stond van Albert Michielsen, die tijdens WOII de kabinetschef was van Victor Leemans. Het kreeg hiervoor de steun van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging (KVIV). Hieruit blijkt dat het VEV met zijn programma ook aantrekkingskracht uitoefende op de kaders.

Een cruciale schakel in dit verband was de econoom AndrƩ Vlerick Vlerick, AndrƩ
AndrƩ Vlerick (1919-1990) speelde als econoom en politicus in de periode 1950-1970 een belangrijke rol in de studie en in het beleid met betrekking tot de Vlaamse economische ontwikkeling... Lees meer
, die in 1953 het Seminarie voor Productiviteitsstudie en -onderzoek (SPSO) oprichtte in de schoot van de Gentse ingenieursfaculteit. Het SPSO moest de managers van het Vlaamse bedrijfsleven ā€˜vervolmakenā€™ door hen bloot te stellen aan de Amerikaanse managementmethoden. Net zoals het CES bekommerde het SPSO zich om de vorming van kaders, die zich hoorden in te spannen voor productiviteit, welvaartscreatie en de Vlaamse economische wederopstanding. Tussen 1961 en 1973 volgden 320 topmanagers ook de ā€˜vervolmakingscursussen in het bedrijfsbeheerā€™ die door Vlerick werden ingericht. Ook in BelgiĆ« zouden de telgen van succesvolle familiale bedrijven door het leven gaan als ā€˜topmanagersā€™. Vlerick ontplooide in het SPSO ook vormingsinitiatieven voor middenkaders, ambtenaren en afgestudeerde ingenieurs en economisten.Ā 

Naast het SPSO stichtte Vlerick aan de Rijksuniversiteit Gent ook het Seminarie voor Economie (SERUG) binnen de Hogere School voor Handels- en Economische Wetenschappen. De contouren van zijn eigen visie op de regionale expansie had Vlerick uiteengezet op het VEV-congres van 1954. Een regionale expansiepolitiek moest onderdeel zijn van een keynesiaans expansie- en investeringsbeleid gericht op volledige tewerkstelling. Rechtstreekse overheidsparticipaties neigden echter te sterk naar de ā€˜staatssocialistische organisatievormā€™ en dreigden de ā€˜liberale motorā€™ (het winststreven) van de economie af te remmen. Toch meende Vlerick dat ook dit gerechtvaardigd was indien het private ondernemerschap in gebreke bleef. Ook het VEV zat op deze lijn toen het in 1954 zijn desiderata voor een economische expansiepolitiek lanceerde. Het verklaarde zich geen tegenstander van de wet van 7 augustus 1954 die aan de staat de mogelijkheden gaf om rentesubsidies te verlenen aan bedrijven en garant te staan voor de leningen die zij aangingen bij kredietinstellingen.

In 1958 trok de Christelijke Volkspartij Christelijke Volkspartij
Lees meer
onder Eyskens haar verkiezingscampagne op gang met het Sleutelplan voor economische voorspoed. Het was de politieke uitdrukking van de modernistische alliantie tussen delen van Vlaamse burgerij, de christelijke arbeidersbeweging Christelijke arbeidersbeweging
In de christelijke arbeidersbeweging heeft steeds een uitgesproken belangstelling voor de Vlaamse kwestie bestaan. De groeiende invloed van deze beweging, in het kielzog van de democratis... Lees meer
en technocratisch georiƫnteerde kaders. Centraal stond de belofte van 100.000 nieuwe arbeidsplaatsen. In functie daarvan moest de staat een grotere rol spelen in de aanlevering van kapitaal en de planning van de investeringen. De CVP won de verkiezingen. In 1959 werd een expansiewet uitgevaardigd waarvan het algemene luik bestond uit mechanismen om het industriƫle investeringspeil op te krikken. De expansiewetgeving had ook een regionale dimensie. Vijftien ontwikkelingszones met een hoge structurele werkloosheid werden afgebakend. Er werd ook een Bureau voor Economische Programmatie opgericht om indicatieve vijfjarenplannen te maken.

Hoewel het VEV zeer blij was met het voornemen van de regering om een regionaal expansiebeleid te voeren, hadden sommige invloedrijke leden initieel toch hun bedenkingen. Vlerick, de gangmaker van de Vlaamse economische gedachte en VEV-raadslid, vond dat mechanismen als staatswaarborgen en goedkope leningen slechts tijdelijk mochten ingezet worden. Hij zag meer heil in een liberale politiek die het winstmotief en het vrije initiatief volop liet spelen. De regeringspolitiek was in zijn ogen zelfs een bedreiging voor de vrijemarkteconomie. Voorzitter Mulier had daarentegen een meer genuanceerd beeld. Hoewel de expansiewetgeving niet volledig bevredigend was, beschouwde hij het toch als een indrukwekkende poging om het productieapparaat te moderniseren. Het VEV was echter van mening dat het onverstandig was om de economische planning en ontwikkeling uitsluitend in de handen van de staat te laten.

In het kader daarvan riep Mulier op tot een nieuwe ā€˜dynamiek en veroveringsdrangā€™ binnen de Vlaamse rangen. Hij was van mening dat de materiĆ«le en culturele emancipatie van Vlaanderen enkel op die manier kon worden gerealiseerd. Gedurende de volledige jaren 1960 wees het VEV erop dat Vlaanderen nood had aan een ā€˜Vlaamse ondernemersstandā€™. Zo benadrukte Henri Cappuyns Cappuyns, Hendrik
De jurist Hendrik Cappuyns (1913-1992) doorliep een decennialange beroepscarriĆØre bij Gevaert Photo-producten (later Agfa-Gevaert) en was van 1963 tot 1966 voorzitter van het Vlaams Econo... Lees meer
, de opvolger van Mulier aan het hoofd van het VEV, in 1963 dat het tot de hoofdopdracht van het VEV behoorde om de ā€˜volksvreemde Franstalige bourgeoisieā€™ te vervangen door ā€˜Nederlandssprekende leidinggevende kringenā€™. De woordkeuze toont dat de ondernemers en topmanagers van het VEV zich liever niet als een bourgeoisie of burgerij wensten te presenteren. Een dergelijk begrip had de connotatie van een rijke, maar in essentie volksvreemde groep. De ā€˜leidinggevende kringenā€™ daarentegen waren organisch verbonden met het Vlaamse volk omdat zij dezelfde taal spraken als de lagere klassen. Ā 

Afgevaardigd beheerder Frans Wildiers Wildiers, Frans
Frans Wildiers (1905-1986) was een advocaat, redacteur en Vlaams-nationalistisch politicus. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij gouverneur van de provincie Antwerpen. Na de oorlog was ... Lees meer
loofde LĆ©on Bekaert voor zijn inspanningen om het VBN om te vormen tot een machtige werkgeversvereniging waar Walen Ć©n Vlamingen zich konden thuis voelen. Tot zijn grote spijt was Bekaert echter niet te vinden voor een wettelijke vernederlandsing van het bedrijfsleven. Veel belangrijke figuren beschouwden zichzelf als Vlamingen, maar werden Franstalige Belgen bij het ā€˜bestijgen van de trappen van hun kantoorgebouwā€™. Onder het voorzitterschap van Octaaf Engels Engels, Octaaf
Octaaf Engels (1892-1990) was stichter en voorzitter van het Vlaams Economisch Verbond. Hij streefde naar de vernederlandsing van het bedrijfsleven. Lees meer
voerde het VEV een informatiepolitiek om de Franstalige eigenaars, beheerders en managers aan te zetten tot een vrijwillige vernederlandsing. Onder Cappuyns zou het VEV nadrukkelijk opteren voor een wettelijk opgelegde en dus politiek afgedwongen vernederlandsing, die er met de wetten van 1963, 1966 en 1973 ook zou komen (zie Taalwetgeving Taalpolitiek en -wetgeving
Situaties van taalonderdrukking vindt men wereldwijd. Daarom besteedt deze bijdrage eerst aandacht aan gehanteerde taalpolitieke strategieƫn. Ook in Belgiƫ verzette een gedomineerde taalg... Lees meer
).

In de jaren 1960 draaide het keynesiaanse expansiebeleid op volle toeren. Dankzij het gunstige investeringsklimaat vonden vele multinationals de weg naar Belgiƫ. Deze multinationals van hoofdzakelijk Amerikaanse, Nederlandse en Duitse afkomst investeerden voornamelijk in de petrochemische industrie (Bayer, BASF), de elektronica-industrie (Siemens), de automobielsector (Ford, GM) en de voedselverwerkende industrie (Unilever). Belgiƫ werd omgevormd tot een productie- en transportschakel in het Europese netwerk van de Amerikaanse multinationals. Niet Walloniƫ, maar Vlaanderen zou hiervan het meest profiteren. Naast de beschikbaarheid van havens en arbeidskrachten speelde ook de verdeling van de expansiekredieten een rol. Tussen 1959 en 1973 had Vlaanderen een aandeel van 57,91%, terwijl Walloniƫ en Brussel respectievelijk 39,90% en 2,19% van de steun kregen.

De toenemende internationalisering van de economie hadden belangrijke implicaties voor de ontwikkeling van de Vlaamse kapitalistische klasse en de kaders. In de competitieve omgeving van de EEG was schaalvergroting een absolute voorwaarde om te overleven. Verschillende Vlaamse bedrijven fusioneerden. Voorbeelden daarvan zijn de fusies van Biscuits et Chocolats De Beukelaer en Biscuits Parein in de General Biscuit Company en van Imperial Products (familie Collin) en Devos-Lemmens in Continental Foods. In 1966 richtten Gevaert P.P. (families Gevaert, de Schaetzen, Collin etc.) en Agfa, filiaal van het Duitse Bayer, de joint venture Agfa-Gevaert op. Ook in de textielindustrie en de metaalverwerkende industrie wisten familiebedrijven als Santens, Weefgetouwenfabrikant Picanol en Bekaert hun positie te versterken. Bovendien steeg het aantal kmoā€™s in de dienstensector met 156%. Net als de kleinere industriĆ«le bedrijven werkten zij vaak in onderaanneming voor grote industriĆ«le groepen. In de VEV-beslissingsorganen zetelden zowel eigenaars van familiale bedrijven als gesalarieerde topmanagers. De inplanting van verschillende multinationals en de professionalisering van verschillende familiale ondernemingen leidde tot een expansie van de kaders op alle hiĆ«rarchische niveaus.

Al bij al wisten ook de Belgische financiĆ«le groepen zich te handhaven door hun accumulatiestrategieĆ«n te enten op die van de buitenlandse industriĆ«le groepen. Ze legden zich in toenemende mate toe op de Antwerpse handels- en transportsector, wat in de hand werd gewerkt door de import- en exportstromen die de multinationals op gang brachten. Net als de SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale en de Banque de Bruxelles zou ook de Kredietbank eerder investeren in financiĆ«le transacties, handels- en transportactiviteiten dan in de Vlaamse industrie. De onderzoeker Lieve Goorden concludeert hieruit dat alle banken gelijkaardige accumulatiestrategieĆ«n hadden, waardoor er eerder sprake was van een tegenstelling tussen financieel en productief kapitaal dan een tussen ā€œVlaamsā€ en ā€œBelgischā€ kapitaal.

Drie opmerkingen zijn echter van belang om de eenheid van Antwerpse en Brusselse financiers te nuanceren. Ten eerste is het duidelijk dat de Kredietbank als gevolg van haar historische banden met de Boerenbond Belgische Boerenbond
De Boerenbond is een beroepsorganisatie van en voor landbouwers die tot ver in de 20ste eeuw sterke banden had met de Kerk en de katholieke partij, zich van meet af sterk engageerde in de... Lees meer
voornamelijk in het agrarische Vlaanderen was ingeplant. De tweede opmerking behelst de vaststelling dat het financiƫle kapitaal in laatste instantie afhankelijk is van de meerwaarde die door het productieve kapitaal wordt gegenereerd. De integratie van Vlaanderen in een transnationaal kapitaalcircuit herbevestigde de historische focus van de Kredietbank op Vlaamse bedrijven. Ze had er alle belang bij om de ruimtelijke configuratie van productie- en circulatieverhoudingen in een gebied tussen Antwerpen, Limburg, Brussel en Gent in stand te houden. De Kredietbank ging de concurrentie aan met Brusselse financiers voor het leiderschap over een gebied dat zij als haar achtertuin beschouwde en dankzij de multinationals tot de kern van de Belgische economie uitgroeide. Ten derde vormde de Kredietbank samen met Gevaert Fotoproducten een fundamentele spil van het VEV aangezien de financiƫle en interpersoonlijke verwevenheid tussen beide zeer groot was.

De ruimtelijke concentratie van multinationals, een financiĆ«le sector en industriĆ«le of tertiaire kmoā€™s wees in de richting van economische belangengemeenschap die steeds opnieuw door een mondige ā€œVlaamse bedrijfsstandā€ moest gereproduceerd en verdedigd worden. In dit verband stelde het VEV alles in het werk om nieuwe investeringen aan te trekken. Daarom eiste het VEV voor Vlaanderen het grootste deel van de expansiesteun op. Het zette haar eisen kracht bij door te argumenteren dat de Belgische staat haar historische schuld aan Vlaanderen moest inlossen. De concurrentie om expansiemiddelen tussen Vlaamse en Waalse elites was een constante en zette aan tot bedenkingen over de staatsstructuur. Reeds in 1961 stelde Mulier, dat er een vergelijk diende gevonden te worden waarbij aan de ā€˜beide volksgemeenschappen in het gemeenschappelijke vaderlandā€™ de hoogst mogelijke kansen voor het behoud van eigen aard, taal en welvaart werd verzekerd. In 1964, op een VEV-congres over decentralisatie, sprak Hendrik Cappuyns zich uit voor een ā€˜graad van autonomie voor de twee landsgedeelten.ā€™

Economische autonomie en neoliberalisme

In de tweede helft van de jaren 1960 oordeelde het VEV dat Vlaanderen de dupe was van een expansiebeleid dat niet op basis van objectieve criteria werd gevoerd, een geluid dat ook meer en meer bij de christelijke werkgeversorganisatie VKW werd gehoord. In 1970 maakte premier Gaston Eyskens de beĆ«indiging van de communautaire spanning tot een van zijn absolute prioriteiten. De grondwetsherziening legde de basis voor een federale staat die zou steunen op culturele gemeenschappen en economische gewesten. Met de wet Terwagne werd ook een belangrijke stap richting economische decentralisatie gezet. De wet voorzag in de oprichting van gewestelijke adviesraden en ontwikkelingsmaatschappijen. Het VEV merkte al vlug op dat de wet dezelfde criteria had vastgelegd voor het afbakenen van zowel Vlaamse als Waalse ontwikkelingszones. De regioā€™s moesten wat dit betreft over autonomie beschikken. Het VEV-voorstel impliceerde ook dat WalloniĆ« en Vlaanderen een vastgelegd deel van de nationale expansiebegroting dienden te krijgen. In verhouding met de bevolkingscijfers diende dat voor Vlaanderen 60% te zijn.

Kersvers voorzitter Vaast Leysen Leysen, Vaast
Vaast Leysen (1921-2016) was een bankier-ondernemer die een groot aandeel had in de organisatie van het Vlaamse bedrijfsleven. In de jaren 1970 speelde hij een belangrijke politieke rol a... Lees meer
kondigde in 1970 aan dat het VEV voorbereid was om in de nieuwe organen een vertegenwoordigende rol op te nemen. Het VBN en het VEV spraken af dat het VBN de nationale vertegenwoordiging op zich zou nemen in overleg met het VEV. Het VEV zou het Vlaamse bedrijfsleven vertegenwoordigen in de Gewestelijke Economische Raad voor Vlaanderen Gewestelijke Economische Raad voor Vlaanderen
Lees meer
en de Gewestelijke Ontwikkelings Maatschappijen Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen
Lees meer
. Met deze stap van formaat realiseerde het VEV een van haar historische missies. Onder auspiciĆ«n van het VEV kwam het ook tot een hergroepering van de Kamers van Koophandel in de Regionale Vereniging van Kamers van Koophandel. Het VEV werd erkend als de interprofessionele vertegenwoordiger op het Vlaamse niveau, terwijl de kamers hun interprofessionele rol op lokaal niveau bleven uitoefenen. Ondanks de afspraken verliep de samenwerking stroef. Hoewel het VEV historisch sterk stond in Antwerpen, zou de Antwerpse kamer nooit toetreden tot de Regionale Vereniging. Zij vreesde het verlies van haar autonomie. Volgens het akkoord moest iedere kamer zich opstellen als ā€˜gewestelijke vertegenwoordigerā€™ van het VEV en zijn principes en doelstellingen onderschrijven.

Fundamenteel toont het Antwerpse verzet aan dat niet iedere patronale groepering redeneerde in termen van een Vlaams economisch belang dat door het VEV mocht worden ingekleurd. Men sprak bewust over de ā€˜nationale haven te Antwerpenā€™ om de havenproblematiek uit de ā€˜regionaleā€™ invloedssfeer van het VEV te houden. Mogelijk weerspiegelde deze houding ook het belang van de haven voor de accumulatiestrategieĆ«n van de Brusselse financiers. Antwerpen was een cruciale schakel in de Belgische politiek-economische ruimte en het verlies van controle over de haven dreigde de ruimtelijke fundamenten van hun macht te ondergraven. Het volgende citaat van Raymond Pulinckx moet op eenzelfde manier belicht worden: ā€˜Het is niet omdat een bedrijfstak grotendeels vastgepind zit in Ć©Ć©n gewest dat de problemen op regionale schaal kunnen behandeld worden. Een scheepvaartprobleem blijft een nationale zaak ook al zit de scheepvaartsector volledig in Vlaanderen.ā€™

Niettegenstaande de interne tegenstellingen ondernam de kapitalistische klasse ook inspanningen om tot een gemeenschappelijk gedefinieerd klassenbelang te komen. De inspanningen die het VEV leverde in functie van een Vlaamse politiek-economische ruimte stonden Vaast Leysen dan ook niet in de weg om contacten te onderhouden met Max Nokin, de voorzitter van de SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale. Opklimmen binnen de rangen van het Brusselse financiĆ«le kapitaal werd zelfs als een nastrevenswaardige prestatie beschouwd. Zo liet Vaast Leysen aan Dirckx weten dat hij diens aanstelling tot ondervoorzitter van de Generale bankmaatschappij met ā€˜grote voldoening en fierheidā€™ had vernomen. Het waren dergelijke bindingen die het voor de kapitalistische klasse mogelijk maakten om gezamenlijk het hoofd te bieden aan sociaaleconomische uitdagingen. De taalproblematiek vormde daarvoor ook minder en minder een obstakel. In 1976 verklaarde Leysen dat de vernederlandsing van het bedrijfsleven voor het grootste deel bereikt en voltooid was. Ā 

De opflakkering van de sociale strijd sinds het einde van de jaren 1960 was bijvoorbeeld een ontwikkeling die noopte tot het sluiten van de rangen. Binnen de multinationals kwam het vaak tot spontane stakingen die het ongenoegen met de tayloristische rationalisering van het arbeidsproces uitdrukten. Opmerkelijk is dat ook jonge bedienden en kaders staakten tegen de hiĆ«rarchische structuren die zo eigen waren aan de fordistische fabriek. De ontevredenheid van de meeste kaders nam echter vaker de vorm aan van toenemend absenteĆÆsme, motivatieproblemen en minder kwaliteitsvolle arbeidsresultaten. De ā€œmalaiseā€ van de kaders was een aandachtspunt voor verschillende werkgeversorganisaties, waaronder ook het VEV. Ingenieurs, technici en bedienden eisten meer autonomie en kansen op zelfontplooiing.

Oorspronkelijk probeerde het patronaat het tij te keren door loonsverhogingen en sociale voordelen toe te kennen, wat echter geen toereikend antwoord was op de te hoge werkdruk en de wens voor betere arbeidsomstandigheden. Het gevolg was dat de lonen tussen 1970 en 1975 sneller stegen dan de productiviteit, zonder dat de strijdbaarheid fundamenteel afnam. Onder druk van hun basis gingen het ABVV en het ACV voor arbeiderscontrole en antikapitalistische structuurhervormingen pleiten. De bedrijfswinsten smolten weg als sneeuw voor de zon. Bovendien had de economische groei van de jaren 1960 een zelfversterkende spiraal van loon- en prijsstijgingen in de hand gewerkt, die door de eerste olieschok van 1974 en de instabiliteit van de internationale monetaire markten nog werd aangewakkerd. De competitiviteit van de economie werd hierdoor ondermijnd. Dit alles vertaalde zich in negatieve effecten op de handelsbalans, de betalingsbalans en de tewerkstelling.

Het oplaaiende sociale protest en de economische crisis toonden aan dat de neergang van het fordisme in BelgiĆ« Ć©n de economieĆ«n van de Atlantische wereld was ingezet. In de transnationale netwerken van de kapitalistische klasse begon een zoektocht naar een nieuw beleidsparadigma om het kapitalisme te herstructureren in de richting van een nieuw accumulatiemodel. De toenemende prominentie van banken en renteniers in de internationalisering van het kapitaal manifesteerde zich in de geleidelijke opkomst van het neoliberalisme. Dit paradigma reikte een set van beleidsrichtlijnen aan die sterk geĆÆnspireerd waren door het monetarisme van de Amerikaanse econoom Milton Friedman. De hoge inflatie en de daling van de winsten van het kapitaal dienden bestreden te worden door budgettaire orthodoxie, gedereguleerde arbeidsmarkten en lagere loonkosten.Ā 

BelgiĆ« kon als klein land moeilijk een koers varen die afweek van de voornaamste trends binnen de wereldeconomie. Verschillende kapitaalfracties zagen hun belangen gediend door een neoliberale politiek. Zo zweerden de bankiers traditioneel trouw aan een restrictief monetair beleid om de munt te versterken en de waardevermindering van hun financiĆ«le activa ā€“ veroorzaakt door inflatie ā€“ te bekampen. Het monetarisme werd ook ondersteund door de multinationals in de chemische industrie, de petroleumnijverheid en de automobielindustrie. De afhankelijkheid van buitenlands kapitaal en de exportgerichtheid van de economie verklaren waarom loonmatiging ook in de brede kringen van de kmoā€™s als noodzakelijk werd beschouwd.

In de jaren 1970 werd geen coherente anti-crisispolitiek gevoerd. De verschillende regeringen in die periode werden allemaal geconfronteerd met keuzedilemmaā€™s en opteerden elk voor hun eigen combinaties. Zo koos de regering- Tindemans Tindemans, Leo
De Vlaamse christendemocraat Leo Tindemans (1922-2014) leidde vier Belgische regeringen. Hij werd nadien CVP-voorzitter en later ook minister van Buitenlandse Zaken. Als minister van Geme... Lees meer
I lange tijd voor een balans tussen monetaristische en keynesiaanse beleidsmaatregelen, maar werd uiteindelijk met het Egmontplan van 1977 toch nadrukkelijker geopteerd voor het monetarisme en dus de confrontatie met de vakbeweging. De rooms-rode regeringen, zowel Leburton II als de regeringen die volgden op Tindemans I, opteerden dan weer voor een keynesiaans beleid waarin het openbare initiatief een grote rol speelde en dat toegespitst was op het onderstutten van de nationale vraagkracht door tewerkstellingsprogrammaā€™s en door noodlijdende bedrijven in leven te houden.

Ophefmakend was het plan van Leburton II in 1974 om een meerderheidsparticipatie te nemen in Ibramco, een project voor de realisatie van een (Waalse) olieraffinaderij in samenwerking met Iran. Het project werd gekelderd door het gezamenlijk verzet van de holdings, de Antwerpse havengroep, de Belgische Petroleumfederatie en de interprofessionele werkgeversorganisaties waaronder VBN en VEV. Onder Vaast Leysen voerde het VEV een strijd voor een ā€˜zuivere markteconomieā€™ onder de noemer van een ā€˜sociale markteconomieā€™. Het wijst op de sterke invloed van Duitse denkbeelden, met name de Soziale Marktwirtschaft van de econoom en Duitse CDU-politicus Ludwig Erhard. Over wat het sociale aspect juist inhield, bleef het VEV vaag. In de eerste plaats werd daaronder vooral nog het sociale overleg verstaan, dat volgens Leysen echter meer rekening met het economisch draagvlak diende te houden. Te veel sociale correcties en loonsverhogingen dreigden immers het marktmechanisme te ontregelen.

Tussen 1977 en 1981 nam het VEV onder het voorzitterschap van Robert Stouthuysen een meer uitgesproken monetaristisch profiel aan. Stouthuysen was bestuurder bij Janssen Pharmaceutica, een onderneming van de Amerikaanse groep Johnson & Johnson. Het discours werd harder en nam vooral de vakbonden en de vraagversterkende economische politiek van keynesiaanse staat in het vizier. In de plaats van dit laatste diende een aanbodversterkende politiek te komen, die het ondernemingsklimaat, de concurrentiekracht en het rendement van de bedrijven zou bevorderen door middel van loonmatiging, een gunstig fiscaal beleid en de afbraak van administratieve ā€œpollutieā€. Volgens het VEV diende er ook eindelijk komaf te worden gemaakt met de openbare bedrijven, om zo een halt toe te roepen aan wat het omschreef als een ā€œcreeping, silent nationalizationā€ van het bedrijfsleven. Inzake sociaal beleid wees niet alleen het VEV maar ook het VKW op de noodzaak om te besparen op de inkomsten en uitgaven van de sociale zekerheid.

Vooral de overheidssteun aan de vijf traditionele sectoren (staal, textiel, kolen, glasverpakking en scheepsbouw) was het VEV een doorn in het oog. De organisatie hekelde de subsidiestroom naar sectoren die voornamelijk in WalloniĆ« gevestigd waren en behoorden tot de portefeuille van het Belgische holdingkapitaal. Het was met de ā€œVlaamse winstenā€ dat de ā€œWaalse verliezenā€ werden gedekt, zo meende het VEV. De overheid deed er goed aan haar krachten niet te versnipperen aan hele sectoren, maar begeleiding te geven aan groeikrachtige ondernemingen. WalloniĆ« werd geĆÆdentificeerd als de drijvende kracht achter het openbare initiatief, wat niet zou stroken met de ā€œVlaamse volksaardā€.

Zeker Vaast Leysen onderhield goede contacten met de CVP Christelijke Volkspartij
Lees meer
, de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang Partij voor Vrijheid en Vooruitgang
Lees meer
en de Volksunie Volksunie
Tussen 1954 en 2001 bepaalde de Volksunie (VU) als Vlaams-nationalistische partij mee de politieke evolutie in Belgiƫ, van unitaire staat tot federaal koninkrijk. Ze groeide uit tot de tw... Lees meer
. Hij initieerde in 1975 gesprekken in functie van de gewestvorming met Wilfried Martens Martens, Wilfried
Lees meer
(CVP), Frans Grootjans Grootjans, Frans
Frans Grootjans (1922-1999) was een Vlaamsgezind liberaal politicus en journalist, die in 1966 minister werd in de regering Vanden Boeynants-De Clercq en aan de basis lag van een formele ... Lees meer
(PVV) en Hugo Schiltz Schiltz, Hugo
Hugo Schiltz (1927-2006) was een advocaat en politicus voor de Volksunie. Hij zetelde in de Antwerpse gemeenteraad, de Kamer en maakte deel uit van een Vlaamse Regering. Hij zetelde in he... Lees meer
(Volksunie). De staatshervorming was voor het VEV immers van cruciaal belang in de strijd tegen de economische crisis. Gezien de economische structuur en problematiek van de drie gewesten verschillend was, deed men er in functie van een verhoogde efficiƫntie beter aan om het beleid te regionaliseren. Dat was ook de centrale boodschap van het VEV bij het Gemeenschapspact Gemeenschapspact
Het Egmontpact of Egmontakkoord maakt samen met de Stuyvenbergakkoorden deel uit van het zogenaamde Gemeenschapspact, dat de definitieve pacificatie van de communautaire problemen tot doe... Lees meer
van 1977-1978 en de staatshervorming Staatshervorming
Tussen 1970 en vandaag werden zes staatshervormingen doorgevoerd die Belgiƫ omvormden van een unitaire in een federale staat met drie gewesten, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoo... Lees meer
van 1980, die het als ontoereikend beschouwde omdat de bevoegdheden onduidelijk omschreven waren en omdat de gewesten niet over een eigen fiscaliteit zouden beschikken. Het VEV zag in een goed uitgebouwd federalisme Federalisme
Sinds het begin van de 20ste eeuw behoort federalisme tot het programma van eerst de Waalse en vervolgens ook de Vlaamse beweging. Vanaf 1970 is de transformatie van Belgiƫ van unitaire t... Lees meer
ook een instrument om het vraagondersteunend beleid van de Belgische keynesiaanse staat te vervangen door een aanbodversterkend beleid. Volgens Stouthuysen was het op het Vlaamse niveau immers eenvoudiger om hierover een politieke consensus te vinden, onder meer met de vakbonden.

Toch was het VEV ook betrokken bij de concrete structuren waarbinnen zakenlieden met verschillende sectorale en regionale achtergronden een gemeenschappelijke strategische oriƫntatie trachten uit te tekenen. Tussen 1978 en 1990 vormde de denkgroep Onderneming & Maatschappij het terrein waarop leidinggevende figuren uit de financiƫle sector (holdings en banken), de industrie (chemie, farmaceutische industrie, energie, textiel) en werkgeversorganisaties (Fabrimetal, Fedechim, VEV, VBO) naar oplossingen zochten voor de accumulatieproblemen en nadachten over de staatsstructuur. De groep maakte een analyse van de crisis waarbij de keynesiaanse staatsinterventie werd aangestipt als een marktverstorende factor. Het in leven houden van ten dode opgeschreven bedrijven was economisch en sociaal gezien conservatief en had negatieve gevolgen voor de staatsfinanciƫn.

Stouthuysen lag aan de basis van een tekst waarin de denkgroep Onderneming & Maatschappij ook enkele principes naar voren schoof die aan de basis dienden te liggen van een geslaagde en te rechtvaardigen staatshervorming. Hij onderstreepte het belang van economische en monetaire eenheid. Er was nood aan solidariteit om te voorkomen dat Vlaanderen en WalloniĆ« economisch te sterk uit elkaar zouden drijven, een punt dat ook gemaakt werd door meer Belgisch georiĆ«nteerde Vlaamse bedrijfsleiders zoals AndrĆ© Leysen en Anton Bekaert. Het unitaire BelgiĆ« was volgens Stouthuysen echter achterhaald door de politieke ontwikkelingen. Inzake de staatsstructuur ging Onderneming & Maatschappij uit van een ā€˜gedecentraliseerde staatā€™ met duidelijk afgelijnde bevoegdheden voor ieder niveau. Decentralisering mocht geen doel op zich zijn, maar kon wel een middel zijn om een efficiĆ«nter overheidsbeleid en meer welvaart te realiseren. Het was een compromis dat net zoals het federaliseringsproces wees op de machtspositie die het VEV als vertegenwoordiger van het Vlaamse bedrijfsleven had verworven binnen de Belgische staat.

De brede consensus over de wenselijkheid van een beleidsomslag in patronale kringen kreeg een politieke vertaling in de rooms-blauwe regeringen-Martens V en VI. Zonder twijfel drongen die tussen 1981 en 1987 de keynesiaanse welvaartstaat en het fordistische compromis terug met behulp van neoliberaal geĆÆnspireerde beleidsmaatregelen. Het VEV drukte zijn tevredenheid uit over de devaluatie van de Belgische Frank in 1982, maar vond dat de inspanningen niet ver genoeg gingen. Het kon niet verkroppen dat de automatische loonindexkoppeling niet werd afgeschaft en dat de competitiviteitsnorm niet strikter werd gezet. Tegelijkertijd was het VEV van mening dat de regering nog meer werk moest maken van een lagere fiscaliteit voor de ondernemingen. Inzake de sanering van de openbare financiĆ«n eiste het VEV dat de regering afzag van nieuwe inkomsten en zich toelegde op een sanering langs de uitgavenzijde, vooral dan in de sociale zekerheid.

Uiteindelijk kwam er een einde aan de rooms-blauwe regeringscoalities. De strubbelingen tussen liberalen en christendemocraten wijzen erop dat de mogelijkheden van het neoliberalisme in BelgiĆ« begrensd waren. De gematigdheid van het Belgische neoliberale herstelbeleid, vergeleken met het Verenigd Koninkrijk van Margaret Thatcher en de Verenigde Staten van Ronald Reagan, had ook alles te maken met de nog relatief sterke macht van de arbeidersbeweging. De CVP wilde ā€“ niettegenstaande het gebruik van volmachtwetten ā€“ bij voorkeur met en niet tegen de vakbonden regeren. Vanaf de jaren 1980 was het overleg toegespitst op de competitiviteit en niet op de herverdeling van de geproduceerde welvaart. Toch werd de corporatistische overlegtraditie, die haaks staat op het neoliberalisme, voortgezet. Ook op het Vlaamse beleidsniveau kwam er met de oprichting van de SERV in 1985 een paritair overlegorgaan tot stand. Eerder was al het VESOC opgericht, een tripartiet overlegorgaan van de Vlaamse regering met de sociale partners, waaronder dus het VEV langs werkgeverszijde. Ā 

Het VEV was er sterk van overtuigd dat BelgiĆ« niet het geschikte niveau was voor een neoliberale politiek, hoewel het vooral de ā€œWaalse linkse lobbyā€ bestempelde als de sociale kracht die de ontmanteling van de keynesiaanse staat belemmerde. Gedurende de jaren 1980 wendde het VEV zich dan ook tot de Vlaamse regering. Een ondernemingsgericht beleid op Vlaams niveau moest de transitie naar een post-fordistische kenniseconomie tot een goed einde brengen. Met dat doel voor ogen werkte het VEV een plan uit voor een Derde IndustriĆ«le Revolutie in Vlaanderen (DIRV)om het industriĆ«le weefsel te moderniseren. Centraal daarin stond het belang van innovatieprocessen die op gang Ā moesten worden gebracht door privĆ©ondernemingen. De overheid diende het privĆ©-initiatief te ondersteunen door te voorzien in een gunstig investeringsklimaat. Tot genoegen van het VEV nam de eerste Vlaamse Executieve onder Gaston Geens Geens, Gaston
Gaston Geens (1931-2002) was een econoom en CVP-politicus, die van 1981 tot 1992 voorzitter was van de Vlaamse Executieve. Geens gaf vanuit deze functie mee vorm aan het beleid in de nieu... Lees meer
het DIRV-plan over. Beiden vonden elkaar in hun streven om het Vlaamse beleidsniveau te legitimeren en te versterken.

VEV-voorzitter Marc Santens was tevreden dat de DIRV-actie vooral inzette op het creĆ«ren van een gunstige context voor ondernemingen, hoewel het in kader van de geregionaliseerde toepassing van expansiewetgeving weliswaar ook subsidies verschafte. Symptomatisch voor de gewijzigde kijk op het industrieel beleid was precies de herpositionering van het VEV tegenover de expansiewetgeving. In 1980 had het VEV in het Roodboek van de staatsinterventie gepleit voor een algemene fiscale ontlasting om de productieve basis van de economie te bevorderen. Het VEV riep op om keynesiaanse subsidies, waarvan het in de jaren 1960 nog een zeer grote voorstander was, te vervangen door een sterkere focus op fiscale incentives. In de jaren 1980 ging het VEV op dit elan verder met oproepen om de expansiewetgeving te ā€˜fiscaliserenā€™. De industriĆ«le politiek was immers ā€˜geen kwestie van subsidies, maar van winstverhoging.ā€™

In dezelfde adem argumenteerde het VEV voor de regionalisering van de nationale sectoren, die in 1984 ook werd doorgevoerd. Begin 1982 had de Vlaamse executieve al de richtlijn van het VESOC overgenomen die bepaalde dat overheidssteun enkel verantwoord was indien dit het bedrijf terug winstgevend zou maken en indien ook privĆ©-partners met minstens 50% van het nodige kapitaal over de boeg zouden komen. Het VEV loofde deze grotere focus op de ā€˜economische leefbaarheidā€™, maar spaarde zijn kritiek niet op de participaties die de Gewestelijke Investeringsmaatschappij in het kader van de DIRV-actie nam in technologiebedrijven. Een sterke openbare investeringsmaatschappij was ook op het Vlaams niveau gĆ©Ć©n optie voor het VEV.

Gewestvorming, privatisering, verankering en competitiviteit

In 1985 voerde het VEV de druk op met de brochure Onze staatshervorming: naar definitieve oplossingen?. Volgens het VEV schoot de voorbije staatshervorming tekort in die zin dat de bevoegdheidsoverheveling vaak minimaal was en de bevoegdheidspakketten versnipperd waren. In 1988 voltooide Martens VIII een nieuwe staatshervorming. Het pakket van bevoegdheden dat werd overgeheveld naar de gewesten was groot: ruimtelijke ordening, leefmilieu, natuurbehoud Natuur, milieu en landschap
Tot de Tweede Wereldoorlog bestond er een band tussen de Vlaamse beweging en de natuurverenigingen in Vlaanderen. Een gevoeligheid en zorgzaamheid voor het landschap en de schoonheid van... Lees meer
, economie Economie
Dit artikel gaat over de relatie tussen economie en Vlaamse beweging. Daarmee beoogt deze tekst geen economische geschiedenis te schetsen van wat we vandaag Vlaanderen noemen. Integendee... Lees meer
, energie, openbare werken, vervoer, werkgelegenheid en wetenschappelijk onderzoek Wetenschap
Lees meer
. De gemeenschappen kregen ook onderwijs Onderwijs
Lees meer
en taalgebruik Taal
De ontwikkeling van het Nederlands vormde tot diep in de 20ste eeuw een fundamenteel aandachtspunt in de Vlaamse beweging. De wijze waarop het geschreven en gesproken Nederlands gehanteer... Lees meer
toebedeeld. Het VEV was tevreden met de bevoegdheidsverdeling, maar ging hevig tekeer tegen de financieringsregeling omdat die de regioā€™s onvoldoende financieel zou responsabiliseren.

Bovendien aanvaardde het VEV niet dat bij de dotatieverdeling uitgegaan was van de noden van het zwakkere Walloniƫ. Het VEV sprak van een aderlating van 20% in de Vlaamse middelen, waar bovenop nog eens de transfers Financiƫle transfers
Dit lemma brengt het verloop van veertig jaar interregionale transfers in Belgiƫ in kaart, evenals de verklaring, de verantwoording en de effecten ervan. Meer dan een centenkwestie zijn t... Lees meer
in het kader van de sociale zekerheid moesten geteld worden. Deze regeling bestempelde het VEV als ā€˜oversolidariteitā€™. De stap van de EEG naar de Economische en Monetaire Unie werd vanaf 1988 een element in de strategie van het VEV om een voortschrijdende regionalisering en sanering van de overheidsfinanciĆ«n permanent op de agenda te zetten (zie Europa Europa
Lees meer
). De pleidooien om te regionaliseren in functie van de Europese integratie wijzen op een fundamentele trend van het post-fordistische kapitalisme: de nationale staat zat nu meer en meer gewrongen tussen het regionale niveau enerzijds en het Europese of internationale niveau anderzijds.

Met de staatsvormingen van 1980, 1988 en ook het Sint-Michielsakkoord Sint-Michielsakkoord
Het Sint-Michielsakkoord (1992) was een regeerakkoord rond de vierde fase van de federale staatshervorming. Het vormde Belgiƫ om tot een federale staat. Lees meer
van 1993 kon de Vlaamse kapitalistische klasse beschikken over een beleidsniveau waarvan het rechtstreeks ā€“ zonder overleg, coƶrdinatie of strijd met het Belgische holdingkapitaal ā€“ de sociaaleconomische lijnen mee kon uitzetten. De geslaagde verbeelding Ć©n institutionalisering van Vlaanderen als een politiek-economische ruimte impliceerde echter nog geen grotere economische zelfredzaamheid voor de Vlaamse financiers, industriĆ«len en (top)managers. De Vlaamse economie was sinds de jaren 1960 immers sterk afhankelijk van Amerikaanse en Duitse multinationals, wat de accumulatiestrategieĆ«n en beleidslijnen van de netwerken rond het VEV altijd sterk heeft gedetermineerd. De concrete inhoud van het beleid mocht dan wel verschillen van periode tot periode, de finaliteit ervan was ā€“ wars van keynesianisme of neoliberalisme ā€“ altijd gericht op het aantrekken van buitenlands kapitaal.

De integratie van het Vlaamse bedrijfsleven in transnationale kapitaalcircuits en productieketens ging hand in hand met de teloorgang van het Belgische holdingkapitaal, dat de crisis van de jaren 1970 moeilijk verteerde en door de staatshervormingen ook haar greep verloor over de politieke bepaling van de voorwaarden voor kapitaalsaccumulatie. De SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale teerde op renteniersinkomsten en was in veel opzichten een rem gaan vormen op de verdere modernisering van de economie. Belgische aandeelhouders waren economisch en politiek niet bij machte om de overname van de SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale door buitenlandse kapitaalgroepen tegen te gaan. Noch in WalloniĆ«, noch in Vlaanderen bestond er voldoende politieke wil in de civiele en politieke samenleving om de SG in BelgiĆ« te ā€œverankerenā€. Uiteindelijk kon het Franse Suez in 1988 het laken naar zich toe trekken.

De overname van de SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale vond plaats in een globaal politiek-economisch tijdsgewricht waarin waarde-extractie door middel van speculatieve handel in vastgoed en financiĆ«le activa de bovenhand begon te krijgen op waardeproductie. Ook de verkoop in 1981 van Agfa-Gevaert ā€“ kroonjuweel van het productief kapitaal in Vlaanderen ā€“ aan het Duitse Bayer past in een trend die het financieel kapitaal bevoordeelde. De Vlaamse aandeelhouders verkochten hun aandelen en Gevaert ging voortaan door het leven als een financiĆ«le holding. Onder de leiding van AndrĆ© Leysen verzamelde Gevaert rond zich een netwerk van Vlaamse investeerders dat onsuccesvol meedong naar controle over de SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale. De partners van de coalitie verwierven niettemin een mooie meerwaarde aan de SG-aandelen die ze verkochten aan Suez.

De privatisering van enkele strategische overheidssectoren (telecom, energie, posterijen, overheidsbanken) in de jaren 1990 leidde tot een verdere inschakeling in de wereldwijde tendensen van globalisering en financialisering. In bepaalde Vlaamsgezinde kringen, onder andere rond het tijdschrift Trends, ontstond de vrees dat de globalisering gepaard ging met een ā€œFranse koloniseringā€ van het bedrijfsleven (zie Frankrijk-Vlaanderen Frankrijk & Vlaanderen
De verhouding tussen Vlaanderen en Frankrijk werd altijd gekenmerkt door een aanzienlijke dubbelzinnigheid. Hoewel er lange tijd een grote affiniteit met de Franse cultuur bestond, werd d... Lees meer
). Pogingen onder Luc van den Brande tot een ā€œVlaamse verankeringā€ van deze strategische sectoren zijn echter grotendeels mislukt. Een Vlaamse ankerholding met de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (GIMV) als hoofdaandeelhouder zou participaties nemen in bepaalde bedrijven, maar financiĆ«le groepen zoals de Kredietbank en Gevaert stapten hierin niet mee en het idee stierf een vroege dood. De GIMV en een financieel consortium met onder andere de Kredietbank en Gevaert participeerden elk apart in Telenet, dat uitgroeide tot een succes maar niettemin in 2012 verkocht werd aan het Amerikaanse Liberty Global.

In tegenstelling tot in de DIRV-actie nam het VEV niet het voortouw in de discussies en het beleid rond de Vlaamse verankering van de economie. Het VEV stond zoals vermeld afkerig tegenover een openbare participatiemaatschappij zoals de GIMV, die vanaf 2007 uiteindelijk ook zelf in de uitverkoop werd geplaatst. De vermelde financiĆ«le groepen waren in termen van beurskapitalisatie ook niet slagkrachtig genoeg om de concurrentie aan te gaan met buitenlandse groepen. ā€œVerankeringā€ hield voor hen slechts steek als dit paste in hun financiĆ«le accumulatiestrategie. Soms was er zelfs samenwerking met de vermaledijde Franse ā€œkolonisatorā€. De Vlaamse groep Ackermans & Van Haren werkte voor de privatisering van de Nationale Investeringsmaatschappij (NIM) in 1994 samen met Tractebel. Het ingenieursbedrijf in de elektriciteitssector ā€“ met na 1988 Suez als controlerende aandeelhouder ā€“ verwierf zo de belangrijke NIM-participaties in Distrigas. Sommige Vlamingen konden ook carriĆØre maken in de netwerken van Suez. Een interessant figuur in dit verband is Karel Vinck, die in 1994 CEO werd van Union MiniĆØre en tussen 1997 en 2000 voorzitter was van het VEV.Ā 

De voortschrijdende internationalisering van de economie in de jaren 1990 en het eerste decennium van de 21ste eeuw ging gepaard met doelbewuste pogingen van nationale en regionale overheden om de aantrekkelijkheid van hun territoriale ruimtes voor kapitaalsaccumulatie ā€“ zowel door binnenlandse als buitenlandse spelers ā€“ te vergroten. Het gebrekkige enthousiasme van het VEV ā€“ na de fusie in 2004 met de Kamers van Koophandel herdoopt tot Voka ā€“ voor ā€œVlaamse verankeringā€ weerspiegelt zijn bewustzijn over de grote mate waarin het Vlaams bedrijfsleven afhankelijk is van buitenlandse multinationals en financiĆ«le groepen. Bovendien telt Voka vooral topmanagers van diezelfde multinationals in zijn rangen en beslissingsorganen. Wouter De Geest, sinds 2018 de huidige voorzitter van Voka, is gedelegeerd bestuurder van het Duitse chemiebedrijf BASF in de Antwerpse haven.

Verankering lag als project in het verlengde van de ā€œnationalisering van het kapitaalā€ waartoe De Raet vaak had opgeroepen. Het idee leefde nog sterk bij de christelijke arbeidersbeweging, maar stond haaks op de inspanningen die staten overal ter wereld leverden om de verdere internationalisering van het kapitaal te faciliteren. Het is de rode draad doorheen het staatsproject van Voka, dat cruciale beleidshefbomen ā€“ met name het arbeidsmarktbeleid en het gezondheidszorgbeleid ā€“ wil regionaliseren. De zesde staatshervorming leidde met betrekking tot beide beleidsdomeinen al tot extra bevoegdheden voor de gewesten en gemeenschappen. Voka wil dat een zevende staatshervorming de lijn doortrekt en werk maakt van coherente bevoegdheidspakketten, waarbij arbeidsmarktbeleid en gezondheidszorgbeleid volledig Vlaamse bevoegdheden moeten worden. In Ć©Ć©n adem roept Voka ook op tot een nieuw kerntakendebat, wat een voorbode kan zijn voor verdere privatisering en commercialisering, ook in de zorg- en welzijnssector.

Met in achtneming van de gebrekkige financiĆ«le slagkracht van het Vlaams kapitaal is het niet verwonderlijk dat de Vlaamse kapitalistische klasse liever inzet op neoliberale beleidsrecepten dan op ā€œverankeringā€ om Vlaanderen om te vormen tot een concurrentiĆ«le ruimte waarin multinationals ā€“ ongeacht hun land van afkomst ā€“ alle mogelijke kansen krijgen. Zolang het hierin slaagt, kan Voka zijn machtsbasis verder consolideren. In dit verband valt het ook te begrijpen waarom de werkgeversorganisatie in 2010 pleitte voor meer Engels in het hoger onderwijs. Enkele jaren geleden was Voka ook voorstander van de mogelijkheid om Engelstalige uittreksels uit de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) op te vragen, een punt dat gevoelig lag bij onder meer de Vlaamse Volksbeweging Vlaamse Volksbeweging
De Vlaamse Volksbeweging (VVB) was een Vlaams-nationalistische drukkingsgroep, die werd opgericht in 1952 en tot het begin van de jaren 1970 een breder publiek mobiliseerde voor Vlaamsge... Lees meer
. Uit dergelijke zaken blijkt dat niet alle bedrijven die lid zijn van Voka dezelfde Vlaamsgezinde gevoeligheid hebben, hoewel dat in de schoot van het VEV evenmin zo was. Het Nederlands domineert niettemin het taalgebruik in het Vlaamse bedrijfsleven. Volgens een onderzoek van de Nederlandse Taalunie Nederlandse Taalunie
Lees meer
uit 2016 werden bijvoorbeeld slechts 13,3 % van de vacatures ook in het Engels opgesteld.

Het idee van de Vlaamse ā€œleidende standā€ mag dan wel gaandeweg uit het vocabularium verdwenen zijn, Voka blijft de belangen van het bedrijfsleven en de kapitalistische klasse presenteren als de economische belangen van heel Vlaanderen. In dit opzicht vormt Voka nog steeds de voornaamste erfgenaam van de ā€œVlaamse economische bewegingā€.Ā 

Literatuur

ā€“ L. de Raet, Over Vlaamsche Volkskracht, 1939.
ā€“ T. Luykx, M. Lamberty, F. Wildiers, De geschiedenis van de economische bewustwording in Vlaanderen. De rol van het Vlaams Economisch Verbond, 1926-1966, 1967.
ā€“ L. Brouwers, P. Harmel, Vijftig jaar christelijke werkgeversbeweging in BelgiĆ«: een bijdrage tot de sociaal-economische geschiedenis 1920-1973, 1925-1973 (Deel 1 en 2), 1974.
ā€“ A. Roosens, De Vlaamse kwestie. ā€˜Pamfletā€™ over een onbegrepen probleem, 1981.
ā€“ L. Goorden, FinanciĆ«le concentratie en regionaal-economische ontwikkeling in BelgiĆ«, Antwerpen, 1982.
ā€“ A. Mommen, De teloorgang van de Belgische bourgeoisie, 1982.
ā€“ S. Govaert, Le Vlaams Economisch Verbond dans la Belgique des rĆ©gions, CRISP, Courrier Hebdomadaire, nr. 1003-1004, Brussel, 12 augustus 1983.
ā€“ H. van der Wee, M. Verbreyt, Mensen maken geschiedenis: de Kredietbank en de economische opgang van Vlaanderen (1935-1985), 1985.
ā€“ A. Mommen, Tunnel zonder einde. Het neoliberalisme van Martens V en VI, 1987.
ā€“ J. Cottenier, P. De Boosere, T. Gounet, De Generale 1822-1992, 1989.
ā€“ G. Vanthemsche, De reorganisatie van het Belgisch patronaat. Van Centraal NijverheidscomitĆ© naar Verbond der Belgische Nijverheid (1946), in: E. Witte, J.C. Burgelman, P. Stouthuysen (red.), Tussen restauratie en vernieuwing: aspecten van de Belgische naoorlogse politiek (1944-1950), 1989.
ā€“ L. van Molle, Ieder voor allen. De Belgische Boerenbond (1890-1990), 1990.
ā€“ O. Boehme, Revolutie van rechts en intellectuelen in Vlaanderen tijdens het interbellum, 1991 (heruitgave 2010).
ā€“ B. Henau, De leidende economische kringen en de oplossingen voor de crisis, 1930-1940, in: BelgiĆ«, een maatschappij in crisis en oorlog, 1993.
ā€“ A. Mommen, The Belgian economy in the twentieth century, 1994.
ā€“ D. Luyten, Sociaal-economisch overleg in BelgiĆ« sedert 1918, 1995.
ā€“ B. de Wilde, Witte boorden, blauwe kielenpatroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw, 1996.
ā€“ B. de Wilde, Een sociografisch onderzoek van de Belgische textielpatroons in de 19de en de 20ste eeuw, in: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, jg. 73, nr. 3-4, 1996, pp. 839-884.
ā€“ A. Vincent, Le pouvoir Ć©conomique dans la Belgique fĆ©dĆ©rale. Ancrage et dĆ©localisations, Brussel, 1996.
ā€“ C. Vandermotten, Two Hundred Years of Change in the Industrial Geograpy of Belgium, in: H. van der Wee, J. Blomme (red.), The Economic Development of Belgium since 1870, 1997.
ā€“ R. van Outryve dā€™Ydewalle en S. Michielsen, De bedrijvenbouwer: GIMV. Twintig jaar ten dienste van de Vlaamse economie, 2000.
ā€“ P. Cuypers, Van Gevaert tot welvaart: 75 jaar VEV en economische ontwikkeling in Vlaanderen, 2002
ā€“ L. Meyvis, Markt en macht. Het VEV van 1926 tot heden, 2004.
ā€“ M. Dumoulin, E. Gerard, M. van den Wijngaert, V. du Jardin, Nieuwe geschiedenis van BelgiĆ«. Deel 2, 1905-1950, 2005-2006.
ā€“ M. van Ginderachter, Het rode vaderland. De vergeten geschiedenis van de communautaire spanningen in het Belgisch socialisme voor WO I, 2005.
ā€“ E. Witte, A. Meynen (red.), De geschiedenis van BelgiĆ« na 1945, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2006.
ā€“ S. Oosterlynck, The political economy of regionalism in Belgium: imagining and institutionalising the Flemish regional economy, Lancaster University, Unpublished doctoral dissertation, 2007.
ā€“ K. Vandaele, Disciplinering, decentralisatie, staatsinmenging en tertialisering. De stakingsevolutie in Belgie na 1970, in: C. Devos, P. Humblet (red.), Arbeid vs. kapitaal: een kwarteeuw staking(srecht) in BelgiĆ«, 2007.
ā€“ O. Boehme, De greep naar de markt. De sociaal-economische agenda van de Vlaamse beweging en haar ideologische versplintering tijdens het interbellum, 2008.
ā€“ J. Moden, Les privatisations en Belgique. Les mutations des entreprises publiques 1988-2008, 2008.
ā€“ D. Luyten, Pouvoir politique et pouvoir Ć©conomique en Flandre, in: CRISP. Courrier Hebdomadaire, nr. 2011, Brussel, 2009.
ā€“ D. Goedertier, De Vlaamse burgerij: vroedvrouw en doodgraver van het Belgisch fordisme, UGent, masterscriptie, 2009.
ā€“ D. Luyten, L'Ć©conomie et le mouvement flamand, in: CRISP. Courrier Hebdomadaire, nr. 2076, 2010.
ā€“ O. Ongena, Een geschiedenis van het sociaal-economisch overleg in Vlaanderen (1945-2010). 25 jaar SERV, 2010.
ā€“ O. Boehme, Economisch nationalisme. Naar een historisch gefundeerd theoretisch kader, in: WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 71, nr. 1, 2012, pp. 7-33.
ā€“ D. Goedertier, De strijd om expansiekredieten. Het VEV en de Belgische keynesiaanse staat, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, jg. 43, nr. 2-3, 2013, pp. 114-151.
ā€“ O. Ongena, Op weg naar regionale expansie: het ontstaan van een regionaal-economische politiek in BelgiĆ« (ca. 1930 ā€“ 1959), in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, jg. 45, nr. 1, 2014, pp. 82-117.
ā€“ B. de Valck, Taalwetgeving, is dat nog nodig?, in: Doorbraak.be, 23 november 2015.
ā€“ R. de Preter, De onzichtbare hand boven BelgiĆ«: een economische geschiedenis; invloed van liberalisering, globalisering en europeanisering, 2016.
ā€“ K. Smeyers en E. Buyst, Het gestolde land. Een economische geschiedenis van BelgiĆ«, 2016.
ā€“ E. Witte, A. Meynen en D. Luyten, Politieke geschiedenis van BelgiĆ« van 1830 tot heden, 2016.
ā€“ Aan het werk met de Staat van het Nederlands! Over de taalkeuze van Vlamingen en Nederlanders in het bedrijfsleven, Rapport in opdracht van de Taalunie, 2016.
ā€“ D. Goedertier, Lodewijk de Raet. Primordiale nationalist of organische intellectueel van de nieuwe middenklasse?, in: Ā WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 76, nr. 2, 2017, pp. 103-141.
ā€“ P. Nys en J. van Nispen, Buitenlandse zeggenschap in de Vlaamse economie: een kwantitatieve analyse, Vlaamse overheid - Departement Economie, Wetenschap & Innovatie, EWI-Analyse, mei 2018.
ā€“ M. Lievens, De Vlaamse bourgeoisie, Deel 1, in: Lava, nr. 14, 2020.
ā€“ M. Lievens, De Vlaamse bourgeoisie, Deel 2, in: Lava, nr. 15, 2020.
ā€“ D. Goedertier, De Vlaamse Ingenieursvereniging (VIV) en de technische inrichting van de Vlaamse economie (1928-1945), in: WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 81, 2022, nr. 3, pp. 195-251.
ā€“ D. Goedertier, Een blinde vlek van de sociale geschiedenis? De ideologische strijd van vakbonden en werkgeversorganisaties om de kaders (1945-1974), in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2022, nr. 3, pp. 87-118.
ā€“ VOKA, Zevende staatshervorming: dit is voor ons cruciaal, website VOKA, 20 april 2022, https://www.voka.be/nieuws/7e-staatshervorming-dit-voor-voka-cruciaal.

Suggestie doorgeven

1998: Brigitte Henau (pdf)

2023: Dries Goedertier

Databanken

Inhoudstafel