Diplomatie

Begrip
Maria De Waele (2023, aanvulling), Maria De Waele (1998)

In deze bijdrage staat de strijd voor een gelijkwaardige vertegenwoordiging van de Vlamingen en de gelijkberechtiging van het Nederlands in de diplomatie centraal.

Leestijd: 22 minuten

Tot 1950 was het ministerie van Buitenlandse Zaken een eentalig Frans bolwerk. In het buitenland had België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
het imago van een overwegend Franstalig land. In deze situatie kwam slechts langzaam verandering.

De virtuele onzichtbaarheid van de Vlamingen in de diplomatie was niet alleen een gevolg van het internationale prestige van het Frans en van de afwezigheid van het Nederlands in het officiële België van 1830, zij was ook te wijten aan het ondemocratische en elitaire karakter van de ‘carrière’. Diplomaten kregen pas vanaf 1853 een kleine onkostenvergoeding, maar zij werden toch verondersteld er een levensstijl op na te houden die paste bij hun functie. Dit had als gevolg dat een diplomatieke carrière voorbehouden was aan welgestelde lieden die een aanzienlijk privé-inkomen hadden en over de nodige familiale en sociale connecties beschikten. In de periode 1830-1914 was 70 procent van de diplomaten van adel. Van de diplomaten die voor 1853 geboren werden, behoorde zelfs 35 procent tot de zeer rijke en selecte groep personen die verkiesbaar waren voor de Senaat. Nog in 1939 behoorde circa 40 procent van de diplomaten tot de adel.

In de 19de eeuw waren de activiteiten van de diplomaten eerder beperkt en had hun functie vooral een representatief en ceremonieel karakter. Aanvankelijk werden aan de kandidaat-diplomaat ook geen specifieke eisen gesteld inzake diploma’s, en het duurde tot 1841 voordat de eerste, weinig selectieve examens werden georganiseerd. Het volstond dat de diplomaat ‘un homme du monde’ was die zich met flair in het officiële- en societyleven bewoog. Vooral onder invloed van de groeiende industriële en commerciële noden van België nam de rol en betekenis van de consuls op het einde van de 19de eeuw gevoelig toe (zie Economie Economie
Dit artikel gaat over de relatie tussen economie en Vlaamse beweging. Daarmee beoogt deze tekst geen economische geschiedenis te schetsen van wat we vandaag Vlaanderen noemen. Integendee... Lees meer
). Veel consuls waren niet van adellijke afkomst, zij hadden ernstige toelatingsexamens afgelegd en zij werden wel voldoende bezoldigd.

1830-1945: een Franstalig bastion

Het taalgebruik in de diplomatie kwam in de 19de eeuw maar sporadisch ter sprake in het parlement. De Vlaamse eisen bleven aanvankelijk zeer bescheiden: men vroeg dat er in alle buitenposten minstens één Nederlandstalige diplomaat aanwezig was die de Vlamingen in hun eigen taal te woord kon staan. Zo klaagde de Vlaemsche Commissie Vlaemsche Commissie
De Vlaemsche Commissie of Grievencommissie inventariseerde op vraag van de regering in 1856-1857 voor de eerste keer de problemen in verband met de positie van het Nederlands in België en... Lees meer
, die de grieven van de Nederlandstaligen in België onder de aandacht bracht, er in 1856 over dat de Belgische diplomaten de Vlaamse handelaars en zeelui die om hun bijstand verzochten niet eens verstonden. In haar rapport, dat in 1858 aan de Kamer werd voorgelegd, vroeg de commissie dan ook dat er bij het diplomatiek examen een ‘grondige’ kennis van het Nederlands geëist werd. Buitenlandse Zaken was niet onder de indruk. Minister Charles Vilain XIIII antwoordde droogjes dat in elke legatie minstens één ambtenaar uit het Vlaamse landsgedeelte afkomstig was. De minister zei er uiteraard niet bij dat heel wat van deze ‘Vlamingen’ niet of nauwelijks Nederlands spraken of begrepen. Van een opname van het Nederlands in het diplomatiek examen kon er helemaal geen sprake zijn. Dit zou de rekrutering alleen maar bemoeilijken, want ‘exiger le flamand aux examens, c’est vouloir exclure les Wallons’.

Op het einde van de 19de eeuw groeide het ongenoegen, ook in de Vlaamse pers Pers
Van bij het ontstaan van de Vlaamse beweging vervulde de Nederlandstalige pers een belangrijke rol als spreekbuis. De veelheid aan Vlaamse kranten en (week)bladen die in de 19de en 20ste ... Lees meer
, over het gebrek aan kennis van het Nederlands bij diplomaten. De jonge Vlaamse beweging wilde niet langer accepteren dat het diplomatiek personeel nog altijd de taal van 3,5 miljoen Vlamingen niet moest kennen, terwijl een goede beheersing van het Engels en het Duits wél werd gevraagd. Het Nationaal Vlaamsch Verbond Nationaal Vlaamsch Verbond
Het Nationaal Vlaamsch Verbond was een vereniging waarin vrijzinnige en katholieke flaminganten van 1891 tot 1914 samenwerkten. Lees meer
eiste op zijn Landdag van 1888 dat het Nederlands ‘als verplichtend vak in het programma van alle diplomatieke examens’ opgenomen werd. De Politieke Directie van Buitenlandse Zaken bleef onvermurwbaar: ‘Je ne pense pas qu’il y ait lieu de répondre ... d’autant moins que la Ligue Nationale Flamande n’a pas d’existence légale’. Minister Paul de Favereau ging nog verder: hij beweerde in 1897 dat de kennis van het Nederlands voor Belgische diplomaten ‘aucune utilité pratique’ had. De toegenomen Vlaamse druk leverde voor de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
dan ook geen enkel resultaat op.

Het duurde tot in de jaren 1920 vooraleer een eerste kleine vooruitgang werd geboekt. Door het Koninklijk Besluit (KB) van 30 november 1924 werd het Nederlands officieel in het diplomatiek examen opgenomen. De kandidaten moesten, net als voor het Engels en het Duits, bewijzen dat zij ‘voldoende’ Nederlands kenden. Deze vage term werd niet nader gepreciseerd en het examen verliep verder volledig in het Frans. De wet op het taalgebruik in de administratie van 1932 en de introductie van taalrollen brachten evenmin verbetering (zie Taalpolitiek en -wetgeving Taalpolitiek en -wetgeving
Situaties van taalonderdrukking vindt men wereldwijd. Daarom besteedt deze bijdrage eerst aandacht aan gehanteerde taalpolitieke strategieën. Ook in België verzette een gedomineerde taalg... Lees meer
). Buitenlandse Zaken bleef jarenlang hardnekkig volhouden dat de taalwet alleen van toepassing was op het hoofdbestuur in Brussel Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
. Voor de buitenposten, waaronder de ambassades, de gezantschappen en de consulaten, golden andere regels: zij vertegenwoordigden, als nationale diensten bij uitstek, België ‘in zijn geheel’ in het buitenland. Dit had, nog steeds volgens Buitenlandse Zaken, tot gevolg dat zij aan de taalwet ontsnapten. Maar ook bij de toepassing van de taalwet op de binnendiensten school een adder onder het gras: de wet streefde naar een ‘passend’ evenwicht voor het aantal betrekkingen, dat aan kandidaten van elke taalgroep werd voorbehouden. Uit het verslag aan de koning, dat aan het uitvoeringsbesluit van januari 1933 voorafging, bleek echter dat een ‘passend’ evenwicht geenszins een numerieke gelijkheid veronderstelde.

Vanaf 1 januari 1937 kregen kandidaat-diplomaten de mogelijkheid om het toelatingsexamen in het Nederlands af te leggen. Op de examensessie van 1939 presenteerden zich zes Nederlandstalige kandidaten, maar van een gelijkwaardige behandeling was nog lang geen sprake. Ook Vlaamse kandidaten moesten de proef ‘style diplomatique et protocolaire’ in het Frans afleggen. Bovendien ontbrak iedere garantie inzake eenzelfde aantal aanwervingen per taalgroep, wat voor gevolg had dat de rekruteringen in het nadeel van de Vlamingen bleven verlopen. Heel wat Nederlandstaligen gaven er dan ook de voorkeur aan het examen in het Frans af te leggen. Zij hoopten op die manier ook minder ‘weerstanden’ te ondervinden tijdens hun latere loopbaan.

1945-1962: het Frans blijft dominant

Buitenlandse Zaken bleef ook na de Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen getekend door de onvoorwaardelijke collaboratie van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De samenwerking met de bezetter en de bestraffing erva... Lees meer
een eentalig Frans bastion. Zo waren in 1946 meer dan 85 procent van de binnengekomen en 88 procent van de uitgaande stukken in het Frans. Voor de top van het departement was het monopolie van het Frans nog steeds de normaalste zaak ter wereld, zoals blijkt uit de reactie van minister Paul-Henri Spaak Spaak, Paul-Henri
Paul-Henri Spaak (1899-1972) was een Franstalige socialistische politicus die een rol speelde in talrijke communautaire kwesties. Lees meer
in de Kamer op 25 januari 1949. Deze situatie zou nog zeer lang blijven duren, was het Frans niet tot het einde van de Tweede Wereldoorlog de diplomatieke taal ‘par excellence’?

Door het Regentbesluit van 16 oktober 1946 werden de diplomatieke en consulaire carrières gefusioneerd. Het consulair corps was minder elitair dan het diplomatieke, maar deze fusie betekende niet dat de situatie van de Nederlandstaligen er automatisch op verbeterde. Vooral de uitzonderlijke aanwerving, zonder examen, van 30 ambtenaren – 28 Franstaligen, 2 Nederlandstaligen – tussen 1940 en 1953 lokte heel wat kritiek uit aan Vlaamse zijde, waar men schamper sprak over de ‘parachutisten’. Door de massale rekruteringen van 1946-1947 werd de dominante positie van de Franstaligen nog versterkt. In 1951 zag de globale toestand op Buitenlandse Zaken er als volgt uit: 269 Franstaligen tegenover 49 Nederlandstaligen. In de drie hoogste klassen van de diplomatieke carrière (gezantschapsraden, gezanten en ambassadeurs) was de situatie bijzonder ongunstig, met 136 Franstaligen tegenover 3 Nederlandstaligen. Niet één ambassadeur was een Vlaming.

Deze toestand werd aan Vlaamse zijde hoe langer hoe minder aanvaard. Al in 1947 was de Gentse volksvertegenwoordiger Geeraard van den Daele ( Christelijke Volkspartij Christelijke Volkspartij
Lees meer
) zijn strijd begonnen voor de vernederlandsing van de openbare besturen, en van de diplomatie in het bijzonder (zie Bestuur Bestuur
Het taalgebruik in het bestuur is een centraal aspect van de Belgische taalkwestie. Het omvat het proces van het afdwingen van taalrechten voor Vlamingen evenals de bestuurstaalwetgeving ... Lees meer
). Via interpellaties, parlementaire vragen en brochures probeerde Van den Daele de Vlaamse publieke opinie wakker te schudden voor dit probleem. Telkens wanneer de begroting van het departement ter sprake kwam, stelde Van den Daele extra-kredieten voor om het taalevenwicht te bevorderen. Hij wilde dat de examens per taalrol werden uitgeschreven, dat er meer betrekkingen werden opengesteld en dat de Vlamingen sneller promotie maakten. Minister Spaak gaf schoorvoetend toe dat de taalwet misschien niet altijd correct werd toegepast, maar hij verschool zich andermaal achter het ‘bijzondere’ karakter van de diplomatieke carrière.

Stijgend Vlaams ongeduld

Van den Daele werd in 1950 minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, maar zijn rol werd overgenomen door de Vlaamse CVP-Kamergroep, die de wantoestanden op taalgebied verder bleef aanklagen. Hun aandringen leidde in 1950-1951 tot een eerste kentering ten goede, die trouwens samenviel met een verdere democratisering van de carrière. Op 1 januari 1950 werd de beruchte proef ‘style diplomatique et protocolaire’ afgeschaft. Vanaf 1951 gebeurde de aanwerving van diplomaten in overeenstemming met de taalwet van 1932. Het aantal open betrekkingen werd per taalrol bepaald en voor de geslaagden werd een aparte Franstalige en Nederlandstalige rangschikking opgesteld. Anders gezegd, de rekrutering gebeurde voortaan op evenwichtige wijze, wat voor gevolg had dat er in 1957 en 1959 voor het eerst meer Vlamingen dan Franstaligen werden aangeworven.

Door het hiërarchische karakter van de diplomatieke carrière kon een meer evenwichtige situatie in de hogere klassen op korte termijn alleen bereikt worden door speciale maatregelen. Het Koninklijk Besluit van 1 maart 1952 liet gedurende vier maanden bijzondere aanwervingen toe voor de functie van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Aan Franstalige kant werd zeer verbolgen gereageerd. De liberale krant La Dernière Heure haalde furieus uit in haar artikel ‘Un coûp d'arbitraire de M. Van Zeeland’. Eén en ander leidde ertoe dat het KB een maat voor niets werd. Welgeteld één ambtenaar, voormalig CVP-voorzitter F.X. van der Straeten-Waillet, werd in dienst genomen.

Tussen 1952 en 1961 werden geen verdere maatregelen genomen om het onevenwicht weg te werken. Hoewel de kwestie geregeld werd aangesneden bij de bespreking van de begroting, gebeurde er niets. Zowel het arrest van de Raad van State van december 1953 als het verslag van het Centrum-Harmel Centrum Harmel
Het Centrum Harmel is de benaming van een politiek studiecentrum dat drie jaar na de Tweede Wereldoorlog werd opgericht om een regeling uit te dokteren voor de wrijvingen tussen de taalg... Lees meer
van april 1958 bevestigden dat de taalwet van 1932 ook van toepassing was op Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, maar het departement had daar geen oren naar. Buitenlandse Zaken had nog steeds geen uitvoeringsbesluiten getroffen en er waren nog altijd geen officiële taalrollen voor de carrière. Eind 1960 was de globale toestand wat verbeterd in vergelijking met 1951, maar er was nog steeds een duidelijk Franstalig overwicht: 227 Franstaligen tegenover 97 Nederlandstaligen. In de laagste klassen was er wel een evenwicht tussen beide taalgroepen, maar in de vier hoogste klassen bleven de Nederlandstaligen, met 53 diplomaten tegenover 186 Franstaligen, sterk in de minderheid.

Deze inertie zorgde voor groeiend ongeduld aan Vlaamse kant. Vooral de buitenparlementaire Vlaamse beweging, die vanaf het einde van de jaren 1950 een nieuwe slagkracht had gevonden, liet steeds luider van zich horen. De Stichting-Lodewijk de Raet Stichting Lodewijk De Raet
De Stichting Lodewijk de Raet is een vormingsinstelling die in 1952 werd opgericht vanuit een Vlaamse, democratische, emancipatorische en pluralistische maatschappijopvatting en die – zij... Lees meer
vroeg in haar Werkmap Vlaamse Beweging uit 1956 een herziening van het ‘passend’ evenwicht uit de taalwet van 1932. Het Verbond van Vlaams Overheidspersoneel Verbond van het Vlaams Overheidspersoneel
Het Verbond van het Vlaams Overheidspersoneel (VVO) was een vereniging van Vlaamse ambtenaren die werd opgericht in 1957, ter bevordering van de Nederlandse cultuur en vooral ter behartig... Lees meer
(VVO) volgde met argusogen de Vlaams-Waalse verhoudingen in de administratie. In mei 1958 werd een nieuw ontwerp-KB, dat het taalevenwicht in de diplomatie moest tot stand brengen, aan de ministerraad voorgelegd. Volgens dit ontwerp volstond het om in Vlaanderen geboren te zijn om ingeschreven te worden op de Nederlandse taalrol. Dit KB kreeg het fiat van de ministerraad, maar na protest van het VVO werd het in stilte afgevoerd.

De wetten-Fayat

Bij de verkiezingen van maart 1961 was de Volksunie Volksunie
Tussen 1954 en 2001 bepaalde de Volksunie (VU) als Vlaams-nationalistische partij mee de politieke evolutie in België, van unitaire staat tot federaal koninkrijk. Ze groeide uit tot de tw... Lees meer
(VU)
de belangrijkste winnaar, waardoor de druk op de Vlaamse vleugel van met name de CVP aanzienlijk werd opgevoerd. Met een ambitieus communautair programma wilde de regering-Lefèvre-Spaak (CVP-PSB, april 1961-mei 1965) de taalproblemen ten gronde aanpakken. Drie Franstalige ministers kregen Nederlandstalige adjuncten. De Vlaamse Brusselaar Hendrik Fayat ( Belgische Socialistische Partij Belgische Socialistische Partij
Lees meer
, BSP) werd toegevoegd aan minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak. Eén van zijn opdrachten was de realisatie van een beter evenwicht tussen Nederlands- en Franstaligen in de diplomatie. Bij de bespreking van de begroting in de Kamer op 12 juni 1961 minimaliseerde Spaak dit probleem: het onevenwicht tussen Nederlands- en Franstaligen nam snel af. Hij waarschuwde voor overhaaste maatregelen om het taalevenwicht tot stand te brengen. ‘Niet iedereen was geschikt voor een diplomatieke loopbaan’ en onbesuisde parachutages konden de Vlamingen die al in dienst waren ontmoedigen. De krant De Standaard De Standaard (1914-)
Het eerste nummer van het dagblad De Standaard verscheen op 4 december 1918. De krant was gedurende vele decennia hét blad bij uitstek van de katholieke Vlaamse beweging in al haar varian... Lees meer
, even later bijgevallen door het VVO, had grote vragen bij de cijfers die door Spaak geciteerd werden. De minister zou de cijfers opgesmukt hebben door diplomaten van de Franse taalrol, die men naar de Nederlandse taalrol wilde overhevelen, mee te tellen. Op 13 juni riep De Standaard de Vlaamse Kamergroep op om Spaak niet langer te laten betijen. Ook Fayat en premier Theo Lefèvre Lefèvre, Theo
Theo Lefèvre (1914-1973) was een advocaat en politicus voor de Christelijke Volkspartij. Hij zetelde in de Kamer en was minister en premier in een periode van belangrijke wetgevende initi... Lees meer
(CVP) werden aangemaand Spaak nauwlettend in het oog te houden, ‘want wij hebben niet het minste vertrouwen in de h. Spaak, die in zijn nota durft beweren dat hij tegen 'parachutages' is, maar indertijd 70 Franstaligen over het hoofd van de Vlaamse diplomaten in de carrière geparachuteerd heeft’.

Om het taalevenwicht in de vier hoogste klassen van de diplomatieke carrière tot stand te brengen werden vier bijzondere maatregelen onderzocht: een bredere aanwerving van Vlamingen aan de basis, een versnelde promotie van Vlaamse diplomaten in dienst, benoemingen buiten kader van Vlamingen in de eerste en tweede klassen en uitzonderlijke aanwervingen voor de derde en vierde klassen. Elk van deze maatregelen hield nadelen in en ten slotte koos men voor het vierde alternatief. Op grond van objectieve criteria zouden voor de derde en vierde klasse Vlaamse ambtenaren aangeworven worden. Deze maatregel zou automatisch leiden tot een uitbreiding van het kader. Dit werd gerechtvaardigd door de stijging van het aantal diplomatieke posten, een gevolg van de dekolonisatie en het groeiende aantal internationale organisaties.

De intrede van de Fayat-boys …

In nauwe samenwerking met zijn kabinetschef Eduard Grandry en zijn adjunct-kabinetschef René Fourdin werkte Fayat twee ontwerp-KB's uit. Het eerste ontwerp bepaalde dat op het departement twee taalrollen werden bijgehouden. Inschrijving op de ene of de andere rol gebeurde naargelang het taalregime van het toelatingsexamen. Artikel 4 van het ontwerp handelde over de omstreden overhevelingen: diplomaten die tussen 1 januari 1937 en 1 januari 1951 in dienst waren getreden, konden op eigen verzoek en ze voldeden aan een aantal voorwaarden (zoals studies in het Nederlands en een taalexamen), op de Nederlandse taalrol ingeschreven worden. Gelijkaardige maatregelen werden voorzien voor de carrière in de kanselarij. Het verzoek tot overheveling moest binnen een termijn van drie maanden na de publicatie van de wet gedaan worden. Het tweede ontwerp regelde de uitzonderlijke aanwervingen. Artikel 1 voorzag in de rekrutering van 30 ambtenaren van de vierde en 20 van de derde klasse. De kandidaten moesten onder andere slagen voor het toelatingsexamen, georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat, en een Nederlandstalig einddiploma bezitten. Zij moesten minstens 35 jaar oud zijn en negen jaar beroepsactiviteit hebben voor de vierde klasse, en minstens 40 jaar oud zijn en 12 jaar ervaring hebben voor de derde klasse. Wel werd een achterpoortje opengelaten: kandidaten die niet aan de voorwaarden voldeden, konden op voorstel van een commissie, voorgezeten door de Vaste Wervingssecretaris, door de ministerraad worden toegelaten tot het examen na onderzoek van de aard en het niveau van hun vorige beroepsactiviteit. Het advies van de Raad van State over de rekruteringen was negatief, en om verdere problemen te vermijden besliste Fayat de maatregel bij wet door te voeren.

In november 1961 werden de twee wetsontwerpen ingediend bij het parlement. Het ontwerp over de taalrollen werd in de Kamer goedgekeurd op 7 februari 1962 met 165 stemmen voor, 10 tegen bij 6 onthoudingen. De Vlaamse socialisten en liberalen Liberale partij
De verhouding tussen de liberale partij en het partijpolitieke liberalisme in België enerzijds, en de Vlaamse beweging anderzijds levert een gevarieerd en ingewikkeld beeld op dat evoluee... Lees meer
stemden eenparig ja, de Volksunie neen. Hoewel de Vlaamse CVP, op één Kamerlid na, voor stemde, was het enthousiasme niet groot. Vooral de overhevelingen botsten op groot wantrouwen. Fayat kon deze kritiek enigszins begrijpen; de maatregel leverde niet één Vlaamse diplomaat meer op en diegenen die werden overgeheveld waren in zekere zin ‘lauwe’ Vlamingen die zich bij hun aanwerving niet als zodanig hadden gedragen. De Senaat keurde op 22 maart het ontwerp goed, met 111 stemmen voor, 2 tegen bij 6 onthoudingen. Het ontwerp over de uitzonderlijke aanwervingen botste op veel meer bezwaren aan Franstalige kant. De tegenstanders waren van oordeel dat het ontwerp ongrondwettelijk was en op termijn de promotiekansen van de ambtenaren uit de vijfde en zesde klasse aantastte. Zelfs een tussenkomst van Spaak, die de grondwettelijkheid van het ontwerp op laconieke wijze verdedigde, kon hen niet overtuigen. Bij de eindstemming in de Kamer keurden 123 volksvertegenwoordigers het ontwerp goed, 30 stemden tegen en 27 onthielden zich. De Senaat sprak zich op 22 maart ten gunste van het ontwerp uit.

Door de wet van 5 april 1962 werden 11 diplomaten overgeheveld naar de Nederlandse taalrol. Deze wet had ook blijvende gevolgen voor het taalgebruik in de buitendienst: de Nederlandstalige diplomaten werden voortaan ambtshalve verplicht Nederlands te gebruiken. Voor Fayat zelf was deze bepaling van cruciaal belang. Hij meende dat de aanwerving van Nederlandstalige ambtenaren weinig resultaat had opgeleverd, als niet tegelijk de ‘interne verfransingsdruk werd geneutraliseerd’. Voor Spaak, die de Fayat-maatregelen eerst had gesteund, ging dit allemaal veel te ver, met als gevolg dat de relaties met zijn adjunct bekoelden. Spaak kon maar moeilijk aanvaarden dat diplomaten van de Nederlandse taalrol voortaan hun rapporten in het Nederlands moesten opsturen: ‘Et tu trouves ça normal qu’un ambassadeur m’envoie à moi, le ministre des Affaires étrangères responsable, un rapport dans une langue que je ne comprends pas ?’

Bij het eerste Fayat-examen in 1962 slaagden 13 kandidaten voor de vierde en 5 kandidaten voor de derde klasse. Voor de tweede examensessie in 1963 boden zich 29 deelnemers aan. Toch bleek de verwezenlijking van het taalevenwicht een werk van lange adem. Eind juli 1965 was er een evenwicht voor de consulaten, maar voor de diplomatieke posten behielden de Franstaligen, met 57 posthoofden tegenover 18 Vlamingen, een opvallend overwicht. In de volgende jaren daalde het aanvankelijke enthousiasme bij de Vlaamse kandidaten, wat als gevolg had dat de bijzondere rekruteringen verlengd werden tot 31 december 1975. Tussen 1 mei 1963 en 1 juli 1975 werden in totaal 49 Nederlandstalige diplomaten aangeworven op basis van de wet-Fayat. Zij gingen de geschiedenis in als de ‘Fayat-boys’ en deze bijnaam, die eerst wat spottend bedoeld was, werd door een van hen later omschreven als ‘de mooiste eretitel die wij ooit zullen veroveren’. Pas in 1973 werd een evenwichtige situatie bereikt in de diplomatie, met 184 Frans- tegenover 178 Nederlandstaligen. In 1975 waren de Vlamingen (200) voor het eerst talrijker dan de Franstaligen (194). De aanpassing van de taaltoestanden had niet de voorziene vijf jaar, maar in totaal meer dan tien jaar geduurd. De maatregelen-Fayat bevorderden ook de verdere democratisering van de diplomatie, aangezien geen enkele Fayat-boy van adel was. In 1980 was nog 8 procent van de diplomatieke agenten van adel.

De nieuwe wet op het taalgebruik in bestuurszaken van 1963 betekende een noodzakelijke aanvulling op de wetten-Fayat. Volgens artikel 36 moest de buitenlandse dienst op een manier georganiseerd worden dat de taalwet toegepast kon worden en dat het publiek zich zonder problemen in het Frans of het Nederlands tot de dienst kon wenden. Het aantal functies moest in gelijke mate verdeeld worden, en dit op alle trappen van de hiërarchie. De titularissen van deze functies moesten voor een jury, samengesteld door het Vast Wervingssecretariaat, bewijzen dat zij de tweede landstaal goed kenden. Het KB van 11 oktober 1965 paste zowel het statuut van de personeelsleden als het organiek reglement van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel aan de nieuwe toestand aan. In datzelfde KB werd ook bepaald dat de minister elk jaar bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht Vaste Commissie voor Taaltoezicht
De Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) is een orgaan dat toezicht uitoefent op de toepassing van de bestuurstaalwet. De Commissie werd eerst opgericht in 1932 en later heropgericht in... Lees meer
verslag moest uitbrengen over de toepassing van de taalwetten. Tenslotte werd door het KB van 30 maart 1968 een vast kader voor de betrekkingen in de carrière Buitenlandse Dienst en Kanselarij opgesteld. In gewonemensentaal betekende dit alles dat er op Buitenlandse Zaken voortaan een dubbel evenwicht werd toegepast: een taalevenwicht voor de posthoofden en een algemeen evenwicht tussen Nederlands- en Franstaligen in de diplomatieke carrière.

… maar het taalevenwicht blijft moeilijk

Na de goedkeuring van de wetten-Fayat verlegde de Vlaamse pers haar aandacht naar het kwalitatief onevenwicht op taalgebied. De Standaard merkte op 7 september 1965 korzelig op dat vooral kleine en minder belangrijke posten door Vlamingen geleid werden. De meer prestigieuze Europese en Amerikaanse ambassades bleven in handen van Franstaligen. Ook de top van Buitenlandse Zaken, het zenuwcentrum van de besluitvorming in Brussel, bleef een Franstalig bolwerk. De belangrijkste directoraten-generaal en directoraten werden nog steeds geleid door Franstalige edellieden. Vooral Etienne Davignon, de toenmalige directeur-generaal van de Politiek, moest het ontgelden. ‘Wie van deze aristocraten kan representatief voor de Vlaamse opinie worden genoemd?’ vroeg Manu Ruys Ruys, Manu
Manu Ruys (1924-2017) was een Vlaamsgezind journalist en publicist, die van 1975 tot 1989 als politiek hoofdredacteur van De Standaard fungeerde. Ruys gold als een invloedrijk commentator... Lees meer
, journalist en later hoofdredacteur van De Standaard, zich af. De opname van de Vlaamse diplomaat Erik Suy in het kabinet van minister van Buitenlandse Zaken Pierre Harmel Harmel, Pierre
De Franstalige christendemocraat Pierre Harmel (1911-2009) was nauwelijks acht maanden premier van België, maar meermaals minister. Hij werd ook voorzitter van de Senaat. Het Centrum van ... Lees meer
maakte geen einde aan de kritiek. Aan Vlaamse kant meende men dat het dringend tijd was dat een Vlaming minister van Buitenlandse Zaken werd. Men wilde niet langer genoegen nemen met de aanstelling van Hendrik Fayat (1965-1966) en Renaat van Elslande Van Elslande, Renaat
Renaat van Elslande (1916-2000) was een redacteur en katholiek politicus. Hij zetelde 32 jaar in de Kamer en vervulde meerdere ministerfuncties. Lees meer
(CVP, 1966-1968) tot minister voor Europese Zaken, aangezien beide excellenties immers in de schaduw bleven van de minister van Buitenlandse Zaken. Het duurde nog tot januari 1973 vooraleer de eerste Vlaming, Renaat van Elslande, in de tripartite Leburton-Tindemans-De Clercq, de begeerde portefeuille in de wacht sleepte. Tussen december 1981, met het aantreden van Leo Tindemans (CVP) in de regering-Martens V, tot december 2011, met de regering van Elio di Rupo Di Rupo, Elio
Lees meer
(PS), bleef Buitenlandse Zaken ononderbroken in Vlaamse handen. Sindsdien is Buitenlandse Zaken in handen van Franstalige, maar tweetalige ministers (Didier Reynders, Philippe Goffin en Sophie Wilmès, allen MR).

Op het einde van de jaren 1970 verplaatste het ongenoegen over de achterstelling van de Vlamingen zich naar het departement van Ontwikkelingssamenwerking. Vooral onder Lucien Outers (FDF), minister in de regering-Tindemans II (1977-1978), werd luid gemord over de uitgesproken Franstalige dominantie. Op 1 januari 1977 had het Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking (ABOS) in totaal 1782 personeelsleden in dienst, waarvan 72 procent Franstalig. In 1989 was de situatie sterk verbeterd bij de coöperanten in alle categorieën, met 1740 (52 procent) Franstaligen tegenover 1606 (48 procent) Nederlandstaligen. Bij de coöperanten in de enge betekenis van het woord bleef het Franstalig overwicht opvallend.

Naar een nieuw onevenwicht?

De wetten-Fayat hebben de taalsituatie op Buitenlandse Zaken op termijn radicaal veranderd. Na 1975 nam het numerieke overwicht van de Nederlandstaligen langzaam maar zeker toe. In 1978 stonden er 192 Frans- tegenover 189 Nederlandstaligen, in 1986 was de verhouding 189 tegenover 226. Dit steeds grotere Nederlandstalige overwicht was niet alleen te wijten aan de extra-rekrutering van de Fayat-boys, maar ook aan het gelijktijdige vervroegd vertrek van Franstalige diplomaten. Door het KB van 13 oktober 1965 werd hun vrijwillige terbeschikkingstelling, ook financieel, aangemoedigd. In totaal hebben 53 agenten tussen 1965 en 1975 van deze maatregel gebruik gemaakt. Bovendien verliep de rekrutering van Franstalige diplomaten steeds moeizamer. Tussen 1969 en 1979 werden 105 betrekkingen opengesteld voor Franstaligen, maar er werden slechts 58 stagiairs in dienst genomen. Ook de beslissing om tussen 1976 en 1984 een groter aantal banen open te stellen voor Franstaligen, kende weinig succes en deze maatregel werd in 1985 afgevoerd.

In 1984 kreeg André Molitor, de gewezen kabinetschef van de koning, de opdracht om een rapport voor te bereiden over het herstel van het taalevenwicht. Molitor stelde in zijn verslag onder andere een latere pensionering van Franstalige diplomaten en een vervroegde terbeschikkingstelling van de Vlamingen voor. Het rapport-Molitor werd door de Franstaligen die de operatie-Fayat nog altijd niet verteerd hadden, dankbaar aangegrepen om dringend maatregelen ten voordele van de Franstalige diplomaten te eisen. Le Soir had begin februari 1984, onder de kop ‘La ruée des Fayat's Boys a embouteillé la Carrière’ al de alarmklok geluid. Ook La Libre Belgique had duidelijk heimwee naar de tijd toen baron Edmond de Gaiffier d’Hestroy en baron Emile Cartier de Marchienne nog de dienst uitmaakten in Parijs en Londen. De krant beklaagde zich luidop over ‘le virus linguistique’ die de Belgische diplomatie ondermijnde. Minister van Buitenlandse Zaken Leo Tindemans Tindemans, Leo
De Vlaamse christendemocraat Leo Tindemans (1922-2014) leidde vier Belgische regeringen. Hij werd nadien CVP-voorzitter en later ook minister van Buitenlandse Zaken. Als minister van Geme... Lees meer
werd op 8 mei 1985 in de Kamer geïnterpelleerd door Armand de Decker (Parti réformateur libéral, PRL). Het Brusselse Kamerlid was er niet over te spreken dat Buitenlandse Zaken, tien maanden na het rapport-Molitor, nog altijd niets had ondernomen om het ‘schreeuwend onevenwicht’ te herstellen. Alhoewel De Decker en passant scherp afrekende met de operatie-Fayat, die volgens hem verantwoordelijk was voor de aanwerving van ‘les agents les moins brillants de notre carrière diplomatique actuelle’, vroeg hij in feite nieuwe bijzondere maatregelen, dit keer ten gunste van de Franstaligen. Tindemans bleek, ook al om nieuwe communautaire strubbelingen te vermijden, niet geneigd om een nieuwe operatie-Fayat te ondernemen. De bescheiden regeringsmaatregelen, met name meer aanwervingen en een versnelde promotie voor Franstalige diplomaten na drie jaar, voldeden voor de Franstaligen niet. In 1987 ging De Decker opnieuw in de aanval, twee jaar later interpelleerde Georges Clerfayt (Front démocratique des francophones, FDF) premier Wilfried Martens Martens, Wilfried
Lees meer
(CVP) over het onevenwicht. Zowel Tindemans als Martens onderlijnden in hun antwoord dat de Vlaamse dominantie een tijdelijk fenomeen was. In de loop van de jaren 1990 gingen de meeste Fayat-boys met pensioen, waardoor het taalevenwicht wat werd hersteld. Toch dreigde er enkele jaren later een nieuw onevenwicht. Wegens een onvoldoende kennis van het Nederlands slaagden maar weinig kandidaten, met name afkomstig uit Wallonië, voor het taalexamen.

Ten slotte

De meer evenredige vertegenwoordiging van de Vlamingen in de diplomatie viel grotendeels samen met ingrijpende veranderingen van de taken die waren weggelegd voor de diplomaten. De laatste jaren zetten die veranderingen zich steeds sterker door. De diplomatieke wereld, de contacten en de taken zijn volledig gewijzigd, en daarnaast deed ook de multilaterale diplomatie haar intrede. In een moderne staat is het ministerie van Buitenlandse Zaken niet langer het enige, bevoorrechte kanaal voor contacten met buitenlandse overheden. De media en meer recent, het internet en de sociale media zorgen voor informatie. Regeringsleiders en de ministers van Buitenlandse Zaken staan voortdurend in contact met hun buitenlandse collega’s en ontmoeten elkaar om de haverklap op internationale topontmoetingen. Bovendien vragen veel problemen een hoge mate van gespecialiseerde kennis, wat voor gevolg heeft dat de diplomaat in het beste geval fungeert als coördinator. Tijdens de laatste decennia groeide een naar het buitenland gerichte technocratie, die niet langer afhangt van Buitenlandse Zaken. De overdracht van steeds meer nationale bevoegdheden aan de Europese instellingen heeft deze evolutie verder in de hand gewerkt. Ministers van Financiën, Landbouw en andere departementen onderhandelen zelf met hun buitenlandse collega’s. De Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie (EU) zetelt in commissies, subcommissies en werkgroepen allerhande, waar ze direct onderhandelt met de vertegenwoordigers van de andere lidstaten (zie Europa Europa
Lees meer
). 

Literatuur

– G. van den Daele, De achterstand en de minderwaardige behandeling der Vlamingen in de Belgische administraties, 1950.
– E. van Bogaert, Het taalevenwicht in de Belgische diplomatie, in: Liber Amicorum August De Schrijver, 1968, pp. 681-690.
– G. Provoost, De Belgische diplomatie: een Vlaamse verworvenheid, in: De Brug, jg. 13, nr. 1, (1969), pp. 19-43.
– L. de Bruyne, De Vlaamse strijd voor gelijkberechtiging in de Belgische diplomatieke dienst, Universiteit Gent, Gent, 1971.
– C. Roosens, Les agents des services extérieurs du ministère des Affaires Etrangères. Aspects linguistiques de leur statut, in: Administration Publique, jg. 7, 1983, nr. 4, pp. 271-282.
– A. Molitor, Verslag aan de heer minister van Buitenlandse Betrekkingen over het taalonevenwicht binnen de diplomatieke carrière en over de oplossing ervan, 1984.
– C. Roosens, Agents diplomatiques belges. Conditions de recrutement (1830-1980), in: La politique extérieure de la Belgique en 1984-1985, 1986, pp. 107-14.
– De buitenlandse betrekkingen in het federale België. Een rapport van de groep Coudenberg, opgesteld door ere-ambassadeur Felix Standaert, 1990.
– S. de Wolf, De recruteringspolitiek van het ministerie van Buitenlandse Zaken: analyse van de Fayat-lichtingen, 1990.
– J. Hendrickx, België's buitenlandse zaken: over de malaise in de diplomatie, in: Kultuurleven, jg. 58, nr. 4, (1991), pp. 66-73.
– P. de Groot, De Vlaamse strijd voor de vernederlandsing van de Belgische diplomatie (1945-1973), (Erasmushogeschool), Brussel, 1992.
– M. Doornaert, Walen te weinig in de Belgische diplomatie. Het cliché van een door Franstaligen gedomineerde diplomatie beantwoordt al lang niet meer aan de werkelijkheid, in: De Standaard, 10 september 2008.
– R. Coolsaet, V. Dujardin, C. Roosens, Buitenlandse Zaken in België. Geschiedenis van een ministerie, zijn diplomaten en consuls van 1830 tot vandaag, Tielt, 2014.
– C. Hendrickx, De Fayat-boys: revolutie of storm in een glas water, Universiteit Antwerpen, ongepubliceerde scriptie, 2015.
– V. Delcorps, Het verhaal van de ‘Fayat-boys’: feiten en geruchten, in: Brood & Rozen, 2017, nr. 3, pp. 5-25.
– V. Delcorps, Dans les coulisses de la diplomatie. Histoire du ministère belge des Affaires Etrangères (1944-1989), 2018.
– M. de Waele, Hendrik Fayat, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. 24, 2020, pp. 546-559.

Suggestie doorgeven

1973: Robert Vandezande (pdf)

1998: Maria De Waele (pdf)

2023: Maria De Waele

Databanken

Inhoudstafel