Vrijzinnigheid

Begrip
Jeffrey Tyssens (2023, aanvulling), Jeffrey Tyssens (1998)

Dit artikel belicht de relatie tussen de Vlaamse beweging en de vrijdenkersbeweging van de 19de eeuw tot nu.

Leestijd: 31 minuten

Weinig concepten zijn zo moeilijk te definiëren als "vrijzinnig" en "vrijzinnigheid". Dat ligt niet alleen aan de in essentie individuele invulling die elke vrijzinnige eraan geeft; het concept is evenzeer gekleurd door de nationale historische context. Bovendien vond er in de loop van de tijd een betekenisverschuiving plaats. In het midden van de 19de eeuw stond de term "vrijzinnig" zowat synoniem voor "liberaal" en sloot het woord dus nog dicht aan bij de betekenis die er ook thans in Nederland Nederland
Nederland is met Vlaanderen verbonden door de economische infrastructuur, de taal en de geschiedenis. Vanaf eind 18de eeuw kreeg die verbondenheid in taal en cultuur op uiteenlopende mani... Lees meer
nog aan wordt gegeven. In het kader van de geschiedenis van de levensbeschouwelijke tegenstellingen in België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
ging de term “vrijzinnigheid” naderhand een breder, niet-confessioneel wereldbeeld dekken. Dat wereldbeeld stond voor rationalisme, antiklerikalisme, vrijdenken en antidogmatisme, evolueerde meestal van deïsme naar agnosticisme of atheïsme en ging zich naderhand ook steeds vaker identificeren met een humanistische ethiek. In België werd dat wereldbeeld al snel uitgedragen door een min of meer gestructureerde beweging. Om allerlei redenen is die er echter nooit in geslaagd alle vrijzinnigen in haar schoot te organiseren.

Het spreekt voor zich dat tal van vrijzinnigen actief waren in de Vlaamse beweging en dat ook talrijke verenigingen met een uitgesproken vrijzinnig cachet – zoals bijvoorbeeld het Willemsfonds Willemsfonds
Het Willemsfonds (1851-heden) is een liberaal-vrijzinnige culturele vereniging en drukkingsgroep die het gebruik van het Nederlands promoot en ondersteunt. Lees meer
en het Vermeylenfonds August Vermeylenfonds
Het August Vermeylenfonds, opgericht in 1945 door Vlaamse socialisten, beoogde de versmelting van socialistische en Vlaamse idealen. In de jaren 1960 en 1970, onder leiding van Gerlo, koo... Lees meer
– een rol hebben gespeeld. Het liberale flamingantisme van de 19de eeuw gaf zijn Vlaamsgezindheid een manifest antiklerikale invulling – de katholieke hiërarchie was volgens deze opvatting schuldig aan de Vlaamse achterstand – en ijkte aldus de kwalificatie "Klauwaard en Geus", die de vrijzinnige flaminganten in het vaandel zouden blijven dragen. Figuren als Julius Vuylsteke Vuylsteke, Julius
Lees meer
, zelf geen militant van deze of gene vrijdenkersorganisatie maar zeker wel een onmiskenbaar vrijzinnige liberaal, kan zeker model staan voor dit type van vrijzinnige c.q. liberale flaminganten. Het is echter van belang deze combinatie van vrijzinnigheid en flamingantisme precies te situeren. Een vrijzinnige zelfidentificatie leidt in Vlaanderen of elders zelden een autonoom en exclusief bestaan. Zij wordt vaak gecombineerd met andere, politieke, identificaties, met een socialistisch, een liberaal of soms een communistisch engagement. De vrijzinnig-flamingantische optie functioneert veelal via een dergelijk 'secundair' kanaal, zeker in de 19de eeuw; maar ook daarna zou dit nooit helemaal verdwijnen. Exemplarisch daarvoor is de manier waarop, zoals we verder nog zullen aanhalen, het Willemsfonds Willemsfonds
Het Willemsfonds (1851-heden) is een liberaal-vrijzinnige culturele vereniging en drukkingsgroep die het gebruik van het Nederlands promoot en ondersteunt. Lees meer
beide aspecten aan elkaar zal verbinden in de jaren 1960 en 1970. Het mag dus duidelijk zijn dat er binnen de vrijdenkersbeweging en de moderne georganiseerde vrijzinnigheid in Vlaanderen op vrij continue wijze een specifiek Vlaams bewustzijn aanwezig was, vaker onuitgesproken dan expliciet weliswaar.

Dit betekent natuurlijk niet dat de vrijzinnige organisaties in strikte zin zich in Vlaanderen vaak militant op dit terrein hebben begeven, wel integendeel. Dat hoeft ook niet te verwonderen, want de doelstellingen van de vrijzinnige organisaties situeerden zich toen evenmin als nu op dat vlak. Het ware dus zonder meer ijdel om a posteriori een strijdbaar Vlaams-nationalisme te gaan construeren waar het om evidente redenen niet aanwezig was. Het gaat er bijgevolg om de sympathieën en de twijfels te ontleden die binnen de vrijzinnigheid tegenover het flamingantisme bestonden. Aangezien het hier gaat om de "vrijzinnigheid" en niet om de "vrijzinnigen", zullen de vrijzinnige structuren centraal staan in het betoog en komen individuele gevallen slechts zijdelings aan bod.

Ontstaan van de vrijdenkersbeweging

Het ontstaan van de eerste vrijdenkersorganisaties hangt nauw samen met de problematiek van de dood en de begrafenissen. In een 19de-eeuwse constellatie met begraafplaatsen waar, naast het gewijde katholieke gedeelte, hooguit plaats was voor afgescheiden percelen voor protestanten of joden, kwamen ongelovigen – of wie daarvoor moest doorgaan – terecht in een gestigmatiseerde uithoek van de begraafplaats (‘le trou des chiens’). Vanaf de jaren 1850 en nog nadrukkelijker vanaf het daaropvolgende decennium zou deze situatie steeds explicieter worden gecontesteerd. Zelfgekozen seculiere begraafpraktijken doken steeds vaker op, in het katholieke Vlaanderen overigens niet noodzakelijk zoveel later dan elders in het land. Om de eerste dergelijke begrafenissen georganiseerd te krijgen, moest men nog terugvallen op primaire netwerken van familie en naaste vrienden, maar snel zou dat ook door georganiseerde verbanden gebeuren: het is om die specifieke reden dat de eerste vrijdenkersbonden werden opgericht.


Begrafenis van de socialistische militant Stien Naudt in Lochristi, de eerste burgerlijke begrafenis in een gemeente rond Gent, 1908. (Amsab-ISG, fo001904)
Begrafenis van de socialistische militant Stien Naudt in Lochristi, de eerste burgerlijke begrafenis in een gemeente rond Gent, 1908. (Amsab-ISG, fo001904)

De Belgische vrijdenkersbeweging was in eerste instantie een Brussels Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
verschijnsel. In kringen van artisanale arbeiders, enkele burgerlijke intellectuelen en Franse republikeinse ballingen ontstond in 1854 een eerste vrijdenkersbond, L'Affranchissement. Deze bond profileerde zich ook als een uitgesproken socialistische vereniging. Een conflict rond de ideologische invulling van dat socialisme leidde in 1857 tot de afscheuring van Les Solidaires, die een wezenlijke rol zou spelen in de groei van de socialistische arbeidersbeweging. Burgerlijke elementen waren in deze eerste verenigingen maar beperkt aanwezig. Kort na de omstreden burgerlijke begrafenis van Pierre-Théodore Verhaegen einde 1862 richtte een groep meer burgerlijke vrijdenkers de Brusselse Libre Pensée op. Deze verwierf snel een grote aanhang, ook buiten de hoofdstad. De impact van de Brusselse Libre Pensée op de linkervleugel van de liberale partij Liberale partij
De verhouding tussen de liberale partij en het partijpolitieke liberalisme in België enerzijds, en de Vlaamse beweging anderzijds levert een gevarieerd en ingewikkeld beeld op dat evoluee... Lees meer
was aanzienlijk. De organisatie lag ook aan de basis van de Ligue de l'Enseignement Ligue d'Enseignement
Lees meer
in 1864, een onderwijs Onderwijs
Lees meer
vereniging waarvan het seculiere educatieve programma eveneens een niet geringe weerklank zou krijgen. In dit verbond bestond aanvankelijk ook een vrij uitgesproken sympathie voor de bevordering van het Nederlands als onderwijstaal. Hoewel de Ligue zich aanvankelijk ook van het Nederlands bediende, zou ze nooit echt in Vlaanderen kunnen doordringen.

Vanuit het Brusselse bastion verspreidde de vrijdenkersbeweging als zodanig zich over het hele land, grosso modo langs een liberale en een socialistische as (mits enige overlapping weliswaar), met sociaal ook een enigszins ander publiek voor beide vleugels. De twee strekkingen vonden elkaar uiteindelijk in de gezamenlijke oppositie tegen de laat 19de-eeuwse katholieke regeringen en stichtten in 1885 de Fédération Nationale des Sociétés de Libre Pensée (FNSLP). De eengemaakte vrijdenkersbeweging kende in de jaren daarop een kortstondig hoogtepunt, maar vanaf 1895 zou haar invloed tanen. De drang van de liberale partij en van de Belgische Werkliedenpartij Belgische Werkliedenpartij
Lees meer
(BWP)
om ook onder gelovigen te gaan rekruteren, bracht hen er immers toe de banden met de traditioneel bevriende vrijdenkersbonden zo los mogelijk te maken. In 1913 werden de collectief geaffilieerde socialistische vrijdenkersbonden uit de partij gewerkt.

De Vlaamse aanwezigheid in deze structuren was zonder meer minoritair. Dat betekent echter nog niet dat zij helemaal afwezig was. In L'Affranchissement en Les Solidaires was de voertaal uiteindelijk wel het Frans (al had L’Affranchissement aanvankelijk nog wel tweetalige statuten), maar de aanwezigheid van Nederlandstaligen was onmiskenbaar. Zo waren er figuren als Jan Pellering in de eerste en Emiel Moyson Moyson, Emiel
Lees meer
of César de Paepe De Paepe, César
César de Paepe (1841-1890) was medestichter van de socialistische beweging in België en een voorstander van Vlaamse ontvoogding. Lees meer
in de tweede vereniging. Les Solidaires telde trouwens leden en sympathisanten in Vlaamse steden en gemeenten, onder meer in Leuven en Ninove. De Paepe en Moyson waren bovendien lid van Vlamingen Vooruit Vlamingen Vooruit
Vlamingen Vooruit was een Vlaamse en vrijzinnige organisatie in Brussel die in 1858 onder impuls van Eugène van Bemmel in Brussel werd opgericht. Het programma eiste de gelijkberechtiging... Lees meer
, een organisatie die flaminganten en jonge, progressieve liberalen verenigde. Uit getuigenissen van de Franse republikeinse ballingen die deze verenigingen frequenteerden, blijkt verder dat de verhitte discussies die er plaatsvonden doorspekt waren met Nederlandse zinnen en uitdrukkingen, al was het dan soms onder de vorm van vloeken of scheldwoorden. Ook in de meer burgerlijke Libre Pensée waren meerdere stichters (zoals Eugène van Bemmel Van Bemmel, Eugène
Eugène van Bemmel (1824-1880) was hoogleraar aan de Université libre de Bruxelles. Hij schreef in het Frans, maar leerde Nederlands. Zijn flamingantisme vloeide voort uit zijn progressief... Lees meer
of Cornelis Verbruggen Verbruggen, Cornelis J.
Drukker-uitgever Cornelis J. Verbruggen (1815-1877) was een Brusselse progressieve liberale flamingant. Hij was een actief promotor van het Vlaamse toneel in de Belgische hoofdstad. ... Lees meer
) en latere leden van Vlamingen Vooruit (zoals Gustave Jottrand Jottrand, Gustave
Gustave Jottrand (1830-na 1884), liberaal politicus en voorzitter van de Ligue de l'Enseignement, behoorde aanvankelijk tot de democratische vleugel van Vlamingen Vooruit, maar evolueerde... Lees meer
) actief. Niet zelden waren het ook deze figuren die men in de Ligue de l’Enseignement kon aantreffen. Op termijn, zeker na de neergang van Vlamingen Vooruit, zouden de Vlaamse sympathieën van meerdere van deze vaak Brusselse figuren wat gaan tanen of zelfs helemaal verdwijnen. Belangrijk is echter vooral dat de vrijdenkersbeweging zich ook kon uitbouwen in Vlaanderen zelf en dat zij daar een vrij specifiek karakter wist te verwerven.

Uitbouw van de vrijdenkersbeweging in Vlaanderen

In vergelijking met de Waalse industriebekkens bleef de vrijdenkersbeweging in Vlaanderen aanvankelijk relatief klein. De eerste organisaties groeiden als onderafdelingen van de Brusselse Libre Pensée, en werden dan na korte tijd autonome afdelingen. Zo ontstond er in de loop van 1864 en 1865 een plaatselijke Libre Pensée in Antwerpen Antwerpen
Lees meer
, Mechelen, Leuven en Gent Gent
Lees meer
. Zij vertoonden dezelfde kenmerken als de moedervereniging. De verenigingen rekruteerden grotendeels uit liberale middengroepen, veelal onder vrijmetselaars. De voertaal was doorgaans het Frans. Stabiel waren deze eerste groepen geenszins; pas vanaf de jaren 1880 verwierven zij een meer permanent karakter. Dit gold ook voor de arbeidersvleugel, die zich in Vlaanderen trouwens pas later wist te organiseren. In Gent zou in 1857 de Verenigde Solidairen zijn opgericht, maar over deze groep is weinig bekend. De Antwerpse Volksvrijdenkersbond werd in de jaren 1870 door oud-militanten van de eerste internationale en enkele jongeren opgericht als socialistische tegenhanger van de recent wederopgerichte Libre Pensée – Vrije Gedachte, maar werd al snel weer ontbonden omdat burgerlijke elementen ook thans weer het voortouw dreigden te nemen. Dezelfde groep socialisten richtte in 1880 De Solidairen op, die vanaf dan continu actief zou blijven en uiteindelijk ook de belangrijkste vrijdenkersbond van de metropool werd. De concurrentie van een Antwerpse Socialistische Vrijdenkersvereniging, die werd opgericht in 1888 en in de jaren 1890 weer verdween, zou daar niets aan veranderen. De jaren 1880 waren duidelijk vruchtbaar. Rond 1885 werd te Gent eveneens een Socialistische Vrijdenkersbond opgericht. In 1887 werd ook de Libre Pensée Gantoise weer bedrijvig onder impuls van enkele progressistische vrijmetselaars. Socialistische vrijdenkersbonden ontstonden in de daaropvolgende jaren in Mechelen en in Leuven.


Diploma van de Socialistische Vrijdenkersbond Van Gent naar aanleiding van de viering van een niet-religieuze Eerste Communie, s.d. (Amsab-ISG, dip000219)
Diploma van de Socialistische Vrijdenkersbond Van Gent naar aanleiding van de viering van een niet-religieuze Eerste Communie, s.d. (Amsab-ISG, dip000219)

De voertaal in de socialistische vrijdenkersbonden was steevast het Nederlands, in tegenstelling tot in burgerlijke kringen, waar er in het beste geval slechts een tweetalige Tweetaligheid
Lees meer
werking was. Ook begon de veelal paternalistische sympathie van de progressistische Franstalige liberalen voor de Vlaamse eisen te tanen naar het einde van de 19de eeuw toe. Hieruit blijkt dat er, naast de sociale en politieke barrière die de hele vrijdenkersbeweging überhaupt reeds in tweeën trok, in Vlaanderen tot op zekere hoogte ook nog een taalbarrière bleek te zijn. Dit zou nog scherper worden gesteld naarmate de Vlaamse vrijdenkersbonden rond de eeuwwisseling vrij sterk in aantal begonnen te groeien en naar een eigen overkoepeling streefden. In 1895 ontstond zo op initiatief van de Antwerpse en de Gentse bonden de Vlaamse Vrijdenkersfederatie. Deze Vlaamse koepel was duidelijk socialistisch georiënteerd. Op de progressistische Libre Pensée Gantoise na hielden aanvankelijk alle burgerlijke bonden zich afzijdig. Pas kort voor de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
slaagde men erin nog enige meer liberaal georiënteerde bonden te laten aansluiten, evenals de tweetalige kring van rationalistische studenten die sedert 1905 aan de Gentse Rijksuniversiteit actief was. De klassiek antiklerikale studentenorganisaties als 't Zal wel gaan 't Zal Wel Gaan
Lees meer
en Geen Taal Geen Vrijheid Geen Taal Geen Vrijheid
Geen Taal Geen Vrijheid is de kenspreuk en tot einde van de jaren 1940 de roepnaam van de Vlaamse studentenkring van de Brusselse universiteit. Lees meer
hadden in deze periode geen noemenswaardige contacten met de Vlaamse Vrijdenkersfederatie. Ook met het Willemsfonds Willemsfonds
Het Willemsfonds (1851-heden) is een liberaal-vrijzinnige culturele vereniging en drukkingsgroep die het gebruik van het Nederlands promoot en ondersteunt. Lees meer
bestond er geen samenwerking.

De Vlaamse Vrijdenkersfederatie was geenszins vergelijkbaar met de andere regionale of provinciale vrijdenkersfederaties die veelal in diezelfde periode werden opgericht en die onder het gezag van de FNSLP werkten. De Vlaamse Vrijdenkersfederatie trad in de praktijk al snel volkomen autonoom op en profileerde zich ook als uitgesproken Vlaams tegen een dominant Franstalige nationale federatie. Deze laatste werd verweten veel te weinig rekening te houden met de Nederlandstaligen en kreeg om die reden regelmatig een veeg uit de pan in De Rede, het door de Gentse onderwijzer Aimé Bogaerts volgeschreven Vlaamse persorgaan. De verspreiding van deze Nederlandstalige, socialistische vrijdenkerij ging trouwens vrij sterk crescendo tijdens de twee decennia voor de Eerste Wereldoorlog. Daaraan moet worden toegevoegd dat de vrijdenkersbonden van Anderlecht, Molenbeek en Koekelberg niet aansloten bij de Brusselse federatie maar bij de Vlaamse Vrijdenkersfederatie. Deze organiseerde haar vrijdenkerscongressen uitdrukkelijk apart. Ook de impact van het neomalthusianisme – een stroming die zich afzette tegen de kerkelijke seksuele moraal en onder meer het gebruik van contraceptie bevorderde – liet zich via gescheiden kanalen voelen. Waar de Franstaligen vooral vanuit Frankrijk werden beïnvloed, haalden de Vlaamse vrijdenkers hun inspiratie bij de Nederlandse Nieuw-Malthusiaanse Bond. In 1912 stichtten zij los van de Franstaligen een Belgisch Verbond ter Regeling van het Kindertal.

Dit alles wijst ten overvloede op de fundamentele autonomie die de ontwikkeling van de Vlaamse vrijdenkersbeweging bijna vanaf het begin kenmerkte. Deze zelfidentificatie impliceerde echter niet dat men zich actief bezighield met de politieke eisen van de Vlaamse beweging, die in de vrijdenkerspers zelden of nooit aan bod kwamen. Het socialistische basisflamingantisme van de Vlaamse Vrijdenkersfederatie paste eenvoudigweg in een meer globale, emancipatorische gevoeligheid die een flamingantisch profiel koppelde aan een socialistische en republikeinse optiek. Dat flamingantisme was eerder kosmopolitisch dan nationalistisch, was sociaal zeer zeker pertinent, maar bleef uiteindelijk toch vaag in strikt politieke termen. De Vlaamse vrijdenkers bedienden zich zonder complexen van de Nederlandse taal, maar hun politieke prioriteiten lagen duidelijk elders.

Crisis van de vrijdenkersbeweging tijdens het interbellum

Het interbellum was een crisisperiode voor de gehele vrijdenkersbeweging. Dat gold zo mogelijk nog meer voor de Vlaamse vleugel. Beide 'linkse' partijen stapten tijdens de Eerste Wereldoorlog in de union sacrée ( Godsvrede Godsvrede
Godsvrede is een middeleeuws begrip dat een schorsing van de vijandelijkheden tussen verschillende partijen inhoudt. In de geschiedenis van de Vlaamse beweging werd het begrip op verschil... Lees meer
) en zouden ook na 1918 nog medewerken aan een regering van nationale unie. Ten slotte werden zij onvermijdelijk regeringspartners nadat de invoering van het algemeen enkelvoudig mannenstemrecht het einde had ingeluid van de absolute parlementaire meerderheid van de katholieke partij Katholieke partij
De katholieke partij, later CVP (vanaf 1945) en CD&V (vanaf 2001) speelde een cruciale rol in de geschiedenis van de Vlaamse beweging. De partij had een belangrijk aandeel in onder m... Lees meer
, hoewel die nog steeds de centrale kracht bleef van de opeenvolgende regeringen. Socialisten en liberalen maakten geen onderlinge coalities, maar zochten integendeel toenadering tot de standen van de katholieke partij die het dichtst aanleunden bij hun respectieve sociaaleconomische belangen. Bovendien probeerden beide 'linkse' partijen ook onder gelovigen te rekruteren, vooral dan in het katholieke Vlaanderen. Beide strategische opties vergden een mildering van het klassieke antiklerikalisme van de twee partijen, wat de vooroorlogse tendens tot distantiëring ten aanzien van de vrijdenkersbeweging nog versterkte. Deze laatste had haar hoop gesteld op het algemeen enkelvoudig stemrecht maar kwam bedrogen uit. Op geen enkel terrein was deze ontwikkeling zo duidelijk als in de schoolkwestie. Socialisten en liberalen streefden uitdrukkelijk naar een pacificatie en aanvaardden daarom een status-quo rond de vooroorlogse situatie, uitgebreid met verhoogde en rechtstreekse loonsubsidies voor het katholiek lager onderwijs. Centraal in de vrijdenkersactiviteit van het interbellum stond de ongenaakbare oppositie tegenover de toegeeflijke onderwijspolitiek. De strikte vijandigheid tegenover elke betoelaging van het confessioneel onderwijs kreeg echter hooguit een verbale weerklank in de partijen: tot een reële omwenteling van de schoolpolitieke opties leidde zij uiteindelijk niet. Pas toen de houding tegenover het subsidievraagstuk in de loop van de jaren 1930 onder impuls van enkele Vlaamse vrijzinnigen een nieuwe invulling kreeg, veranderde er iets op dat vlak. Maar deze ontwikkeling – het feit is betekenisvol – voltrok zich grotendeels buiten de klassieke vrijdenkerskringen. We komen daar verder nog op terug.

De Vlaamse vrijdenkersbeweging kwam sterk verzwakt uit de Eerste Wereldoorlog. De wrijvingen tussen de Antwerpse en de Gentse verenigingen hadden reeds vóór 1914 de cohesie van de Vlaamse Vrijdenkersfederatie aangetast. Toen haar Gentse bezieler Aimé Bogaerts in 1915 overleed, betekende dat de facto de ontmanteling van de Vlaamse koepelorganisatie. In de eerste naoorlogse jaren kregen voorstellen tot wederoprichting geen kans. Louis van Brussel, de voorman van de bedrijvige Leuvense burgerlijke vrijdenkersbond De Rede, was die wederoprichting bepaald niet gunstig gezind en deed er dan ook alles aan om de Vlaamse bonden die de oorlog hadden overleefd in de nationale federatie onder te brengen. De bronnen laten niet toe te stellen dat het Vlaamsvijandige karakter van de vroege jaren 1920 dit afdoende verklaart. Het is echter helemaal niet onwaarschijnlijk dat dergelijke motieven een rol hebben gespeeld. Het zou duren tot 1929 vooraleer de Antwerpse Solidairen het initiatief nam om de Vlaamse Vrijdenkersfederatie weer op te richten. Slechts zes bonden van socialistische signatuur sloten zich hierbij aan. De burgerlijke verenigingen bleven als vanouds afzijdig.

De nieuwe Vlaamse Vrijdenkersfederatie vertoonde dezelfde kenmerken als de oude: zij was weer stevig links georiënteerd en huldigde het ongedwongen doch nauwelijks gepolitiseerde Vlaamse karakter van voor 1914. In tegenstelling tot de oude federatie, waar de Gentenaars nog een belangrijke rol speelden, werd de nieuwe koepelorganisatie volkomen gedomineerd door de Antwerpse Solidairen, die op dat moment duidelijk de sterkste vereniging was. Zij stond ook in voor de publicatie van de opeenvolgende Vlaamse vrijdenkersorganen, De Tribuun, De Denker en tenslotte De Vrijdenker. Aanvankelijk verliepen de werkzaamheden van de Vlaamse Vrijdenkersfederatie enigszins stroef. Twee reorganisaties, in 1933 en 1937, drongen zich op. Pas naar het einde van de jaren 1930 toe was zij weer de uiting van een hernieuwd dynamisme van de vrijdenkersbeweging in Vlaanderen. Toen was er opnieuw een twintigtal bonden actief; veelal onder de auspiciën van de Vlaamse Vrijdenkersfederatie. Daarnaast bestond nog een twintigtal min of meer passieve verenigingen. Nu was er ook een meer uitgesproken samenwerking met de Gentse studentenvereniging 't Zal wel gaan. Met het Brusselse Geen Taal Geen Vrijheid bestonden er geen formele contacten. Net als elders in België was het antifascisme een belangrijke impuls voor deze herleving.

De politieke impact van de vrijdenkersbeweging was – zoals reeds gezegd – tijdens het interbellum wel bijzonder gering. De bonden voerden uitgesproken oppositie tegen de subsidies aan het katholiek onderwijs, die door de socialistische en de liberale partij nu minstens stilzwijgend werden aanvaard. Globaal genomen slaagde de vrijdenkersbeweging er niet in om een breed antiklerikaal front te organiseren om het subsidiebeleid te bekampen. De Antwerpse bonden vormden tot op zekere hoogte een uitzondering op de regel. Het socialistisch-katholieke college van Camille Huysmans Huysmans, Camille
Camille Huysmans (1871-1968) was een Vlaamsgezinde socialistische politicus, die van 1933 tot 1940 burgemeester van Antwerpen was, tweemaal een ministerpositie bekleedde en een jaar lang ... Lees meer
en Frans van Cauwelaert Van Cauwelaert, Frans
Frans van Cauwelaert (1880-1961) was een Vlaamsgezinde katholieke politicus, die een hoofdrol speelde in de vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen. Van Cauwelaert lag in 19... Lees meer
steunde er immers op een politiek akkoord dat supplementaire gemeentelijke toelagen zou toekennen aan de vrije lagere scholen door middel van een aannemingscontract. De vrijdenkersbonden van de metropool slaagden er in 1926 en 1927 in om een brede alliantie te organiseren van vrijzinnige, socialistische en liberale organisaties, die samen de verlenging van het bewuste contract wilden bestrijden. De verlenging konden zij niet tegenhouden, maar ze zorgden wel voor een van de eerder zeldzame vrijzinnige mobilisaties van het interbellum. De reactie tegen Huysmans' subsidiepolitiek steunde nog steeds op de klassiek antiklerikale schoolpolitieke concepties. In de loop van de jaren 1930 zou er enige vernieuwing komen in die benadering. Deze vernieuwing groeide opmerkelijk genoeg niet in de oude, al dan niet Franstalige bastions, maar wel in zeer specifieke kringen van Vlaamse vrijzinnigen.

Door deze nieuwe benadering kwam het verzet tegen de toelagen terecht in een programma voor de lange termijn. Op die manier werd het verzet geïsoleerd en werd voortaan alle aandacht toegespitst op de concrete realisatie van het officieel onderwijs in die streken waar het niet aanwezig was. Deze perceptie van de onderwijsproblematiek werd gedragen door de beweging die als Vrienden van het Officieel Onderwijs bekendstond. Zij ontstond in kringen van vrijzinnigen uit provinciesteden en zelfs enkele rurale gemeenten in West-Vlaanderen West-Vlaanderen
Lees meer
. Vanuit een zeer bedrijvig West-Vlaams provinciaal verbond verspreidde de beweging zich over de rest van Vlaanderen. In 1939 vormde zij zich om tot het Algemeen Verbond ter Bevordering van het Officieel Onderwijs (AVBO). Het AVBO wilde expliciet een Vlaamse vereniging zijn naast de oude, sterk op Brussel gerichte Ligue de l'Enseignement, waarmee het weliswaar goede relaties onderhield (en op wiens programma het overigens een sterke invloed had verworven). Niettemin werd de Ligue verweten veel te laat het bestaan van de Vlamingen te hebben ontdekt. Het AVBO zou na de Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen getekend door de onvoorwaardelijke collaboratie van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De samenwerking met de bezetter en de bestraffing erva... Lees meer
blijven verder werken.


Affiche ter promotie van het officieel onderwijs, 1934. (Amsab-ISG, af002080)
Affiche ter promotie van het officieel onderwijs, 1934. (Amsab-ISG, af002080)

Het onderliggende pragmatisme van het bewuste programma was specifiek op de Vlaamse situatie gericht, waar de subsidieproblematiek globaal genomen veel minder belangrijk was dan de eis om er overal een goed uitgebouwd en gewaarborgd neutraal officieel onderwijs georganiseerd te zien. De Vrienden van het Officieel Onderwijs rekruteerden onder de socialisten maar veel meer nog in kringen van min of meer progressistische, gematigd flamingantische liberalen. Velen waren lid van het Willemsfonds en deelden in de cultuurflamingantische erfenis. Dit verklaart waarschijnlijk de grote belangstelling die zij toen reeds aan de dag legden voor de uitbouw van het officieel middelbaar onderwijs in Vlaanderen. In dat licht is het trouwens betekenisvol dat de intellectuele leider van de beweging, de Nieuwpoortse wiskundeleraar Honoré Houvenaghel, deze nieuwe schoolpolitieke dynamiek aanvankelijk vorm wilde geven binnen de organisatorische structuur van het Willemsfonds zelf. Het pragmatische karakter van het programma droeg er alleszins toe bij dat het een belangrijke invloed verwierf op het schoolpolitieke besluitvormingsproces van het einde van de jaren 1930. Toch lag het belang ervan minstens evenzeer in het feit dat het voor de eerste maal een ommekeer teweegbracht in de wijze waarop de vrijzinnigheid haar programma trachtte vorm te geven in de specifieke politieke context van het algemeen enkelvoudig stemrecht. De impuls hiertoe kwam dus vanuit Vlaanderen en dat zou zo blijven, ook wanneer het nieuwe vrijzinnige pragmatisme op andere terreinen doordrong.

Na 1945: het vrijzinnig humanisme in Vlaanderen

Na de Tweede Wereldoorlog onderging de internationale vrijdenkersbeweging een grondige inhoudelijke en organisatorische omwenteling. Vooral onder invloed van het in 1946 in Nederland opgerichte Humanistisch Verbond trachtte men thans een modern en seculier humanisme te promoten, waarin de buitenkerkelijken een eigen, positieve ethiek konden terugvinden. De morele bijstand aan niet-gelovigen werd daarin primordiaal. Naast de godsdiensten en zonder deze aan te vallen, wilde men een sociale ruimte creëren voor de niet-gelovige gemeenschap. Deze nieuwe gematigdheid werd onder meer gemotiveerd door de gemeenschappelijke ervaringen van gelovigen en niet-gelovigen in het verzet tegen het nazisme. Daarnaast bleek deze aanpak na verloop van tijd beter te functioneren in een politieke constellatie waarin militant antiklerikalisme moeilijk verkoopbaar bleek. Het naoorlogse moderne humanisme drong ook door in Vlaanderen, vooral dan met de oprichting in 1951 van het Humanistisch Verbond, dat duidelijk op zijn Nederlandse naamgenoot was gericht. Dat was het werk van enkele Vlaamse vrijzinnige intellectuelen (figuren als Karel Cuypers, Robert Dille, Lucien de Coninck en Jan Broeckx) die weinig of geen banden hadden met de klassieke vrijdenkersbonden, maar die wel actief waren in een klein netwerk van Nederlandstalige vrijmetselaarsloges die veelal in de jaren 1930 waren ontstaan. Via hun banden met de neerlandicus Garmt Stuiveling Stuiveling, Garmt
Garmt Stuiveling (1907-1985) was een Nederlandse dichter en letterkundige. Lees meer
waren zij sterk beïnvloed door de nieuwe impulsen uit het noorden, sloten ze kort na de oorlog aan bij het Nederlandse Humanistisch Verbond en na een aantal jaren van rijping volgde dan de stichting van een eigen Vlaamse organisatie. Die was veel intellectualistischer, minder militant antiklerikaal (maar toch nog meer dan de Nederlandse evenknie) en was ook politiek heel wat gematigder was dan de oude vrijdenkersbonden. De oude bonden bleven trouwens apart verder werken in de Vrijdenkersunie, die in 1951 de Vlaamse Vrijdenkersfederatie was opgevolgd en waarin de Antwerpse Solidairen nog steeds centraal stond. De Vrijdenkersunie bleef actief tot ver in de jaren 1970, maar kon niet verhinderen dat zij geleidelijk uit de markt werd geconcurreerd door het Humanistisch Verbond en zijn in de daaropvolgende jaren uitgebouwde nevenorganisaties.

De nieuwe humanistische optiek kreeg dus manifest voet aan de grond onder de Nederlandstalige vrijzinnigen. Dit was aanvankelijk niet het geval voor hun Franstalige tegenhangers, waar de meer diepgewortelde traditie van de klassieke Fédération Nationale des Sociétés de Libre Pensée veel minder gemakkelijk aan de kant werd geschoven. Pas vanaf de jaren 1960 kwam de humanistische benadering ook daar meer nadrukkelijk tot uiting. Dat betekent dat de Vlaamse vrijzinnigheid meer dan ooit tevoren een eigen karakter en vooral ook een eigen dynamiek ontwikkelde, die weinig of niets ontleende aan de Franstalige medestanders. Meer zelfs, deze dynamiek begon de nochtans zoveel sterkere Franstalige vrijzinnigheid richting te geven – wat ook later nog zou blijken.


<p><span style="font-weight: 400;">Na de strijd voor de splitsing van de Leuvense universiteit, roerden zich ook de vrijzinnige flaminganten van de Université Libre de Bruxelles (ULB) met het doel eveneens een volledig Nederlandstalige universiteit in Brussel te bekomen. Omslag van </span><em><span style="font-weight: 400;">Revue Vrij Onderzoek</span></em><span style="font-weight: 400;">, 1968, speciaal nummer.</span></p>

Na de strijd voor de splitsing van de Leuvense universiteit, roerden zich ook de vrijzinnige flaminganten van de Université Libre de Bruxelles (ULB) met het doel eveneens een volledig Nederlandstalige universiteit in Brussel te bekomen. Omslag van Revue Vrij Onderzoek, 1968, speciaal nummer.

Betekende dit nu dat de Vlaamse vrijzinnige organisaties zich ook in politiek opzicht meer flamingantisch opstelden? Tot op zekere hoogte kan deze vraag positief worden beantwoord, hoewel men bepaald voorzichtig moet zijn met de inschatting van deze opstelling. Het is inderdaad zo dat de verdubbelingsbeweging die zich medio de jaren 1950 weer had ingezet aan de Université libre de Bruxelles (ULB) en die daar aanvankelijk vooral werd gedragen door de Vereniging voor Nederlandstalig Vrijzinnig Hoger Onderwijs Vereniging voor Nederlandstalig Vrijzinnig Hoger Onderwijs
De VNVHO was een drukkingsgroep die zich inzette voor de uitbreiding van de Nederlandstalige gemeenschap aan de Université libre de Bruxelles en de oprichting van de Vrije Universiteit Br... Lees meer
en door de nauw erbij aanleunende Oudstudentenbond, manifest de sympathie en de steun genoot van de Vlaamse vrijzinnige verenigingen en van beide bevriende cultuurfondsen (zie Hoger onderwijs in Brussel Hoger onderwijs in Brussel
De Vrije Universiteit Brussel (VUB) is ontstaan uit de splitsing van de oudere ULB. Deze laatste werd opgericht kort na de Belgische onafhankelijkheid door vrijzinnige kringen uit vrees v... Lees meer
). Omtrent de VUB werden vrij scherp geformuleerde Vlaamse standpunten ingenomen in de publicaties van het Humanistisch Verbond. Toch heeft ditzelfde Humanistisch Verbond bijvoorbeeld nauwelijks een drijvende rol gespeeld in de ontwikkeling die uiteindelijk naar de creatie van een autonome Vrije Universiteit Brussel (VUB) zou leiden, hoezeer zij ook achter de nieuwe universiteit stond. Hoewel tal van leidinggevende figuren van de Nederlandstalige universitaire gemeenschap van de ULB ook lid waren van het Humanistisch Verbond en kort na de stichting van de VUB zelfs een leidende rol in de creatie van de Unie Vrijzinnige Verenigingen hadden, bleef de rechtstreekse bijdrage van de vrijzinnige organisaties zelf relatief beperkt.

In de loop van de jaren 1960 en vooral 1970 werd de Vlaamse georganiseerde vrijzinnigheid niettemin geconfronteerd met de communautaire problematiek. De taalpolitieke dynamiek die naar de staatshervorming Staatshervorming
Tussen 1970 en vandaag werden zes staatshervormingen doorgevoerd die België omvormden van een unitaire in een federale staat met drie gewesten, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoo... Lees meer
(en) zou leiden, moest zich op een of andere wijze reflecteren in een nieuwe definitie van de georganiseerde vrijzinnigheid binnen de naar een federale ordening evoluerende Belgische staat. In dat licht was het ongetwijfeld belangrijk dat een Vlaamsgezinde organisatie als het Willemsfonds in de loop van de jaren 1960 zich duidelijk in meer expliciet vrijzinnige richting manifesteerde. Daardoor zou het in 1971 ook een van de belangrijke organisaties zijn die in Vlaanderen de Unie Vrijzinnige Verenigingen mede zou stichten. Het socialistische Vermeylenfonds sloot pas in 1980 aan, toen het voorzitterschap niet langer werd bekleed door Aloïs Gerlo Gerlo, Aloïs
Aloïs Gerlo (1915-1998) was een Vlaamsgezinde communist en later socialist, die tijdens de jaren 1960 en 1970 een leidinggevende rol vertolkte in de niet-partijpolitieke Vlaamse beweging ... Lees meer
, die zich tegen deze vrijzinnige profilering kantte. Wat betekende dit nu voor de vrijzinnige perceptie van de Vlaamse eisen, meer in het bijzonder dan van het streven naar een federaal België? Al kan het Vlaamse karakter van het Humanistisch Verbond of van zijn nevenorganisaties min of meer worden getypeerd als een voortzetting van de ingesteldheid die ook reeds bestond in de Vlaamse Vrijdenkersfederatie van weleer, dan neemt dat niet weg dat de relatie tussen de Vlaamse vrijzinnigheid en de federalistische Federalisme
Sinds het begin van de 20ste eeuw behoort federalisme tot het programma van eerst de Waalse en vervolgens ook de Vlaamse beweging. Vanaf 1970 is de transformatie van België van unitaire t... Lees meer
eisen van de Vlaamse beweging getekend werd door een fundamentele malaise. In Vlaamse vrijzinnige kringen – dat was al begin de jaren 1960 duidelijk gebleken toen Adriaan Verhulst Verhulst, Adriaan
Adriaan Verhulst (1929-2002) was een Vlaamsgezinde liberaal die actief was in academische, culturele en politieke kringen. Hij was een mediëvist die beschikte over maatschappelijk engagem... Lees meer
de problematiek aankaartte in het Willemsfonds – vreesde men immers dat de creatie van een federale staat de niet-confessionele gemeenschap zou minoriseren in het door de katholieke zuil gedomineerde Vlaanderen. In een unitaire staat kon dit wellicht nog worden gecompenseerd door het vrijzinnige tegengewicht van het zuiden. Deze vrees was niet ongegrond in een periode waarin meermaals duidelijk werd dat het katholieke establishment niet aarzelde censuur te eisen op onwelvoeglijk geachte literatuur Literatuur
De literatuur heeft een cruciale rol gespeeld in het ontstaan van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en ook in de daaropvolgende fasen van de Vlaamse natiewording zijn schrijvers vaak richting... Lees meer
, film Film
Sinds het ontstaan van film eind 19de eeuw evolueerde het filmbedrijf in Vlaanderen van een Belgische, overwegend Franstalige sector naar een steeds meer onderscheidende Vlaamse filmsect... Lees meer
of theater Toneel
Het Vlaamse toneel onderhield vanaf zijn ontstaan in de 19de eeuw een complexe en gelaagde verhouding met de Vlaamse beweging. Van een belangrijk emancipatorisch instrument en voorwerp va... Lees meer
(in de jaren 1960 en in het begin van de jaren 1970 was het aantal incidenten daaromtrent niet gering). Het was ook nog bepaald moeilijk meer prozaïsche culturele manifestaties van vrijzinnige signatuur te organiseren, aangezien gemeentelijke toelagen of andere materiële hulp hierbij geenszins vanzelfsprekend waren. De angst voor de ‘cultuurdood van de vrijzinnige minderheid’ bestond dus wel degelijk. Het was bijgevolg niet verwonderlijk dat culturele autonomie met gemengde gevoelens tegemoet werd gezien.

In dat licht gingen niet alleen stemmen op voor een bundeling van alle Vlaamse vrijzinnige krachten. Met het Schoolpact – het onderwijsakkoord dat volgde op de schoolstrijd van 1954 tot 1958 – in het achterhoofd braken Vlaamsgezinde vrijzinnigen zoals Julien Kuypers Kuypers, Julien
Julien Kuypers (1892-1967) was een Vlaamse, socialistische schrijver en ambtenaar. Hij was meerdere malen kabinetschef op socialistische ministeries en bekleedde hoge functies op het depa... Lees meer
binnen de pluralistisch samengestelde Kultuurraad voor Vlaanderen Kultuurraad voor Vlaanderen
De Kultuurraad voor Vlaanderen was een vereniging zonder winstoogmerk opgericht op 21 april 1959, omgevormd tot Interprovinciale Cultuurraad voor Vlaanderen vzw (ICV) op 31 januari 1976 e... Lees meer
een lans voor een Cultuurpact Cultuurpact
Lees meer
ter bescherming van de vrijzinnige minderheid in Vlaanderen. Het was echter vooral Willemsfonds-voorzitter Verhulst die naar het einde van de jaren 1960 toe duidelijk maakte dat de culturele autonomie slechts kon worden aanvaard mits ook dat bewuste cultuurpact er zou komen. Verhulst refereerde aan de solidariteit van de vrijzinnige flaminganten bij de strijd voor de overheveling van Leuven-Frans en beriep zich daarop om nu een tegenprestatie te vragen. Het was ook Verhulst die zou blijven opboksen tegen de christendemocratische weigerachtigheid en tegen de scepsis van de Belgische Socialistische Partij (BSP) in deze. De nood aan een bijzondere meerderheid om de wetten voor de oprichting van de cultuurraden Cultuurraden
Lees meer
gestemd te krijgen, maakte het mogelijk om medio 1971 de steun van de oppositionele Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV) te gelde te maken en op die manier toch een voorakkoord voor een cultuurpact af te dwingen. Toch liet de cultuurpactwet op zich wachten tot 1973. Het decreet voor het Vlaamse Gewest Vlaams Gewest
Het Vlaams Gewest (sinds 1980) is een politieke deelstaat waarvan de bevoegdheden betrekking hebben op grondgebonden aangelegenheden zoals ruimtelijke ordening, leefmilieu en economisch b... Lees meer
kwam er pas in 1974 en pas in januari 1975 werd de Vaste Cultuurpactcommissie geïnstalleerd. Het pact zou voor zijn vrijzinnige promotoren overigens een teleurstelling worden. De oproepen van Vlaams-vrijzinnige zijde aan het begin van de jaren 1980 om dezelfde beginselen van pluralisme en tolerantie ook te laten opnemen in pacten voor andere maatschappelijke sectoren – bijvoorbeeld op het ethische vlak – stuitten bovendien op een katholieke weigering, zo onder meer vanwege de christelijke meerderheid binnen het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen
Het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen (OVV) werd officieel opgericht op 13 mei 1966 en overkoepelt een hele reeks Vlaamsgezinde organisaties en verenigingen van uiteenlopende (ideol... Lees meer
(OVV)
. Dit gegeven, in combinatie met de ruk naar rechts van niet weinig Vlaamse verenigingen, verklaren de geleidelijke distantiëring van Willemsfonds en Vermeylenfonds ten aanzien van het OVV.


Ondertekening van het Cultuurpact in de Senaat, 24 februari 1972. (ADVN, VFB2114/2)
Ondertekening van het Cultuurpact in de Senaat, 24 februari 1972. (ADVN, VFB2114/2)

Erkenning, homogenisering en differentiatie binnen de Belgische vrijzinnigheid

Zoals uit het voorgaande blijkt, moest de georganiseerde vrijzinnigheid in België – in tegenstelling tot bijvoorbeeld de traditionele partijen – geen communautair splitsingsproces door te maken. Binnen beide taalgemeenschappen groeiden de vrijzinnige organisaties immers al lang volgens een eigen dynamiek. De koepelorganen waren dan ook van meet af aan op taalhomogene leest geschoeid. Het in 1969 opgerichte Centre d'Action Laïque en de in 1971 definitief opgerichte Unie Vrijzinnige Verenigingen of UVV (de eerste Vlaamse koepelstructuur met die naam had korte tijd gefunctioneerd medio jaren 1960, maar was snel in lethargie vervallen) waren dus reeds actief vooraleer zij elkaar vonden in een orgaan dat onderling overleg formeel mogelijk maakte en dat gestalte moest geven aan de gemeenschappelijke vrijzinnige eisen ten aanzien van de centrale overheid. Zo kwam in 1972 de Centrale Raad der Niet-Confessionele Levensbeschouwelijke Gemeenschappen van België (kortweg de Centrale Vrijzinnige Raad genoemd) tot stand. Deze raad zou meteen gestalte geven aan de nieuwe, fundamentele eis die logisch voortvloeide uit de op humanistische gemeenschapsvorming gerichte benadering: namelijk de vraag om de officiële erkenning van de vrijzinnigheid en haar betoelaging ten gelijken titel zoals de erkende erediensten. Deze gelijke betoelaging moest ervoor zorgen dat de activiteiten op professionele wijze konden worden georganiseerd. In Vlaanderen was het al vroeg in de jaren 1970 duidelijk geworden dat het accent daarbij vooral zou liggen op de morele dienstverlening aan buitenkerkelijken. Bij de Franstaligen was de belangstelling aanvankelijk wat meer socio-cultureel gericht, al was de aandacht voor morele dienstverlening zeker niet afwezig.

Vanaf 1972 werden wetsvoorstellen ingediend om de erkenning van de vrijzinnigheid formeel en globaal te verkrijgen. Aanvankelijk richtte men zich op een aanpassing van de wet van 4 maart 1870, die de financiering van de kerkfabrieken regelde. Na enkele jaren werd de aandacht verplaatst naar het artikel 117 van de grondwet (oude nummering), dat zou moeten worden uitgebreid met een bepaling rond de erkenning en financiering van wat nog steeds als de “vrijzinnige” gemeenschap werd omschreven. De grondwetsherziening van 1980 bracht nog geen genoegdoening, maar ze werd wel gevolgd door de belangrijke wet van 23 januari 1981, die door de regering werd voorgesteld als een voorlopige oplossing in afwachting van een echte erkenning. Vanaf dan werd jaarlijks een budget uitgetrokken, dat de Unie Vrijzinnige Verenigingen en het Centre d'Action Laïque toeliet zich professioneel te organiseren, zij het nog op grond van een min of meer onzekere financiering. De nagestreefde institutionalisering van de vrijzinnigheid begon nu stilaan vorm te krijgen. De vrijzinnige ontmoetingscentra die hier en daar in Vlaanderen al waren opgericht, werden nu vervoegd door de eerste zes centra voor morele dienstverlening, waarvoor voltijdse lekenconsulenten werden aangeworven.

Het bewuste grondwetsartikel werd weer voor herziening vatbaar verklaard bij de verkiezingen van de constituante Kamers in 1987 en in 1991. In 1988 ging de herziening niet door, maar in het staatshervormingsproces van 1992 had men meer succes. De sympathisanten van de vrijzinnigheid in de Senaat slaagden er nu wel in om de erkenning van de "niet-confessionele gemeenschap" (de term is breder dan "vrijzinnig" en is in zijn Franstalige versie minder dubbelzinnig dan "laïque") toe te voegen aan het artikel 117 (in de gecoördineerde tekst van 17 februari 1994: artikel 181), hoewel dat pas gebeurde na enige achterhoedegevechten met de christendemocratische fracties. Op 19 januari 1993 behandelde de Senaat het nieuwe artikel 117. De toevoeging van een tweede lid met de bepaling dat de staat de wedden en pensioenen ‘van de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing’ ten laste zou nemen, werd op 22 januari definitief goedgekeurd door vrijwel alle senatoren. De Kamer behandelde het artikel zeer snel op 22 april 1993 en stemde het nog diezelfde dag.


Campagne van de Unie Vrijzinnige Verenigingen tegen het Vlaams Blok, naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000. (Liberas, PAMFLET010754)
Campagne van de Unie Vrijzinnige Verenigingen tegen het Vlaams Blok, naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000. (Liberas, PAMFLET010754)

Dat betekende evenwel nog niet dat daarmee ook de financiële kant van de zaak werd geregeld. Het zou uiteindelijk duren tot de wet van 21 juni 2002 vooraleer de regeling van de wedden en pensioenen van de erkende erediensten werd aangepast (deze bevoegdheid is federaal gebleven, in tegenstelling tot de bevoegdheid over het tijdelijke (de goederen) van de erediensten, zoals meteen nog zal worden aangegeven). Dat zou ertoe leiden dat er per provincie een Instelling voor Morele Dienstverlening zou worden opgericht, zo ook dus in Vlaanderen (Brussel kreeg er twee om beide taalgemeenschappen te bedienen). Die financiële regeling van 2002 zou voor de vrijzinnige organisaties overigens niet zo ongunstig uitvallen, wat onder meer kon leiden tot een aanzienlijke toename van het aantal consulenten, die dan professioneel actief konden worden in een groeiend aantal centra voor morele dienstverlening (later herdoopt tot Huizen van de Mens), in Vlaanderen nu ruim over dertig in aantal. Harmonisch en egalitair is de federale financiering van de erediensten evenwel niet. Noch de oprichting van een commissie van wijzen in 2005 (met rapportering in 2006), noch die van de daarop voortbordurende werkgroep (met rapportering in 2010) hebben daar tot dusver iets aan kunnen veranderen. Verschillende wetsvoorstellen met het oog op een grondige hervorming van het systeem werd ingediend in de nasleep van deze gesprekken en kwamen vooral van de kant van Vlaamse parlementsleden, maar geen enkel voorstel heeft kunnen leiden tot nieuwe wetgeving ter zake.

Misschien nog problematischer was het effect van de vijfde staatshervorming Staatshervorming
Tussen 1970 en vandaag werden zes staatshervormingen doorgevoerd die België omvormden van een unitaire in een federale staat met drie gewesten, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoo... Lees meer
en de overheveling naar de Gewesten van de bevoegdheid voor de organisatie en de financiering van het beheer van de erkende erediensten, anders gezegd: de bevoegdheid over de kerkfabrieken en de geassimileerde instellingen van de andere religies. De bijzondere wet van 13 juli 2001 die de overdracht van deze bevoegdheid moest regelen, nam de niet-confessionele gemeenschap niet op, waardoor zij als het ware tussen twee stoelen terechtkwam en dus in een veel minder gunstige positie belandde dan de erkende godsdiensten. Het Vlaamse eredienstdecreet van 2004 (en de latere aanpassingen ervan, die geleidelijk een ietwat andere aanpak zouden genereren dan in Brussel en Wallonië) zou dus aan de vrijzinnige structuren voorbijgaan, die dan ook – vooralsnog vergeefs – zouden aandringen op een aanpassing met het oog op gelijkberechtiging, getuige daarvan onder meer de memoranda die voor de recentste federale verkiezingen werden opgesteld.

Wat in deze ontwikkeling sterk opvalt, is een dubbele beweging waarbij er, op hoogst paradoxale wijze, kan worden vastgesteld dat de Vlaamse en Franstalige vrijzinnigheid op bepaalde punten meer op elkaar zijn gaan lijken, maar op andere dan weer meer en meer uit elkaar zijn gaan groeien. Vooreerst is er inderdaad de wijze waarop de essentiële elementen van een Vlaams vrijzinnig discours, met enige vertraging weliswaar, hun weg vonden naar het zuiden van het land. Dat was duidelijk het geval met de humanistische wending binnen de vrijzinnigheid vanaf de naoorlogse periode. Deze beweging van noord naar zuid leek zich naderhand ook meer en meer te voltrekken in de wijze waarop men in beide landsdelen gestalte tracht te geven aan de institutionalisering van de vrijzinnige structuren. De specifieke formulering van het grondwetsartikel waarmee de vrijzinnigen als niet-confessionele gemeenschap zijn erkend, werkt dit verschijnsel in de hand. Er wordt immers nadrukkelijk gesproken over erkende organisaties die morele diensten moeten verlenen. In dat kader is de Centre d'Action Laïque haar werking meer dan vroeger gaan afstemmen op het Vlaamse model, met vooral meer nadruk op die morele dienstverlening.

Daar staat dan weer tegenover dat er in de Belgische staat, met zijn steeds grotere verschuiving van bevoegdheden richting de gefedereerde entiteiten, ook meer differentiatie komt tussen de vrijzinnige organisaties van Nederlandstaligen en Franstaligen. Deze tendens vindt niet zozeer plaats omwille van eigen keuzes van de organisaties, maar juist omwille van de andere institutionele setting waarin zij respectievelijk moeten opereren. Het lijkt daarom zo dat, met de in Vlaanderen meer uitgesproken evolutie naar een toenemende overdracht van overheidstaken naar particuliere organisaties, de tendens tot institutionalisering van de vrijzinnigheid zich in het noorden wat sterker heeft doorgezet. Een niet onbelangrijk deel van de ministeriële bevoegdheden met betrekking tot de inspectie en begeleiding van de cursus niet-confessionele zedenleer werd in 1993 bijvoorbeeld gedelegeerd naar een Raad voor Inspectie en Begeleiding niet-confessionele Zedenleer (RIBZ), die sinds 2019 werd omgedoopt tot de Raad voor Inspectie en Kwaliteitszorg niet-confessionele Zedenleer (RIKZ). Op het niveau van de openbare omroepen en de plaats van vrijzinnige levensbeschouwelijke programma’s binnen hun aanbod, kennen de Vlaamse en de Franstalige kant sinds 2016 ook andere ontwikkelingen. Waar het aanbod aan vrijzinnige programma’s in het zuiden (met name de uitzendingen van La Pensée et les Hommes) relatief stabiel is gebleven, werden de uitzendingen in Vlaanderen geschrapt. Dit betekende meteen het einde van de reeds lang bestaande programma’s Lichtpunt ( televisie Televisie
Als geen ander massamedium heeft de televisie bijgedragen aan de vorming van de Vlaamse ‘verbeelde gemeenschap’. Terwijl de staatshervormingen zich voltrokken, werd de Vlaamse natie dagel... Lees meer
) en Het Vrije Woord ( radio Radio
Lees meer
). Protest tegen deze ontwikkeling (kerkdiensten bleven immers wel in het aanbod aanwezig) zorgde ervoor dat er sinds 2018 toch weer een (erg) beperkt aantal programma’s kan worden ingevuld. Ondanks de druk om de vrijzinnige structuren aan beide kanten van de taalgrens meer volgens hetzelfde stramien te doen werken, is er dus ook toenemende ruimte ontstaan voor een, konden de Centre d'Action Laïque en de UVV (sinds 2011 deMens.nu) in hun respectieve contexten toch ook weer geheel eigen accenten leggen.

Literatuur

– J. Kuypers, Jan Pellering: een vergeten redenaar en anarchist (1817-1877), 1962.
– W. Prevenier, De vrijzinnige problematiek in het Willemsfonds tussen 1951 en 1976, in: Gedenkboek 125 jaar Willemsfonds, 1851-1976, 1976, pp. 65-71.
– P. van Praag, De opkomst van het nieuw-malthusianisme in Vlaanderen, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 1977, pp. 197-220.
– C. Demuynck, De socialistische vrijdenkersbeweging in Vlaanderen, 1880-1930, in: H. Dethier en H. Vandenbossche (reds.), Woordenboek van Belgische en Nederlandse Vrijdenkers, dl. 1, 1979, pp. 237-254.
– E. Deschampheleire, Modest Terwagne, in: H. Dethier en H. Vandenbossche (eds.), Woordenboek van Belgische en Nederlandse Vrijdenkers, dl. 1, 1979, pp. 255-266.
– E. Gubin, Bruxelles au XIXe siècle : berceau d’un flamingantisme démocratique (1840-1873), 1979.
– L. Poll, 20 jaar Oudervereniging voor de Moraal (Humanistische Perspectieven, nr. 12, 1981).
– E. Witte, De specificiteit van het "verzuilingsproces" langs vrijzinnige zijde. De inbreng van de historische dimensie, in: BTNG, jg. 13, 1982, nr. 1, pp. 23-58.
– J. Verschaeren, Julius Vuylsteke (1836-1903). Klauwaard en Geus, 1984.
Histoire de la Ligue de l'Enseignement et de l'Education Permanente, 1864-1989, 1990.
– M. Bots, Geus. Het Willemsfonds en de vrijzinigheid, in: M. Bots (e.a.), Het Willemsfonds van 1851 tot 1914, 1993, pp. 93-113.
– J. Tyssens, Strijdpunt of pasmunt? Levensbeschouwelijk links en de schoolkwestie, 1918-1940, 1993.
– J. Tyssens, Een Vlaamse inbreng in de vrijzinnige actie rond de schoolkwestie in de jaren '30. Van de Vrienden van het Officieel Onderwijs naar het Algemeen Verbond ter Bevordering van het Officieel Onderwijs, in: BTNG, jg. 24, 1993, nr. 3-4, pp. 353-397.
– M. Oukhow, Adriaan Verhulst en de vrijzinnigheid, in: Liber Amicorum Adriaan Verhulst, 1995, pp. 60-68.
– J. Tyssens en E. Witte, De vrijzinnige traditie in België. Van getolereerde tegencultuur tot erkende levensbeschouwing, 1996.
– J. Fransen, Het Humanistisch Verbond: Ontstaan, uitbreiding en crisis (1951-1961), in: BTNG, jg. 28, 1998, nr. 3-4, pp. 499-525.
– H. van Velthoven & J. Tyssens, Vlaamsch van taal, van kunst en zin. 150 jaar Willemsfonds (1851-2001), 2001.
– P. de Pooter, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, 2003.
– P. Defosse (dir.), Dictionnaire historique de la laïcité en Belgique, 2005.
– C. Sägesser, Le prix de nos valeurs. Financer les cultes et la laïcité en Belgique, 2010.
– J.-Ph. Schreiber, La Belgique, Etat laïque … ou presque, 2014.
– W. Somers e.a., Bestuur van de erediensten, 2014.
– G. Coene e.a. (red.), Op zoek … De evolutie van het vrijzinnig humanisme in Vlaanderen sinds de Tweede Wereldoorlog, 2017.
– C. de Spiegeleer & J. Tyssens, Secularizing Funerary Culture in Nineteenth-Century Belgium: A Product of Political and Religious Controversy, in: Death Studies, jg. 41, 2017, nr. 1, pp. 14-21.
– J. Tyssens, Vrijmetselarij en vrijzinnige organisaties, in: P. van den Eeckhout & G. Vanthemsche (eds.), Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19e-21e eeuw. Derde herziene en uitgebreide uitgave, 2017, dl. 2, pp. 1279-1295.
– J. Tyssens, Funerary Culture, Secularity and Symbolised Violence in Nineteenth-Century Belgium, in: Pakistan Journal of Historical Studies, jg. 2, 2017, nr. 2, pp. 62-88.
– C. Reimann, Putting the rural world on the road of progress? Experiences of ailure by local activitsts in the Belgian Education League (c. 1865-1884), in: C. De Spiegeleer (red.), The Civilising Offensive. Social and educational reform in 19th-century Belgium, 2019, pp. 103-129.
– L. Bruyère e.a. (dir.), Piliers, dépilarisation et clivage philosophique en Belgique, 2019.
– N. de Nutte & B. Gasenbeek (reds.), Looking Back to Look Forward. Organised Humanism in the World: Belgium, Great Britain, the Netherlands and the United States 1945-2005, 2019.

Suggestie doorgeven

1975: Michel Oukhow (pdf)

1998: Jeffrey Tyssens

2023: Jeffrey Tyssens

Databanken

Inhoudstafel