Geyl, Pieter

Persoon
Ulrich Tiedau (2023, herwerking), Hermann W. Von der Dunk (1998)

Pieter Geyl (1887–1966) was een Nederlandse historicus met uitgesproken Groot-Nederlandse opvattingen, die een belangrijke rol speelde in het Vlaams-nationalisme tijdens het interbellum.

Volledige voornaam
Pieter Catharinus Arie
Alternatieve naam
Geijl
Geboorte
Dordrecht, 15 december 1887
Overlijden
Utrecht, 31 december 1966
Leestijd: 14 minuten

Jeugd en studie

Geyl, geboren in Dordrecht in 1887 als zoon van een huisarts die wegens een psychische ziekte zijn praktijk moest opgeven, verhuisde in 1899 naar Den Haag, waar hij werd opgeleid in het gemeentelijk gymnasium. Geïnspireerd door Albert Verwey en de Tachtigers droomde hij er in zijn schooljaren van om schrijver te worden, waarbij hij onder andere twee romans en talloze gedichten schreef, die niet bewaard zijn gebleven. Tijdens zijn studie Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden van 1906 tot 1911, ontwikkelde Geyl een talent voor het publieke debat, vaak als een welbespraakte maar strijdlustige polemist. Zijn interesse verlegde zich geleidelijk van literatuur naar geschiedschrijving, een verandering van onderwerp die ook werd bevorderd door de afwijzing van zijn literaire pogingen door Verwey. In 1909 slaagde Geyl voor het kandidaatexamen, gevolgd door het doctoraalexamen in 1911. Na archiefonderzoek in Italië promoveerde hij in 1913 op een proefschrift, onder supervisie van P. J. Blok, over een aspect van de diplomatieke betrekkingen tussen de Nederlandse en Venetiaanse republieken aan het begin van de 17de eeuw, waarna hij korte tijd als leraar op een middelbare school werkte in het Zuid-Hollandse Schiedam. Later in datzelfde jaar kreeg hij de functie van Londens correspondent aangeboden van de Nieuwe Rotterdamsche Courant – één van de toonaangevende Nederlandse kranten toen en nu (vandaag als onderdeel van het NRC Handelsblad), een ‘bevrijding’ zoals hij autobiografisch schreef, niet in de laatste plaats omdat de positie hem in staat stelde zijn politieke aspiraties te realiseren.

De journalist Geyl en zijn ontluikende interesse voor de Vlaamse kwestie

In de Britse hoofdstad legde Geyl al snel connecties door lid te worden van de National Liberal Club en interviewde hij de toonaangevende leiders van het Britse politieke leven voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Een van zijn meest invloedrijke bijdragen tijdens de oorlog was een interview met Winston Churchill in 1915, waarin de toenmalige Eerste Lord van de Admiraliteit verklaarde dat Engeland na de oorlog Belgische aanspraken op Nederlands-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen, gebieden die sinds 1839 tot Nederland hoorden, niet zou steunen. Zijn aandacht voor de Ierse kwestie verraadde zijn interesse in nationalisme en irredentisme. In 1916 woonde hij het hoogverraadproces tegen Sir Roger Casement bij en bezocht in het volgende jaar Dublin, waar hij Sinn Féin leider Éamon de Valera interviewde. Zijn analyse van de Ierse kwestie droeg bij tot zijn begrip van de Vlaamse kwestie en omgekeerd, maar het was de Vlaamse emancipatiestrijd in België die hem het meest na aan het hart lag en naar eigen zeggen zijn leven zou beheersen. Een ver familielid van hem was predikant Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard Domela Nieuwenhuis Nyegaard, Jan
Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard (1870-1955) was predikant en pangermanist. Tijdens beide wereldoorlogen collaboreerde hij met de Duitse bezetter met de bedoeling een zelfstandig Vlaa... Lees meer
, die Geyl ter gelegenheid van het VIIIste wetenschappelijk Vlaamsch studentencongres ter Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool in 1911 had geïntroduceerd bij de Vlaamse beweging. Als leider van het radicale en activistische Activisme
Het begrip activisme verwijst naar de fractie van flaminganten die tijdens de Eerste Wereldoorlog bereid was om politiek of anderszins samen te werken met de Duitse bezetter en financiële... Lees meer
Jong-Vlaanderen Jong-Vlaanderen (1914-1918)
Jong-Vlaanderen (1914-1918) was een in Gent opgerichte activistische drukkingsgroep, die tijdens de Eerste Wereldoorlog een radicaal Vlaams-nationalistisch en anti-Belgisch politiek progr... Lees meer
tijdens de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
werd hij in België bij verstek ter dood veroordeeld, een vonnis waaraan Domela wist te ontsnappen door naar Nederland te vluchten.

In menig opzicht was het congres van 1911 een vormende ervaring voor Geyl, waaruit ook zijn vriendschappen met de Vlaamse activisten Hendrik Borginon Borginon, Hendrik
Hendrik Borginon (1890-1985) was lid van de leiding van de Frontbeweging en Vlaams-nationalistisch politicus in de Frontpartij en het Vlaamsch Nationaal Verbond. Tijdens de bezetting fung... Lees meer
, Antoon Jacob Jacob, Antoon
Antoon Jacob (1889-1947) was een atheneumleraar en later hoogleraar in Hamburg en Gent. Hij was actief bij activistische tijdschriften, nadien in de amnestiebeweging en later de culturele... Lees meer
, Leo Picard Picard, Leo
De vrijzinnige flamingant en journalist-publicist Leo Picard (1888-1981) engageerde zich in het activisme, maar sloeg al in de nazomer van 1915 een andere weg in en verhuisde naar Nederl... Lees meer
, en Herman Vos Vos, Herman
Herman Vos (1889-1952) engageerde zich tijdens de Eerste Wereldoorlog in het activisme. Vanaf 1925 was hij parlementslid voor de Frontpartij. Toen het Vlaams-nationalisme zich in de jaren... Lees meer
voortkwamen, evenals met zijn landgenoot Frederik Carel Gerretson Gerretson, Frederik C.
Frederik Carel Gerretson (1884–1958) was een Nederlandse historicus, zakenman en politicus, die vanuit zijn Groot-Nederlandse overtuiging het Vlaams-nationalisme trachtte te beïnvloeden.... Lees meer
, alias Geerten Gossaert. De twee ‘alfa-historici’ zouden een levenslange vriendschappelijke correspondentie onderhouden, gebaseerd op hun gedeelde Groot-Nederlandse Groot-Nederland
Groot-Nederland is een politiek en cultureel begrip dat respectievelijk staat voor een staatkundige vereniging van België of Vlaanderen met Nederland en de culturele en taalkundige samen... Lees meer
overtuiging, zij het niet altijd vrij van spanningen. Terwijl Geyl tijdens de oorlog had afgezien van het steunen van de Vlaamse activisten (in een Engels krantenartikel had hij in 1915 zelfs excuses aangeboden voor ‘the meddling of a few Dutchmen’ in deze aangelegenheid, dat wil zeggen die van Gerretson en entourage), deed de echte of vermeende onverzettelijkheid van de Belgische regering ten opzichte van legitieme Vlaamse eisen hem in het interbellum de kant van het Vlaams-nationalistisme kiezen, zo verregaand dat hij in 1929, en opnieuw in 1931, tijdens lezingentournees in België als persona non grata het land werd uitgezet.

Hoogleraar in Londen

In de loop van de Eerste Wereldoorlog opende zich voor Geyl de mogelijkheid om zijn journalistieke carrière in te ruilen voor een academische loopbaan. Nederlandse zakenkringen in de Britse hoofdstad rond de Nederlandsche Vereeniging te Londen, een herenclub voor Nederlandse expats, waarvan Geyl lid was, waren zo bezorgd geraakt over de negatieve reputatie van Nederland, waarvan de neutraliteit in Groot-Brittannië algemeen als eerder pro-Duits werd beschouwd, dat ze, in een poging tot ‘soft diplomacy’, geld verzamelden om een afdeling Nederlands aan de Universiteit van Londen te stichten. Geyls historisch-politieke benadering van de neerlandistiek lijkt de balans in zijn voordeel te hebben doen doorslaan. Als we Geyls eigen versie van de gebeurtenissen kunnen vertrouwen, suggereerde hij zelfs zelfverzekerd aan de commissie dat Adriaan Barnouw, de enige andere realistische kandidaat, een betere filoloog was dan hijzelf, en dat als de nadruk van de leerstoel op literatuur moest liggen, ze met zijn concurrent in zee moesten gaan. Geyl wist dat de benoeming niet in de laatste plaats politiek was, en dat hij door zijn journalistieke werk goed gepositioneerd zou zijn om de plaats van Nederland in de naoorlogse orde te doen gelden. Hij werd inderdaad als hoogleraar aan de Universiteit van Londen benoemd. Als nieuwe Londense correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant werd Geyls vriend en mede-Grootnederlander Pieter Nicolaas van Eyck Van Eyck, Pieter
Literator en literatuurhistoricus Pieter van Eyck (1887-1954) sympathiseerde met de Ierse vrijheidsstrijd en de Groot-Nederlandse beweging. Lees meer
aangesteld. Samen met Gerretson, intussen hoogleraar in Utrecht, zouden de drie Groot-Nederlanders in 1930–1931 ook het tijdschrift Leiding Leiding (1930-1931)
Het tijdschrift Leiding werd in 1930 opgericht door Pieter Nicolaas van Eyck, Frederik Carel Gerretson en Pieter Geyl om sturing te geven aan het cultureel-maatschappelijke leven in het N... Lees meer
uitgeven, dat bedoeld was als alternatief voor De Gids, maar zonder veel succes.

Het karakter van Geyls leerstoel was dus dubbel: academisch en cultureel propagandistisch, waarbij het eerste in de loop van de tijd aan belang won. Toch heeft Geyl de propagandistische oorspong van zijn leerstoel tijdens zijn Londense periode nooit volledig achter zich gelaten. Ook was hij verbonden aan de Stichting Voorlichting omtrent Nederland, een clandestiene propaganda-instelling die het overwegend negatieve imago van het land na de Eerste Wereldoorlog in het buitenland wilde tegengaan. Hoewel formeel onafhankelijk en aanvankelijk grotendeels privaat gefinancierd, werkte het Nationaal bureau voor documentatie over Nederland van de stichting zeer nauw samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken en werd al snel de facto een nauwelijks verhulde overheidsinstelling. Geyl was met afstand de meest productieve correspondent.

Hij leidde dus een dubbelleven gedurende zijn tijd in Londen. Tijdens zijn academische functie stond hij ook op de loonlijst van Den Haag en vermeed het zijn werkgever, de Universiteit van Londen, over zijn neveninkomsten op de hoogte te stellen. In zijn brieven aan Fredericus J.W. Drion, politicus en initiatiefnemer van de Stichting, rapporteerde hij over ontwikkelingen in de Britse academische wereld, pers en politiek, inclusief details van persoonlijke correspondentie. Ook voerde hij perscampagnes en schreef brieven aan de redacties van de toonaangevende Nederlandse kranten, vaak onder pseudoniem en soms flagrant verkeerde identiteiten (‘Een Vlaming’). Zijn tegenstander in deze ‘persoorlog’ was Émile Cammaerts, toen een beroemde in Engeland gehuisveste Belgische dichter en informele spreekbuis van de Belgische regering in Groot-Brittannië die later zelfs benoemd werd tot eerste leerstoelhouder voor Belgische Studies aan de Universiteit van Londen, in een poging van de Anglo-Belgian Union, een binationale in 1918 opgerichte organisatie, om Geyls voor België schadelijke Groot-Nederlandse propaganda in te dammen. Met name in de periode vóór en tijdens de Vredesconferentie van Parijs (1919) en vooral in de daarop volgende onderhandelingen over het Nederlands-Belgische Verdrag over de Schelde. De territoriale aanspraken die België maakte op Zeeuws-Vlaanderen en Nederlands-Limburg, gebieden die in de jaren 1830 Belgisch waren geweest, maar nu deel uitmaakten van een neutrale, niet-oorlogsvoerende staat, doemden groot op in de achtergrond. Geyls successen in dit opzicht leverden hem credits op in Den Haag, die hem de ruimte gaven om zijn eigen politieke doelen na te jagen ten gunste van de Vlaamse beweging, waarvoor in de Nederlandse hoofdstad aanzienlijk minder enthousiasme bestond.

Groot-Nederlands historicus

Geyls wetenschappelijke en propagandistische activiteiten waren in deze tijd nauw met elkaar verweven. Latere generaties historici vroegen zich dan ook af of Geyls wetenschappelijke activiteiten in deze tijd niet vooral een dekmantel waren geweest voor zijn politieke activisme, kortom: een voortzetting van zijn Groot-Nederlandse propagandaoffensief, maar dan met andere middelen. Deze interpretatie, die met name door historici van de Leuvense universiteit zoals Lode Wils Wils, Lode
Lode Wils (1929) is een emeritus hoogleraar eigentijdse geschiedenis. Hij publiceerde voornamelijk over het katholieke flamingantisme en is een van de belangrijkste geschiedschrijvers van... Lees meer
en Louis Vos werd vertegenwoordigd, leidde in de jaren 1970 en 1980 tot een ware Nederlands-Belgische Historikerstreit, waarbij de verdedigers van Geyl vooral uit diens laatste werkplaats Utrecht kwamen. Deze historiografische polemiek heeft nooit een volledige oplossing gevonden.

In ieder geval zette Geyl zijn historiografisch programma uiteen in zijn inaugurele rede aan het University College London op 16 oktober 1919 en breidde het verder uit in een reeks openbare lezingen die hij er in februari 1920 gaf en in hetzelfde jaar samen gebundeld als Holland and Belgium: Their Common History and Their Relations publiceerde. Het centrale idee dat hij later in zijn magnum opus Geschiedenis van de Nederlandse Stam (1930–1959) zou uitwerken, is al in deze lezingen vervat. Aan de hand van de Engelse historicus John Robert Seeleys observatie dat historici vatbaar zijn voor een ‘merkwaardig soort optimistisch fatalisme’, waardoor ze zich in een Britse context genoodzaakt zouden voelen om het verlies van de Amerikaanse koloniën niet alleen als onvermijdelijk, maar zelfs als een voor Groot-Brittannië gelukkig feit te interpreteren, benadrukte hij dat nóch de 16de-eeuwse splitsing van de oude Bourgondische landen nóch de afscheiding van België van Nederland in 1830 onvermijdelijk was geweest en dat bestaande nationale grote verhalen, met name Henri Pirennes Pirenne, Henri
Henri Pirenne (1862-1935) was een van de invloedrijkste Belgische historici uit de 20ste eeuw. Zijn werk, met name zijn zevendelige Histoire de Belgique, reflecteerde een Belgisch-nationa... Lees meer
Histoire de Belgique (1900–1932), maar ook wat hij de ‘klein-nederlandse geschiedschrijving’ in Nederland noemde, op ontoelaatbare wijze hedendaagse werkelijkheden terugprojecteerden in het verleden. Volgens hem had geografie, in het bijzonder de barrière van de Grote Rivieren, de beslissende rol in de splitsingsprocessen gespeeld en niet zogenaamde diepgewortelde verschillen in identiteit in het noorden en in het zuiden van de Lage Landen.

In detail uitgewerkt in het eerste deel van zijn hoofdwerk en op tijd gepubliceerd om samen te vallen met het eeuwfeest van de Belgische onafhankelijkheid in 1930 (een Engelse vertaling volgde in 1932), sloeg Geyls herinterpretatie van de geschiedenis van de Nederlandse Opstand vooral aan in de Engelstalige wereld. Maar zij leidde ook tot controversiële debatten onder contemporaine Nederlandse en Belgische historici. Geyl verkondigde immers niet alleen dat de uitkomst van de Tachtigjarige Oorlog het ontstaan had verstoord van een staat die alle Nederlandstalige delen van de oude Bourgondische landen omvatte. Hij verdedigde ook de stelling dat dit eenheidsideaal (cultureel of zelfs politiek) een oplossing zou kunnen bieden voor de taalkundig-communautaire spanningen in het 20ste-eeuwse België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
. Geyls Grootneerlandisme was met andere woorden niet alleen een historiografische perspectiefwijziging, maar ook een politiek programma.

Geyl en de Belgische politiek

Ook praktisch raakte Geyl betrokken bij de Belgische politiek, van de amnestie Amnestie
Lees meer
campagne over het verworpen Belgisch-Nederlandse Verdrag van 1927 tot de Bormsverkiezing Bormsverkiezing
De Bormsverkiezing – de verkiezing van de onverkiesbare, in de gevangenis verblijvende ex-activist August Borms tot Kamerlid bij tussentijdse verkiezingen in 1929 – was een politiek feit ... Lees meer
in 1928. Geyls bekendste overheidsinterventie namens de Vlaamse beweging was zijn mede-auteurschap van een federaal statuut voor België, dat Herman Vos Vos, Herman
Herman Vos (1889-1952) engageerde zich tijdens de Eerste Wereldoorlog in het activisme. Vanaf 1925 was hij parlementslid voor de Frontpartij. Toen het Vlaams-nationalisme zich in de jaren... Lees meer
, de leider van de Vlaams-nationalisten in het Belgische parlement, in 1929 tevergeefs trachtte in te voeren. Terwijl Geyl na verloop van tijd en soms ook afhankelijk van de context heen en weer slingerde tussen meer gematigde en radicalere versies van zijn pro-Vlaamse en soms openlijk anti-Belgische activisme (de eerste domineerde in zijn publicaties en de laatste in delen van zijn correspondentie), blijft de vraag in hoeverre tactische overwegingen deze terughoudendheid domineerden onderwerp van discussie, een debat dat Jo Tollebeek in 1990 treffend samenvatte als ‘Terwijl Geyl zich in de concrete politiek een reformist toonde, was hij in zijn hart een revolutionair.’ Groeiende bezorgdheid over het behoud van zijn professionele reputatie als historicus zal een rol hebben gespeeld, evenals de wending naar antidemocratische en nationaalsocialistische ideologieën van belangrijke groepen van de beweging waar hij zich deel van voelde, een ontwikkeling die hij zonder twijfel afkeurde. Ondanks alle tegenstrijdigheden in Geyls bijzondere vorm van nationaal-liberalisme bleef de liberale kant uiteindelijk sterker.

Terugkeer naar Nederland en lotgevallen tijdens de oorlog

In 1935 werd Geyl, tegen de aanbeveling van de faculteit in, benoemd op de leerstoel Nederlandse en algemene geschiedenis in Utrecht, een benoeming die zijn oude vriend Gerretson mogelijk had gemaakt. Een voorwaarde voor deze benoeming was dat Geyl zich aan de Nederlandse regering moest verplichten zich te onthouden van politiek ingrijpen in intern-Belgische aangelegenheden, een bepaling die Geyl in grote lijnen respecteerde, waardoor zijn wetenschappelijke reputatie zijn activistische kant kon ontgroeien. Vanuit zijn nationalistische overtuiging was Geyl zijn verblijf in Londen steeds meer gaan beschouwen als een soort ballingschap en na twee decennia in de Britse hoofdstad verlangde hij terug te keren naar Nederland als zijn natuurlijke werkterrein. Hij bouwde er verder aan zijn reputatie als eminent historicus, waarvoor hij de basis in Groot-Brittannië had gelegd. Met monografieën zoals Revolutiedagen in Amsterdam, Augustus-september 1748 (1936) en Oranje en Stuart (1939) zette hij de kritische interpretatie van de rol van het Huis van Oranje in de Nederlandse geschiedenis voort die hij in Londen al naar voren had gebracht, met name in zijn monografie Willem IV en Engeland (1924).

Na zijn vrijlating om gezondheidsredenen in 1944 schreef Geyl voor de ondergrondse pers en steunde hij het verzet in Utrecht totdat de bevrijding een nieuw hoofdstuk in zijn werk inluidde.

Na de oorlog

Geyls Napoleon: voor en tegen in de Franse geschiedschrijving (1946), gepubliceerd in het Engels in 1948, maakte duidelijk dat hij zijn aandacht steeds meer op historische kritiek en filosofische vragen over de geschiedenis richtte. In de onmiddellijke naoorlogse jaren begon hij een lang en bitter publiek debat met de Britse historicus Arnold Toynbee. Als fervent verdediger van de Westerse beschaving tijdens de zich ontwikkelende Koude Oorlog – in sommige opzichten een verbreding van zijn vooroorlogse nationalisme om rekening te houden met de nieuwe geopolitieke situatie –, werd hij ook een veelgevraagd commentator over hedendaagse kwesties, van de relatie tussen Nederland en Indonesië tot de opkomende economische en politieke integratie van Europa.

Geyls ideaal van een politiek Groot-Nederland, dat al vóór de oorlog nooit een reëel vooruitzicht was geweest, was na 1945 volstrekt ondenkbaar geworden. Desondanks bleef hij de ontwikkeling van Vlaams-Nederlandse betrekkingen steunen via de Technische Commissie, een uitvoerend comité van het Belgisch-Nederlands Cultuurverdrag van 1947, en was hij van 1958 tot 1962 voorzitter van het Genootschap De Nederlanden in Europa Genootschap De Nederlanden in Europa
Het Genootschap De Nederlanden in Europa was een organisatie die zich, geïnspireerd door het Groot-Nederlandse gedachtegoed uit het interbellum, van 1957 tot 1962 inzette voor de culturel... Lees meer
. Ook als lid van de Nederlandse sociaaldemocratische Partij van de Arbeid (PvdA) bleef hij sympathiek staan tegenover Vlaams-nationalistische partijen en pressiegroepen zoals de Volksunie Volksunie
Tussen 1954 en 2001 bepaalde de Volksunie (VU) als Vlaams-nationalistische partij mee de politieke evolutie in België, van unitaire staat tot federaal koninkrijk. Ze groeide uit tot de tw... Lees meer
en de Vlaamse Volksbeweging Vlaamse Volksbeweging
De Vlaamse Volksbeweging (VVB) was een Vlaams-nationalistische drukkingsgroep, die werd opgericht in 1952 en tot het begin van de jaren 1970 een breder publiek mobiliseerde voor Vlaamsge... Lees meer
. In 1962 was hij zelfs een van de sprekers op de IJzerbedevaart IJzerbedevaarten
De IJzerbedevaart is een jaarlijkse herdenking van de Vlaamse gesneuvelden tijdens de Eerste Wereldoorlog, die ontstond omstreeks 1920. Dit voor de Vlaamse beweging erg symbolische gebeur... Lees meer
, wat in sociaaldemocatische kringen in Vlaanderen heftig werd bekritiseerd. Hij overleed op oudjaarsavond 1966, slechts enkele jaren voordat België zichzelf met een reeks grondwettelijke hervormingen diepgaand begon te transformeren van een unitaire naar een federale staat, waarmee in ieder geval de meer gematigde versies van Geyls levensthema werden vervuld.

Als uiterst productieve schrijver met veelzijdige interesses (zijn bibliografie bevat meer dan 1000 items), invloedrijk denker over geschiedenis en vroeg voorbeeld van een ‘publieke historicus’ na 1945, was Geyl ongetwijfeld een van de belangrijkste Nederlandse historici van de 20ste eeuw. Vooral in de Engelstalige wereld zou hij vele wetenschappelijke en publieke onderscheidingen krijgen. Toch is zijn roem niet duurzaam gebleken. Zijn obsessie met Groot-Nederland is daarvoor vermoedelijk een van de belangrijkste redenen.

Werken

Holland and Belgium: Their Common History and Their Relations: Three lectures held at University College, Leiden, 1920.
De Groot-Nederlandsche Gedachte: Historische en Politieke Beschouwingen, Haarlem/Antwerpen, 1925 en 1930, 2 dln.
P. Geyl, Geschiedenis van de Nederlands(ch)e Stam (4 dln, Amsterdam, 1930, 1934, 1937, 1959); Engels in 3 dln: The Revolt of the Netherlands, 1555–1609 (Londen, 1932); The Netherlands Divided, 1609–1648 (London, 1936); The Netherlands in the Seventeenth Century (London/New York, 1964).
– red. P. van Hees, Bibliografie van P. Geyl, Utrecht, 1972.
red. P. van Hees en A. W. Willemsen, Geyl en Vlaanderen. Uit het archief van prof. dr. P. Geyl. Brieven en notities, Baarn, 1973–1975, 5 dln.
red. P. van Hees en G. Puchinger, Briefwisseling Gerretson–Geyl, Baarn, 1979–1981, 5 dln.
red. W. Berkelaar, L. Dorsman en P. van Hees, Ik die zo weinig in mijn verleden leef: Autobiografie, 1887–1940 [1942], Amsterdam, 2009.

Literatuur

– H. H. Rowen, The Historical Work of Pieter Geyl, in: Journal of Modern History, jg. 37, 1965, nr. 1, pp. 35–49, herdrukt in H. H. Rowen, C. Harline, The rhyme and reason of politics in early modern Europe: collected essays of Herbert H. Rowen, 1992.
– J. C. Boogman, Pieter Geyl (1887–1966), in: Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, jg. 21, 1967, pp. 269–277.
– L. J. Rogier, Herdenking van P. Geyl (15 december 1887–31 december 1966), in: Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, jg. 30, 1967, nr. 12.
– H. W. von der Dunk, Pieter Catharinus Arie Geyl, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1971ؘ–1972, pp. 123–135.
– J. C. Boogman, De historicus Pieter Geyl, aktivistisch strijder en reformistisch conservatief, in: Ons erfdeel 16 (1973), 54–58.
– L. Vos, De eierdans van P. Geyl: de grootnederlandse politiek in de jaren twintig, in: BMGN, lxxxix, 1975, pp. 444–457.
– I. J. H. Worst, De laatste Loevesteiner: Liberalisme en nationalisme bij Pieter Geyl (1887–1966), BMGN, ic, 1984, pp. 201–218.
– H. W. von der Dunk, Pieter Geyl: History as a Form of Self-Expression, in: Clio’s Mirror: Historiography in Britain and the Netherlands: Papers delivered to the Eighth Anglo-Dutch Historical Conference, red. A. C. Duke, C. A. Tamse, 1985, pp. 85–ؘ214.
– J. Tollebeek, De toga van Fruin: Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860, 1990, 21996.
– L. Wils, Vlaanderen, België, Groot-Nederland: Mythe en Geschiedenis, 1994.
– P. B. M. Blaas, Geschiedenis en nostalgie: de historiografie van een kleine natie met een groot verleden, 2000.
– M. Beyen, Oorlog & Verleden: Nationale geschiedenis in België en Nederland, 1938–1947, 2002.
–F. W. Lantink (red.), Nationalisme en historiografie rondom Pieter Geyl: Afscheidsbundel voor Piet van Hees, 2005.
– B. Jaski, R. Huiskes, Pieter Geyl in Ierland 1917, in: Kelten: Mededelingen van de Stichting A. G. Van Hamel voor Keltische Studies jg. 44 (2009), p. 5.
– N. van Sas, The Great Netherlands Controversy: A Clash of Great Historians, in: Disputed Territories and Shared Pasts: Overlapping National Histories in Modern Europe, red. T. Frank en F. Hadler. 2011, pp. 152–174.
– O. D. Edwards, “The Hero As Historian”: Pieter Geyl and the Condition of Carlyle after Hitler, in: Studies in the Literary Imagination, jg. 45, 2012, nr. 1, pp. 167–184.
– H. van der Hoeven, ‘Geijl, Pieter Catharinus Arie (1887–1966)’, Biografisch Woordenboek van Nederland, 2013.
– J. Tollebeek, The Use of History in Belgium and the Netherlands, 1945–65: Presentism and Historicism in the Work of Jan Romein, Pieter Geyl, and Leopold Flam, in: Dutch Crossing: Journal of Low Countries Studies, jg. 39, 2015, nr. 1, pp. 54–73.
– S. van Rossem; U. Tiedau (red.), Pieter Geyl and Britain: Encounters, Controversies, Impact, 2022.

Suggestie doorgeven

1973: Hermann W. Von der Dunk (pdf)

1998: Hermann W. Von der Dunk

2023: Ulrich Tiedau

Databanken

Inhoudstafel