Brouwers, Jeroen

Persoon
Lodewijk Verduin (2023)

Jeroen Brouwers (1940-2022) was een veelgeprezen Nederlandse schrijver van romans, essays en polemieken. Hij staat bekend als criticus en pleitbezorger van de Vlaamse literatuur.

Geboorte
Jakarta, 30 april 1940
Overlijden
Maastricht, 11 mei 2022
Leestijd: 13 minuten

Jeroen Brouwers (1940-2022) was een Nederlandse schrijver van romans, essays en polemieken. Hij debuteerde in 1964 bij uitgeverij Manteau en werd zo naar eigen zeggen de eerste Nederlandse auteur van wie ooit nieuw verhalend proza bij een Vlaamse uitgeverij verscheen. Simultaan trad hij als secretaris in dienst bij zijn Brusselse uitgever, waarvoor hij in totaal twaalf jaar werkzaam is geweest. Na zijn ontslag en zijn verhuizing naar Nederland schreef hij twee opzienbarende polemieken over het gebrekkige Nederlands van Vlaamse auteurs en de gewoonte van uitgevers om hun werk ingrijpend te herschrijven. In Nederland werd hij bekend als romanschrijver met het verschijnen van Bezonken rood (1981). Brouwers verhuisde in 1993 terug naar Vlaanderen en vestigde vervolgens zijn naam met de publicatie van bekroonde romans als Geheime kamers (2000) en Het hout (2014). Daarnaast schreef hij vele essays over het werk en leven van Vlaamse schrijvers.

Na zijn kleuterjaren te hebben doorgebracht op Java, het Indonesisch eiland waar hij werd geboren, kwam Jeroen Brouwers via tussenstops in enkele kostscholen en de provinciestad Delft als begintwintiger in Amsterdam terecht. Hij was daar werkzaam bij De Geïllustreerde Pers, eerst als redacteur van ‘het tienerblad’ Romance, daarna als bureauredacteur van populaire weekbladen als Margriet en Revue. In de avonduren schreef hij verhalen; zijn plan was toen al om uiteindelijk literair auteur te worden (zie Literatuur Literatuur
De literatuur heeft een cruciale rol gespeeld in het ontstaan van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en ook in de daaropvolgende fasen van de Vlaamse natiewording zijn schrijvers vaak richting... Lees meer
). Op aanraden van zijn toenmalige baas en latere vriend Hans Roest begon hij werk naar uitgeverijen te sturen. Nadat zijn verhalen ‘door alle Nederlandse uitgevers waren geweigerd’, memoreerde Brouwers in Stoffer & Blik (2004), stuurde hij zijn manuscript ‘in 1963 illusieloos naar de Vlaamse uitgeverij Manteau’:

Nooit eerder van dit bedrijf gehoord, maar in de etalage van een kleine boekwinkel in de Ferdinand Bolstraat, Amsterdam, in welke stad ik toen woonde, had ik bijzonder fraai uitgevoerde pockets en paperbacks opgemerkt: de eerste uitgaven in de door Manteau uitgegeven ‘Marnixreeks’. Ik zag mijn literaire debuut al in die reeks verschenen, mijn veelbelovende letteren in een zo sierlijke en smaakvolle hansop!’

In Laatste plicht (2018) voegde Brouwers hieraan toe dat Roest het manuscript ‘zonder [z]ijn medeweten’ simultaan naar adjunct-direct van Manteau en romancier Jos Vandeloo had gestuurd.

Wat de route ook was, hij leidde dit keer wel naar succes. De uitgever toonde belangstelling en stuurde Vandeloo naar Amsterdam om de jonge schrijver te ontmoeten. Naast de publicatie van Brouwers’ literaire debuut kwam tijdens dit gesprek nog een andere zaak aan de orde: het uitgeverskantoor van Manteau zocht versterking en zag in de beoogd auteur ook een potentiële medewerker. Brouwers solliciteerde en werd aangenomen. Op 1 februari 1964 trad hij, nog geen vierentwintig jaar oud, in dienst bij uitgeverij Manteau en verhuisde hij naar Brussel, waarmee zijn eerste Belgische periode aanbrak.

Beginnend schrijver te Brussel

Volgens de functieomschrijving van Vandeloo zou Brouwers aan de slag gaan als de ‘secretaris’ van de naamgever en oprichter van de uitgeverij: Angèle Manteau Manteau, Angèle
Angèle Manteau (1911-2008) was oprichtster en van 1932 tot 1970 directeur van de naar haar genoemde importboekhandel en uitgeverij, die decennialang over het meest prestigieuze fonds in N... Lees meer
. In werkelijkheid was hij, zo valt te lezen in Brouwers in Brussel (2000), ‘haar rechterhand, linkerbeen, assistent, secretaris, manusje-van-alles’. Naast het versturen of ophalen van pakketjes en het verrichten van administratief werk begon hij al snel meer inhoudelijke klussen op zich te nemen. Zo groeide Brouwers gaandeweg uit tot een ‘redacteur, persklaarmaker en corrector’.

Een van de eerste teksten die hij in deze hoedanigheid onder handen kreeg, was zijn eigen literaire debuut. Na aanvulling, uitbreiding en omdoping verscheen zijn eerste verhalenbundel, aanvankelijk Leedvermaak geheten, in de zomer van 1964 als Het mes op de keel, Grote Marnixpocket nummer 10. Zo werd Brouwers naar eigen zeggen ‘de allerallereerste Nederlandse schrijver van wie ooit nieuw, origineel, literair verhalend proza bij een Vlaamse uitgeverij verscheen.’ (zie Boekbedrijf Boekbedrijf
In de 19de eeuw kwam het Vlaamse boekbedrijf moeizaam van de grond. Pas na de Eerste Wereldoorlog ontstonden in Vlaanderen de bestaansvoorwaarden voor een moderne cultuurindustrie. Tot d... Lees meer
)

Het boek zelf werd overwegend negatief ontvangen; vooral een vernietigende recensie van Kees Fens in De Tijd bleef de auteur lang bij en zorgde er mede voor dat hij in latere jaren geringschattend over zijn ‘debuutje’ zou spreken. Er waren echter ook positieve reacties, voornamelijk van collega-schrijvers. Brouwers kreeg complimenten van Ward Ruyslinck en Piet van Aken, en de bemoedigende woorden die Herman Teirlinck Teirlinck, Herman
Lees meer
uitsprak op de burelen van Manteau zouden meermaals terugkeren in Brouwers’ herinneringen en geschriften: ‘“Daar is iets in dat goed is, gij moet veel oefenen, mijn vriend.”’ Dat advies nam hij ter harte. Na een kort stilzwijgen publiceerde Brouwers zijn debuutroman bij Manteau: Joris Ockeloen en het wachten (1967). Dit boek kreeg zowel in Nederland Nederland
Nederland is met Vlaanderen verbonden door de economische infrastructuur, de taal en de geschiedenis. Vanaf eind 18de eeuw kreeg die verbondenheid in taal en cultuur op uiteenlopende mani... Lees meer
als in Vlaanderen positieve recensies en werd bekroond met de Vijverbergprijs. Het jaar daarna verscheen een tweede verhalenbundel: De toteltuin (1968).

Rond deze tijd begon België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
nadrukkelijker in Brouwers’ literaire werk te figureren. In zijn autobiografische verhalenbundel Groetjes uit Brussel (1969) worden persoonlijke herinneringen vermengd met beschrijvingen van Brouwers’ nieuwe thuisstad, waarin naast architectuur en taalverschillen vooral de literaire geschiedenis van de stad veel aandacht krijgt: naast ooit in Brussel Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
woonachtige Nederlandse auteurs als Edgar du Perron en Jan Greshoff passeren Vlaamse schrijvers als Herman Teirlinck, August Vermeylen Vermeylen, August
August Vermeylen (1872-1945) was een schrijver, literatuur- en kunsthistoricus, en socialistisch senator. In het tijdschrift Van Nu en Straks, waarvan hij de leiding had, publiceerde hij ... Lees meer
, Johan Daisne, Jan van Nijlen, Jef Geeraerts en ettelijke anderen de revue.

Aan het eind van de jaren 1960 was er tumult binnen uitgeverij Manteau, wat het vertrek van Jos Vandeloo en zelfs dat van Angèle Manteau tot gevolg zou hebben – ze verruilde haar eigen bedrijf in 1970 voor de Nederlandse firma Elsevier. Ook Brouwers stapte op: in februari van datzelfde jaar diende hij zijn ontslag in met het voornemen om van zijn pen te gaan leven. Via Vossem was hij Rijmenam terechtgekomen, waar hij werkte aan volgend prozawerk. Het verscheen in 1973 bij zijn oude werkgever Manteau onder de titel Zonder trommels en trompetten.

Ook anderszins bleef hij met de uitgeverij verbonden. Julien Weverbergh, die in het najaar van 1966 door Angèle Manteau was aangesteld om een paperbackreeks met werken van jonge auteurs op te zetten (de zogeheten ‘5de meridiaan’), had de directie na het vertrek van de oprichtster overgenomen en probeerde hem weer bij het bedrijf te betrekken. Brouwers beschouwde Weverbergh als een vriend: hij had diens polemische tijdschrift Bok reeds voor zijn komst naar Brussel met bewondering gelezen en droeg Groetjes uit Brussel aan hem op. Hij gaf gehoor aan het verzoek en begon in de zomer van 1971 opnieuw bij Manteau. Door inhoudelijke en persoonlijke spanningen tussen Weverbergh en Brouwers begon de laatste vanaf 1973 vooral vanuit huis te werken. ‘Niet één maal, vijf maal ben ik door J. Weverbergh ontslagen,’ schreef Brouwers, en eind 1975 nam hij zelf definitief ontslag bij uitgeverij Manteau.

Kort daarop verliet Brouwers België. Hij verhuisde terug naar Nederland en streek neer in het dorp Exel, gelegen in de Achterhoek, met de bedoeling zich volledig op het schrijverschap te richten.

Polemist en romancier in Nederland

De eerste teksten die Brouwers als ‘full-time schrijver’ publiceerde, laten zich lezen als een afrekening met de Vlaamse literaire wereld die hij kort daarvoor achter zich had gelaten. In twee uitvoerige, sterk gestileerde polemieken, gepubliceerd in Maatstaf en later gebundeld in Mijn Vlaamse jaren, maakte hij schoon schip.

Allereerst richtte Brouwers zich op Weverbergh, die hij als schrijver een epigoon en als uitgever hypocriet noemde. Ook schreef Brouwers dat hij voor Weverbergh een boek over ufo’s had vervaardigd als ghostwriter, zonder daarvoor betaald te krijgen. Maar het was de daaropvolgende aantijging die in Vlaanderen veel stof deed opwaaien en de polemieken berucht maakte. Na het literaire werk van Weverbergh gefileerd te hebben, kapittelde Brouwers namelijk het taalgebruik van vrijwel alle Vlaamse auteurs:

In de hedendaagse Vlaamse letteren zijn er pakweg, gul gesproken, en dan nog: misschien, twee auteurs die in staat zijn vandaag de dag een bladzijde proza te schrijven zonder dat dit uit de bladspiegel barst vanwege velerhande fouten tegen het Nederlands, – misschien zijn dat Ruyslinck en De Wispelaere.

Om die reden, onthulde hij, lieten Vlaamse uitgeverijen het werk van hun schrijvers ingrijpend corrigeren door redacteuren:

Een manuscript van een Vlaams auteur moet soms gedeeltelijk, maar vaker geheel, worden herschreven voordat er ten minste over kan worden opgemerkt dat het in het Nederlands is geschreven, ik bedoel: het Nederlands van benoorden de grensplaats Wuustwezel en bij voorkeur nog zo’n kilometer of honderd hoger.

Ook de werken van prestigieuze of goedverkopende schrijvers als Marnix Gijsen Goris, Jan-Albert
Jan-Albert Goris (1899-1984) was een veelzijdig schrijver, ambtenaar en diplomaat. Als literator maakte hij naam onder het pseudoniem Marnix Gijsen. Hij debuteerde als expressionistisch d... Lees meer
, Maurice Roelants Roelants, Maurice
Maurice Roelants (1895-1966) was een Vlaamse literaire auteur en cultuurpromotor. Lees meer
en Jos Vandeloo zouden deze behandeling hebben ondergaan. Maar er werden nog meer namen genoemd: Theo Oegema van der Wal, naast beoordelaar ook dichter en romancier, zou de eerste corrector van Manteau zijn geweest en was in die hoedanigheid opgevolgd door Brouwers zelf. Die laatste sprak in de twee polemieken zijn walging uit over deze praktijken: even kwalijk als het gebrekkige Nederlands van de genoemde schrijvers was volgens hem het feit dat zij toelieten dat de Vlaamse literatuur ‘vervalst’ werd.

Dit kwam Brouwers op veel woedende reacties van Vlaamse literatoren te staan, die hij in een tweede polemiek, ‘Vlaanderen op zijn erghst’, van repliek diende. Hij betichtte ‘de Vlaam’ van onredelijke opvliegendheid, die een minderwaardigheidsgevoel zou camoufleren:

Hem komt het schuim op de kaken als je, Hollander zijnde, hem er op wijst dat die taal van hem, in zoverre hij die taal als ‘Nederlands’ wil laten doorgaan, zoveel op Nederlands lijkt als een broek op twee van boven aan elkaar genaaide windzakken. Dat kaakschuim is van drift en van machteloosheid.

Vervolgens hekelde hij de ingebrachte verdediging dat Vlamingen simpelweg een eigen variant van het Nederlands zouden hanteren: het ‘Zuidnederlands’. Volgens Brouwers onderstreepte dit vasthouden aan een ‘wangedrochtelijke schaduwtaaltje’ dat een gelijkwaardige verhouding tussen Nederland en Vlaanderen onmogelijk was: Belgisch chauvinisme vermengd met het gevoel van slachtofferschap zou uitwisseling en samenwerking blokkeren. ‘Met Vlamingen is geen culturele integratie mogelijk, aangezien Vlamingen, kortom, geen cultuur hebben,’ was zijn conclusie.

Brouwers wendde zich hierna dan ook af van de Vlaamse culturele wereld. Uitgeverij Manteau had hij na de publicatie van Zonder trommels en trompetten verruild voor de Arbeiderspers te Amsterdam. Daar verschenen in de jaren hierna succesvolle romans als Zonsopgangen boven zee (1977), Het verzonkene (1979), het internationaal geprezen Bezonken rood (1981) en De zondvloed (1988), die in Nederland zijn naam als schrijver vestigden.

Wel bleef Brouwers bezig met de Vlaamse literatuur. Voor Nederlandse publicaties schreef hij essays en kritieken over onder meer het werk van Johan Daisne, Herman Teirlinck, Louis Paul Boon Boon, Louis Paul
In zijn streven naar zelfontwikkeling omarmde Louis Paul Boon (1912-1979) begin jaren 1930 de radicaal-linkse strekking binnen de Vlaamse beweging. Zijn ideaal – een republiek van vrije V... Lees meer
, Paul de Wispelaere, Roger van de Velde, Leonard Nolens, Daniël Robberechts, Paul Snoek en Richard Minne Minne, Richard
Lees meer
– deze stukken bundelde hij in zijn ‘kladboeken’ en in Vlaamse leeuwen (1994). De laatste deur (1983), Brouwers’ studie over ‘zelfmoord in de Nederlandstalige letteren’, bevatte uitgebreide hoofdstukken over Jotie t’Hooft, Jan Emiel Daele en Dirk de Witte. In zijn tweedelig ‘brevarium’ Kroniek van een karakter nam hij vriendschappelijke brieven aan Walter van den Broeck, Benno Barnard, Julien Weverbergh en Angèle Manteau op, en voor de Nederlandse boekenweek schreef hij ‘een cursus Vlaanderen’ in de vorm van een compact cultuurhistorisch essay over taal Taal
De ontwikkeling van het Nederlands vormde tot diep in de 20ste eeuw een fundamenteel aandachtspunt in de Vlaamse beweging. De wijze waarop het geschreven en gesproken Nederlands gehanteer... Lees meer
en identiteit in België: Sire, er zijn geen Belgen (1988).

Die aanhoudende betrokkenheid maakte het wellicht begrijpelijker dat Brouwers zich na enige omzwervingen door Nederland toch weer in België vestigde: in 1993 verhuisde hij naar een boshuis te Zutendaal, Vlaams-Limburg.

‘Terug naar moeder Vlaanderen’

In Zutendaal bleef Brouwers onverminderd productief. Naast romans produceerde hij vooral veel essays. Vaak handelde deze non-fictie over Vlaanderen en Vlaamse literatuur. In zijn eenmanstijdschrift Feuilletons schreef Brouwers onder meer over het werk en leven van Willem Elsschot De Ridder, Alfons
Alfons de Ridder (1882-1960) verwierf als schrijver grote bekendheid onder het pseudoniem Willem Elsschot. Tijdens zijn school- en studiejaren was hij lid van diverse Vlaamse culturele ve... Lees meer
, Joris Vriamont en Jan Walravens. Ook de verhouding Noord-Zuid komt in deze teksten – expliciet of impliciet – weer frequent aan bod. Het biografisch kleinood Het aardigste volk ter wereld (1996) gaat over de Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans en zijn verhouding met Brussel, en met De rode telefoon (1997) schreef Brouwers een eerbetoon aan zijn vriend Jozef Deleu Deleu, Jozef
Jozef Deleu (1937) richtte in 1957 het tijdschrift Ons Erfdeel en in 1970 de gelijknamige Vlaams-Nederlandse stichting op. Vooral vanaf de jaren 1980 manifesteerde hij zich als een publie... Lees meer
, die het Vlaams-Nederlandse cultuurtijdschrift Ons Erfdeel Ons Erfdeel
De Vlaams-Nederlandse vzw Ons Erfdeel werd opgericht in 1957 en informeert via haar tijdschrift over uiteenlopende ontwikkelingen in het Nederlandse taalgebied. De titel van het gelijknam... Lees meer
oprichtte.

Dat hij in het laatste geschrift bovenal Deleus werkzaamheden als ‘bruggenbouwer’ tussen Noord en Zuid prees, suggereert dat Brouwers in de tussentijd van mening was veranderd over de zaken waar hij twee decennia eerder over polemiseerde. Hoewel zijn scepsis over ‘culturele samenwerking’ in teksten uit de jaren 1990 en nul niet was verdwenen, laakte hij nu vooral de desinteresse van Nederlanders voor Vlaamse cultuur. ‘Nederland geeft niks om Vlaanderen, wat we al weten sedert 1830. Nederland houdt geen rekening met Vlaanderen,’ zei Brouwers bijvoorbeeld tegen De Morgen De Morgen
De in 1978 opgerichte krant De Morgen evolueerde van een socialistisch naar een algemeen informatief dagblad. Lees meer
.

Frappant is ook dat Brouwers de herschrijfkwestie uit zijn polemieken hernam in Stoffer & Blik, zijn memoires over zijn eerste zes jaar bij Manteau, maar net een andere conclusie trok. Bekritiseerde hij eerst de Vlaamse auteurs voor hun slordigheid of stilistisch onvermogen, ditmaal legde hij de schuld bij de uitgevers, die het werk van hun schrijvers in de dwingende mal van het ‘Randstad-Hollands’ persten. Opnieuw sprak Brouwers van vervalsing, alleen leek hij nu eerder de kant van de auteurs te kiezen: ‘Onbegrijpelijk dat de meeste Manteau-auteurs hier nooit tegen in opstand kwamen: “Blijf met je tengels van mijn woorden en formuleringen af!”’ Het centrale principe van Brouwers bleef hetzelfde – literatuur en taal verdienen opperste achting en aandacht – maar de uitkomst was anders: hij stond niet langer tegenover, maar naast Vlaamse schrijvers.

In meerdere stukken uit deze periode benadrukte Brouwers zijn langdurige toewijding aan de Vlaamse letteren. Met zijn essays wilde hij bijdragen aan ‘een bredere belangstelling voor en een beter begrip van de Vlaamse literatuur, haar beoefenaars (m/v) en haar geschiedenis’, noteerde hij in het voorwoord van Vlaamse leeuwen, en in De rode telefoon herhaalde hij dat er in de late twintigste eeuw niemand zoveel over de Vlaamse literatuur had geschreven als hij.

Institutionele erkenning vanuit Vlaanderen bleef dan ook niet uit. De Gentse studentenvereniging ’t Zal Wel Gaan 't Zal Wel Gaan
Lees meer
kende Brouwers al in 1982 de Geuzenprijs toe voor zijn essayistiek en Vlaamse leeuwen werd in 1995 bekroond met de Gouden Uil voor non-fictie. Hij kreeg de Gouden Uil nogmaals voor de roman Geheime kamers en mocht hierna, ondanks zijn expliciet geuite weerzin ten opzichte van het prijzencircuit, in Vlaanderen nog Humo’s Gouden Bladwijzer, de publieksprijs van de Gouden Uil, de cultuurprijs van de gemeente Zutendaal en de Cutting Edge Award in ontvangst nemen.

In 2007 wees Brouwers echter de Vlaams-Nederlandse Prijs der Nederlandse Letteren af. Hij lichtte zijn besluit toe in het schotschrift Sisyphus’ bakens (2009). In eerste instantie zei hij geschoffeerd te zijn door het lage prijzengeld (16.000 euro), dat zijns inziens niet in verhouding was met de statuur van de oeuvreprijs. Maar uiteindelijk werd de doorslag gegeven door ‘kwade wil’ aan de zijde van de Taalunie Nederlandse Taalunie
Lees meer
en de Nederlandse minister van Cultuur, die niet met de schrijver in gesprek wilden gaan. Het prijzengeld werd het jaar daarop ruim verdubbeld, maar Brouwers kreeg het verhoogde bedrag niet met terugwerkende kracht uitgekeerd.

Nadat zijn woning in Zutendaal op last van de gemeente moest worden gesloopt – het was illegaal gebouwd in kwetsbaar natuurgebied – verhuisde Brouwers in het najaar van 2016 naar Lanaken. Daar voltooide hij zijn twaalfde roman, Cliënt E. Busken (2020), die werd bekroond met de Libris Literatuur Prijs. In interviews rond het verschijnen van het boek kondigde Brouwers aan dat hij gestopt was met schrijven en dat deze roman waarschijnlijk zijn slotwerk zou zijn.

Werken

Groetjes uit Brussel. Ansichtkaarten over liefde, literatuur en dood, 1969.
Mijn Vlaamse jaren. Verhalen, herinneringen, pamfletten, dagboekfragmenten, brieven, 1978.
Kladboek. Polemieken, opstellen, herinneringen, 1979.
De Bierkaai. Kladboek 2. Schotschriften en beschouwingen, 1980.
Alleen voor Vlamingen, 1982.
De laatste deur. Essays over zelfmoord in de Nederlandstalige letteren, 1983.
Kroniek van een karakter. Deel 1: De Achterhoek (1976-1981), 1987.
Kroniek van een karakter. Deel 2: De oude Faust (1982-1986), 1987.
Sire, er zijn geen Belgen, 1988.
Het vliegenboek. Kladboek 3. Autobiografische en andere opstellen over schrijvers, uitgevers, de dood, oorlog, syndromen, etc., 1991.  
Het circus der eenzaamheid. Kladboek 4. Profielen, studies, reacties, 1994.
Vlaamse leeuwen, 1994.
Het aardigste volk ter wereld. Willem Frederik Hermans in Brussel. Bijdrage aan zijn biografie, 1996.
Feuilletons (zomer 1996), 1996.
De rode telefoon. Uit mijn imaginaire memoires, geheime dagboeken, polemische blocnotes, anekdotische convoluten en andere bronnen. Bij de zestigste verjaardag van Jozef Deleu, 1997.
Terug thuis. Verhalen, leerervaringen, voetnoten (Feuilletons winter 1998), 1998.
Stoffer & Blik. Herinneringen aan een periode (1964-1970), 2004.
Sisyphus’ bakens. Vloekschrift (Feuilletons 8), 2009.
Laatste plicht. Terugdenken aan Hans Roest (Feuilletons 10), 2018.

Literatuur

– G. Debergh, Brouwers in Brussel 1964-1976, 2000.
– K. Absillis, Vechten tegen de bierkaai. Over het uitgevershuis van Angèle Manteau (1932-1970), 2009.
– Mvdb [anoniem?], Jeroen Brouwers: “Nederland geeft niks om Vlaanderen”, in: De Morgen, 29 juni 2009.
– J. Vandenbroucke, Jeroen Brouwers. Het verhaal van een oeuvre, 2015.
– A. Peters, “Als ouwe lul heb ik nog iets echt vernieuwends gemaakt”: Interview met Jeroen Brouwers, in: de Volkskrant, 14 februari 2020.
– J. van Riet, “Het nadert”: Interview met Jeroen Brouwers, in: De Standaard, 4 september 2021.
– L. Verduin, Eenzaamheid in eindeloos meervoud. Het oeuvre van Jeroen Brouwers, 2021.

Suggestie doorgeven

1998: Hendrik Defoort (pdf)

2023: Lodewijk Verduin

Databanken

Inhoudstafel