Repressie na de Eerste Wereldoorlog

Begrip
Stanislas Horvat / Xavier Rousseaux

De ‘repressie’ na de Eerste Wereldoorlog was de bestraffing van degenen die tussen 1914 en 1918 met de Duitse bezetter collaboreerden en misdrijven tegen de veiligheid van de (Belgische) Staat pleegden. Zo’n 4.800 personen werden vervolgd voor Belgische rechtscolleges, 3.200 veroordeeld. Nagenoeg allen kregen later amnestie.

Alternatieve term
Repressie na WOI
Leestijd: 23 minuten

Na de Eerste Wereldoorlog werden ongeveer 4.800 personen die met de Duitse bezetter hadden gecollaboreerd en zich schuldig hadden gemaakt aan misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (Strafwetboek/SW, artikelen 113 tot en met 123) gerechtelijk vervolgd. Ongeveer 3.200 personen werden veroordeeld, van wie 101 tot de doodstraf, maar geen enkele veroordeelde werd terechtgesteld. De straffen werden geleidelijk kwijtgescholden en alle daden van ‘politieke’ collaboratie werden later door een amnestiewet volledig gewist.

Omdat onder meer Vlaamse ‘activisten’ werden veroordeeld en de veroordelingen ook leidden tot het verlies van burgerlijke en politieke rechten en tot de betaling van (hoge) schadevergoedingen aan de Staat, werd de repressie door veel Vlaamsgezinden bestempeld als een ‘wraakzuchtige’ vervolging door de Belgische Staat van Vlamingen die ‘rechtmatig’ zouden hebben gehandeld, omdat de Staat geen antwoord had gegeven op als rechtmatig aangevoelde Vlaamse eisen. Deze kritiek zou decennia aanhouden en door de tweede collaboratie en repressie (na de Tweede Wereldoorlog) versterkt worden.

‘Incivisme’ en ‘repressie’

Tijdens de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
werd het grootste gedeelte van België bezet door Duitse troepen en onderworpen aan een Duits bestuur. Dit langdurig verplicht samenleven van de Belgische bevolking met haar bezetters leidde tot situaties waarin sommige burgers zich ‘heel welwillend’ opstelden tegenover de Duitse bezetter en handelingen stelden die vooral het militair of politiek belang van deze bezetter dienden. Allereerst was er de ideologische of ‘politieke’ medewerking, juridisch gekwalificeerd als het in de hand werken van de plannen of de politiek van de vijand of het deelnemen aan het door de vijand hervormen van de Belgische wettelijke instellingen, wat voornamelijk door activisten Activisme
Het begrip activisme verwijst naar de fractie van flaminganten die tijdens de Eerste Wereldoorlog bereid was om politiek of anderszins samen te werken met de Duitse bezetter en financiële... Lees meer
of door journalisten van de geschreven pers – in het bijzonder bij de door de bezetter gefinancierde kranten zoals La Belgique – gebeurde. Daarnaast verstrekten honderden burgers op diverse manieren kleinere of grotere hulp aan de vijand: het verschaffen van voeding, grondstoffen, gereedschap enz., spionage, verklikking van medeburgers en verzetslui, en dergelijke meer.

Er was ook een zekere vorm van ‘accommodatie’, zeker door ondernemers, die – onder meer om de productie voort te zetten – ook aan de bezetter leverden. Er bestond bij industriëlen een gegronde vrees voor de ontmanteling van hun bedrijf indien men zou weigeren te leveren aan of te produceren voor de bezetter. De grens tussen dergelijke ‘gedwongen’ leveringen uit vrees, dan wel handeldrijven met de bezetter uit welwillendheid, winstbejag of zelfs ondersteuning was soms moeilijk te trekken.

De bestraffing van de ‘collaborateurs’ of ‘incivieken’ (omschrijvingen die vooral na de Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen getekend door de onvoorwaardelijke collaboratie van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De samenwerking met de bezetter en de bestraffing erva... Lees meer
werden gehanteerd) of de ‘verraders’ of ‘slechte Belgen’ (termen die na de Eerste Wereldoorlog gebruikelijk waren) wordt in België aangeduid als ‘de repressie’, de toenmalige ‘vernederlandsing’ van het Franse woord voor ‘bestraffing’ van misdrijven in de algemene strafrechtelijke zin (‘la répression des infractions’ of ‘de bestraffing van de misdrijven’). Wat aanvankelijk een algemene bewoording was voor de bestraffing van misdrijven, werd nadien ingekort tot ‘dé repressie’, de specifieke benaming van de bestraffing van de collaboratie, vooral na 1945 (zie Repressie na de Tweede Wereldoorlog Repressie na de Tweede Wereldoorlog
De repressie na de Tweede Wereldoorlog omvat alle maatregelen en acties tegen personen die na de oorlog verantwoordelijk werden gehouden voor samenwerking met de nationaalsocialistische b... Lees meer
).

In Vlaanderen wordt de ‘repressie’ van de Eerste Wereldoorlog vaak gekoppeld aan het activisme, een strekking binnen de Vlaamse beweging die haar eisen – onder meer een administratieve splitsing met een Nederlandstalige universiteit en een Nederlandstalige administratie in Vlaanderen – met de hulp van de Duitse bezetter wilde doorvoeren.

De omschrijving ‘activisme’ werd na de oorlog voornamelijk gehanteerd als verzamelterm voor verschillende misdrijven tegen de veiligheid van de Staat, zoals de aanslag om de regeringsvorm of de orde van de troonopvolging te veranderen of burgers de wapens te doen opnemen tegen het koninklijk gezag of de wetgevende kamers (SW, artikel 104), de voortgang van de vijand op het grondgebied of tegen de Belgische strijdkrachten te bevorderen door militairen of burgers in hun trouw aan koning en Staat in oorlogstijd te doen wankelen (SW, artikel 115 lid 5). Vanaf de inwerkingtreding van de besluitwet (BW) van 11 oktober 1916 werd daar door de Belgische regering in ballingschap het kwaadwillig dienen van de politiek of de oogmerken van de vijand aan toegevoegd en door de BW van 8 april 1917 ook het deelnemen aan het hervormen van wettelijke instellingen of organisaties door de vijand of de burgers in hun trouw aan koning en Staat in oorlogstijd te doen wankelen (SW, artikel 118bis). Hoewel ‘activisme’ doorgaans gekoppeld wordt aan de Vlaamsgezinde collaboratie, betrof de verzamelterm ‘activisme’ die na de oorlog gemeenzaam werd gehanteerd niet enkel flaminganten. Zo werd bijvoorbeeld ook een zeventigtal wallingantische ‘activisten’ vervolgd (zie Waalse beweging Waalse beweging
De Waalse beweging ontstond op het einde van de 19e eeuw en heeft zijn wortels in een culturele, politieke en taalkundige dimensie. Ze was verdeeld in verschillende stromingen, waarvan de... Lees meer
).

De vervolgde activisten langs Vlaamse kant waren hoofzakelijk de leden en kandidaat-leden van de zogeheten Raad van Vlaanderen Raad van Vlaanderen (1917-1918)
De Raad van Vlaanderen (1917-1918) was een activistisch marionettenparlement tijdens de Eerste Wereldoorlog, dat onderdeel was van de Duitse plannen om in Vlaanderen een blijvende invloed... Lees meer
(een in 1917 opgericht Vlaams ‘parlement’ onder Duitse curatele); degenen die tijdens de oorlog activistische stellingen hadden verdedigd in meetings, publicaties of kranten; de professoren, leidinggevenden, medewerkers en studenten van de door de Duitsers in 1917 vernederlandste universiteit van Gent; degenen die zich door de Duitsers tot ambtenaar in de gesplitste nationale ministeries of tot andere functies hadden laten aanstellen of bevorderen in Vlaanderen en Wallonië, waardoor zij meegewerkt hadden aan het aantasten van de Belgische eenheid en leden van activistische verenigingen of partijen.

Evoluerende wetgeving

Het strafwetboek van 1867 bevatte een afzonderlijke titel ‘Over de misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de Staat’ (titel I van boek II), met artikelen die onder meer ‘collaboratiefeiten’ strafbaar stelden. Onder deze titel vielen ‘aanslagen en complotten tegen de koning, de koninklijke familie en de regeringsvorm’ (artikelen 101 tot 112), ‘misdaden en wanbedrijven tegen de externe veiligheid van de Staat’ (artikelen 113 tot 123) en ‘misdaden en wanbedrijven tegen de interne veiligheid van de Staat’ (artikelen 124 tot 136). De ‘repressie’ had vooral betrekking op de tweede soort misdrijven (tegen de externe veiligheid van de Staat). De wetgeving van 1867 werd tijdens de Eerste Wereldoorlog enkele keren aangepast (lees: verstrengd) omdat de oude wetgeving onvoldoende de handelingen ten voordele van de bezetter bestrafte. Een wet van 4 augustus 1914, inderhaast door het parlement aangenomen nadat de Duitse troepen die ochtend het Belgisch grondgebied waren binnengevallen, verving en vulde verschillende bepalingen aan, in het bijzonder die over spionage en verraad.

Grosso modo waren als misdaden of wanbedrijven tegen de uitwendige veiligheid van de Staat volgende handelingen in de strafwet opgenomen:

- Als Belg de wapens tegen België opnemen;
- Kuiperijen (complotten, corrupte activiteiten) plegen of in verstandhouding treden met een vreemde mogendheid of een persoon die in het belang van die mogendheid werkt, met het oogmerk om die mogendheid tot het voeren van oorlog tegen België of haar bondgenoten te bewegen of om haar daartoe middelen te verschaffen;
- Het betreden van het grondgebied van België of van één van haar bondgenoten voor de vijand(en) vergemakkelijken;
- Aan de vijand(en) Belgische of geallieerde steden, vestingen, havens, arsenalen, enz. overleveren;
- De vijand(en) helpen door het verschaffen van soldaten, manschappen, geld, levensmiddelen, wapens of munitie;
- De voortgang bevorderen van de vijandelijke troepen op Belgisch of geallieerd grondgebied of tegen de Belgische of geallieerde strijdkrachten, door Belgische of geallieerde officieren, soldaten of burgers in hun trouw aan de Koning (het Staatshoofd) en de Staat te doen wankelen;
- Kwaadwillig aan een vijandige mogendheid of aan een agent van die mogendheid plannen, documenten of inlichtingen bezorgen die de landsverdediging of de veiligheid van de Staat (of van een bondgenoot van België) aanbelangen;
- Zulke documenten of inlichtingen bezorgen aan een persoon die onbevoegd is om er kennis van te krijgen;
- Zich in oorlogstijd met spionagedoeleinden toegang verschaffen tot een verdedigingswerk, een schip enzovoort of via enig procédé plannen opnemen, verkeerswegen of verbindingsmiddelen verkennen enzovoort;
- Vijandelijke spionnen of soldaten die op verkenning waren gestuurd helen;
- Voorwerpen vernietigen met het oogmerk om de vijand tot voordeel te strekken;
- Door vijandige handelingen die niet door de regering werden goedgekeurd, het land blootstellen aan vijandigheden van een vreemde mogendheid.

Naarmate de bezetting langer duurde, werden in het bezette land almaar meer ‘incivieke’ handelingen gesteld die de Belgische overheid aan het begin van de oorlog niet had ingeschat. Er bleken talrijke verklikkingen bij de bezetter plaats te vinden. Sommige burgers infiltreerden in netwerken die Belgische jongeren uit het bezette land de Nederlandse grens over hielpen om het Belgische leger te vervoegen of die brieven uit het bezette land over de grens smokkelden en verklikten vervolgens de leden van die netwerken aan de Duitsers. Anderen lieten zich door de bezetter in gevangenissen opsluiten om als mol inlichtingen in te winnen bij gevangen verzetslui. Met een besluitwet van 11 oktober 1916 betreffende de misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de Staat verruimde de regering de omschrijving van de misdrijven, zodat vervolgingen makkelijker konden worden ingesteld.

Nadat respectievelijk in 1916 en 1917 de vernederlandsing van de Gentse rijksuniversiteit en de bestuurlijke scheiding met de oprichting van Vlaamse en Waalse ministeries door de Duitse bezetter waren doorgevoerd en een delegatie van de activistische Raad van Vlaanderen op 3 maart 1917 in Berlijn door de Duitse rijkskanselier was ontvangen, werd ook ‘politieke’ collaboratie als misdrijf in het Belgisch strafwetboek opgenomen. Dat was tot dan niet expliciet het geval. De besluitwet van 8 april 1917 voegde een nieuw artikel 118bis toe aan het strafwetboek, dat het kwaadwillig dienen van de politiek of de oogmerken van de vijand, het deelnemen aan het hervormen door de vijand van wettelijke instellingen of organisaties en het in oorlogstijd doen wankelen van de burgers in hun trouw aan de Koning en de Staat met vijftien tot twintig jaar dwangarbeid strafbaar stelde.

Voor deze handelingen konden veroordeelden – naast vrijheidsberovende straffen en geldboeten en in sommige gevallen de doodstraf – tevens de ontzetting uit een aantal burgerlijke en politieke rechten tegen zich horen uitspreken, onder meer het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen; het recht om te stemmen, te kiezen of verkozen te worden; het recht om eretekens te dragen of adellijke titels te voeren; het recht om deel uit te maken van het leger (SW, artikel 31).

De rechtbanken en de vervolgingen

De bestraffing van ‘incivieke’ handelingen werd na de Eerste Wereldoorlog door militaire en gewone rechtbanken verricht. De besluitwet van 16 oktober 1916 had voorgeschreven dat de militaire rechtbanken naast militairen ook burgers zouden berechten voor misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de Staat zolang de staat van oorlog en de staat van beleg van kracht waren. Naarmate na de Wapenstilstand het krijgsgerecht van de oorlogstijd werd afgebouwd, werd de behandeling van de misdrijven tegen de veiligheid van de Staat geleidelijk weer overgedragen aan de ‘gewone’ rechtbanken. De niet-militaire misdrijven, met inbegrip van de misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (behalve de spionagemisdrijven), tot dan een exclusieve bevoegdheid van de militaire rechtbanken, werden vanaf 30 april 1919 opnieuw door ‘gewone’ rechtbanken berecht. De staat van beleg en de staat van oorlog, waarop de bevoegdheid van het militair gerecht gebaseerd was, werd op 30 september 1919 volledig opgeheven, zodat vanaf dan ook de spionagemisdrijven door de ‘gewone’ rechtbanken werden berecht.

Na de beëindiging van de bevoegdheid van de militaire rechtbanken werden de assisenhoven bevoegd voor de misdaden (dat zijn de zwaarste misdrijven volgens het strafwetboek, waaronder de zwaarste incivismemisdrijven ook vielen), de persmisdrijven en de politieke misdrijven, zodat de belangrijkste gevallen van activisme en andere misdaden tegen de veiligheid van de Staat door deze hoven moesten worden berecht. De correctionele rechtbanken beoordeelden de iets minder zware feiten (juridisch gecatalogeerd als de wanbedrijven en de gecorrectionaliseerde misdaden). Enkel de strafzaken die op 30 september 1919 nog bij krijgsraden hangende waren, werden verder behandeld door het militair gerecht.

Het exacte aantal personen dat wegens activisme of andere misdrijven tegen de veiligheid van de Staat werd vervolgd, kan – onder meer doordat nogal wat archiefmateriaal verloren is gegaan – niet precies worden bepaald. Bij de Duitse inval in 1940 werden namelijk ettelijke gerechtelijke dossiers in verband met misdrijven tegen de veiligheid van de Staat gepleegd tijdens de Eerste Wereldoorlog vernietigd om aanklagers en getuigen te beschermen tegen mogelijke represailles van de Duitsers. De hier vermelde cijfers zijn gebaseerd op de ‘Gerechtelijke statistiek van België’, die door de toenmalige overheid werd opgesteld.

Tussen 1919 en 1929 werden meer dan 4.800 personen voor militaire rechtbanken, hoven van assisen en correctionele rechtbanken vervolgd wegens misdrijven tegen de externe veiligheid van de Staat (zie fig. 1 en tab. 1). Deze misdrijven werden hoofdzakelijk in 1919 en – vooral – in 1920 berecht. Na een eerste belangrijke afname van het aantal vervolgingen in 1921 en 1922 nam het aantal in de erop volgende jaren drastisch verder af: van 1925 tot 1930 ging het nog om enkele veroordelingen per jaar. Het merendeel van de vervolgde personen (ongeveer 3.100) had minder zware vormen van misdrijven tegen de veiligheid van de Staat gepleegd en werd door correctionele rechtbanken berecht. De assisenhoven berechtten in totaal ongeveer 1.450 personen. Om de toevloed van processen aan te kunnen, werd het aantal assisenhoven uitgebreid. Op het hoogtepunt van de repressie functioneerden in Brussel vier assisenhoven tegelijk. De militaire rechtbanken spraken slechts ongeveer 310 vonnissen of arresten uit.



Tabel 1. Aantal vervolgden wegens misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (1919-1930)  n = 4857
Tabel 1. Aantal vervolgden wegens misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (1919-1930) n = 4857


De meeste personen werden veroordeeld voor hulp aan de vijand: mannen (meer dan drie vierden van de dossiers (zie fig. 2)) vooral voor economische collaboratie, activisme en in mindere mate spionage, vrouwen eerder voor verklikking.

Onder de veroordeelden waren ook enkele buitenlanders: Nederlanders, een Oostenrijker, Duitsers. Artikel 118bis van het Strafwetboek maakte immers geen onderscheid tussen Belgen en buitenlanders. Voor het bestraffen van ‘vreemdelingen’ wegens misdrijven tegen de veiligheid van de (Belgische) Staat werd door de rechters ingeroepen dat zij door hun woonplaats in België een band hadden met België en door hun collaboratie met de vijand misbruik hadden gemaakt van de gastvrijheid van België.


De vervolging was een werk van lange adem en duurde soms meerdere jaren. De overdracht door de militaire justitie van de vervolgingen aan ‘gewone’ rechtbanken, en zeker aan de assisenhoven, vertraagde de berechting. Parketten en rechtbanken kampten sowieso al met een serieuze achterstand ten gevolge van de interventies van de Duitsers in de werking van het Belgisch gerechtelijk apparaat tijdens de bezetting, maar ook de lange en omslachtige procedure van een assisenhof zorgde voor ernstige vertraging. Zaken konden maanden of zelfs jaren aanslepen. Van de andere kant werden vele honderden dossiers geseponeerd door de militaire en burgerlijke parketten. Volgens cijfers uit de wetenschappelijke literatuur zouden de burgerlijke en militaire parketten uiteindelijk amper 10 tot 15% van de incivismedossiers naar de krijgsraden en assisenhoven hebben verwezen. Een aantal verdachten ontsnapte ook aan vervolging en/of veroordeling doordat de gepleegde feiten na verloop van tijd onder een amnestiewet vielen (zie Amnestie Amnestie
Lees meer
).

Politieke collaboratie (SW, art. 118bis) en economische collaboratie (SW, art. 115) werden in 1919 als prioritair beschouwd (zie tab. 1 en 3). De verklikkingen kwamen later aan bod, onder meer omdat het vaak moeilijk was om de relatie tussen de slachtoffers en de mogelijke verklikkers aan te tonen. Ook inzake mogelijke economische collaboratie vergden de onderzoeken veel tijd. Economische collaboratie was moeilijk aan te tonen, want er moest worden bewezen dat de dader de intentie had om de vijand te helpen. Aangezien de Duitse bezetter bij een weigering om goederen of diensten te leveren gewoon overging tot opvordering, inbeslagname of zelfs de sluiting en de ontmanteling van bedrijven, was het voor vele ondernemers moeilijk om leveringen te weigeren. Van de vele honderden dossiers wegens eventuele economische collaboratie werd uiteindelijk maar een fractie daadwerkelijk vervolgd, en daarvan werd het overgrote deel vrijgesproken.

De doodstraffen werden meestal uitgesproken wegens spionage (SW, art. 116-117 Sw.) en politieke collaboratie (SW, art. 118bis). Bij de veroordelingen bij verstek leidden materiële hulp aan de vijand en economische collaboratie (SW, art. 115) vaker tot doodstraffen (zie tab. 3 en fig. 3).


Tabel 3. Straffen wegens misdrijven tegen de veiligheid van de Staat. Assisenhoven (1919-1930)  n = 1054
Tabel 3. Straffen wegens misdrijven tegen de veiligheid van de Staat. Assisenhoven (1919-1930) n = 1054


Ongeveer 3.200 personen werden veroordeeld wegens ‘incivisme’, waarvan ongeveer 300 (minder dan 10%) wegens ‘politieke’ collaboratie (activisme, defaitistische propaganda enzovoort): 12 door krijgsraden, 261 door de assisenhoven, en 28 door correctionele rechtbanken. De vervolgingen voor activisme leidden tot 41 doodstraffen, waarvan 29 op tegenspraak (zie tab. 3).

Van de Vlaamse activisten verscheen een vijfentwintigtal voor de krijgsraden, een tweehonderdtal voor de assisenhoven. Ongeveer 210 werden veroordeeld. De assisenhoven van Brabant en Oost-Vlaanderen hadden het grootste aandeel in de vervolgingen. De meer dan 90 leden van de Raad van Vlaanderen en een aantal journalisten en publicisten werden gedagvaard voor het hof van Brabant. De 37 personen die werden vervolgd vanwege hun betrokkenheid bij de vernederlandsing van de Gentse universiteit en 31 propagandisten van her en der in deze provincie werden berecht door het hof van Oost-Vlaanderen. Voor de andere assisenhoven werden ongeveer 40 Nederlandstaligen vervolgd. Aan Waalse kant werden 25 Waalse activisten veroordeeld door de krijgsraad bij het Hoofdkwartier van het Leger en het assisenhof van Namen (zie tab. 2 en fig. 4).


Tabel 2. Aantal veroordeelden wegens misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (1919-1930)  n = 3210
Tabel 2. Aantal veroordeelden wegens misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (1919-1930) n = 3210


De straffen waren vooral hoog voor degenen die een vooraanstaande rol hadden gespeeld: degenen die actief deel hadden uitgemaakt van de Raad van Vlaanderen, de hoge ambtenaren die na de ‘bestuurlijke scheiding’ een topfunctie in de nieuwe administratie hadden ingenomen, degenen die een directiefunctie hadden aanvaard in het vernederlandste onderwijs, enzovoort. Zij die actief waren geweest in de ‘politieke’ collaboratie hadden vaak ook een hoge(re) plaats op de maatschappelijke ladder, in tegenstelling tot de andere types van ‘incivieken’, die een grotere spreiding van maatschappelijke lagen toonden.

Een meerderheid van de vervolgden werd ook veroordeeld, al gebeurde het geregeld bij verstek. Van de vervolgde personen werd door de krijgsgerechten 57,5% veroordeeld. Bij de assisenhoven was dat 59% (in de tegensprekelijke processen) en bij de correctionele rechtbanken 64%. De processen bij verstek mondden bij de assisenhoven nagenoeg telkens uit op een veroordeling. De veroordelingsratio voor de militaire en de politieke collaboratie lag rond de 80%, die voor de economische collaboratie en voor verklikking rond de 65%. Ongeveer één derde van de beschuldigden voor de assisenhoven werd bij verstek veroordeeld (zie fig. 5 en fig. 6), telkens tot de zwaarste straf. We telden 14 terdoodveroordeelden en 548 tot een gevangenisstraf veroordeelden in tegensprekelijke processen (53% van het totale aantal veroordeelden), tegenover 86 terdoodveroordeelden en 405 tot gevangenisstraf veroordeelden bij verstek (47%). Van de ‘politieke’ collaborateurs werd nagenoeg twee derde bij verstek veroordeeld en hoewel zij doorgaans tot de zwaarste straffen werden veroordeeld, ontsnapten zij door hun afwezigheid in groten getale aan de gevangenis.



Andere straffen

De gerechtelijke vervolging vormde slechts één aspect van de ‘repressie’. Een andere sanctie was het ontnemen van de Belgische nationaliteit. De wet van 15 mei 1922 op de verwerving en het verlies van nationaliteit voorzag dat de Belgische nationaliteit bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg ontnomen kon worden (‘vervallenverklaring’) aan personen die niet de Belgische nationaliteit hadden bij de geboorte en die tijdens de Eerste Wereldoorlog anti-Belgische activiteiten hadden ontwikkeld zoals economische of militaire collaboratie, waarmee zij handelingen hadden gesteld ‘waaruit bleek dat zij nog steeds gehecht waren aan hun vorige nationaliteit’. Men oordeelde dat wie geen blijk gaf van ‘moraliteit’ (‘zedelijk gedrag’ tegenover België), loyauteit en gehechtheid aan België, niet geschikt was om de Belgische nationaliteit te behouden, laat staan te verkrijgen. Enkele tientallen personen, doorgaans van oorspronkelijk Duitse nationaliteit, werden aldus vervallen verklaard van hun via naturalisatie verkregen Belgische nationaliteit.

Meer dan 3.000 personen werden ook bestraft via de ‘administratieve epuratie’. Wie deel had uitgemaakt van de Raad van Vlaanderen, wie les had gegeven aan de vernederlandste universiteit van Gent, de ambtenaren die na de administratieve ‘scheiding’ een hogere functie hadden uitgeoefend of een bevordering hadden aanvaard, enzovoort, werden uit hun ambt ontzet. In verschillende takken van de administratie, van de spoorwegen, de balies, enzovoort, werden ‘ereraden’ opgericht om een advies uit te brengen over de houding die de ambtenaren, arbeiders, leden van hun instelling tijdens de Duitse bezetting hadden aangenomen ten aanzien van de bezetter. Op grond van die adviezen werden tientallen personen definitief ontslagen of tijdelijk geschorst, zagen ze een deel van hun loon ingehouden, werden ze niet meer bevorderd of verloren ze hun pensioenrechten.

De latere afwikkeling van de straffen

Vrij snel ging de Belgische overheid over tot genademaatregelen. De Eerste Wereldoorlog had België, vóór 1914 ’s werelds derde grootste economische macht, volledig geruïneerd. Geleidelijk aan werd de kwestie ook een politiek probleem in het interbellum. Vlaamse partijen namen een alsmaar uitgesprokener standpunt in ter verdediging van de vroegere activistische handelingen, waardoor de kwestie herhaaldelijk in het parlement kwam en leidde tot opeenvolgende genademaatregelen en amnestiewetten ter verzachting van de straffen.

De uitvoering van de straffen werd voor de meeste veroordeelden danig ingekort. Zo werden straffen van 10 tot 15 jaren hechtenis of dwangarbeid vaak amper enkele maanden na de veroordelingen – sommige zelfs al in april 1920 – herleid tot 3 tot 5 jaren gevangenisstraf. In 1921 en 1922 werden elk jaar in totaal meer dan 300 veroordeelden in voorwaardelijke vrijheid gesteld. In 1923 en 1924 volgden telkens nog een honderdtal invrijheidstellingen; in totaal werden er tot en met 1930 1.070 veroordeelden wegens misdrijven tegen de veiligheid van de Staat in vrijheid gesteld (zie fig. 8). Onder andere in 1929 en 1934 werden collectieve genademaatregelen getroffen. De uitdovingswet Uitdovingswet
Lees meer
van 19 januari 1929 ‘over het verval van de vervolging tot straf en van de straffen betreffende sommige misdaden en wanbedrijven gepleegd tusschen 4 Augustus 1914 en 4 Augustus 1919’ schold de uitvoering van alle straffen wegens veroordelingen voor de belangrijkste misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (SW, artikelen 104, 109, 115, 117, 118bis en 121bis) kwijt. Door de wet van 11 juni 1937, ‘waarbij amnestie wordt verleend voor sommige tusschen 4 Augustus 1914 en 4 Augustus 1919 gepleegde misdaden en wanbedrijven’ werden ze allemaal opgenomen in een amnestiemaatregel. Verklikkers, spionnen en collaborateurs verkregen aldus volledige amnestie.


De militairen die onder de wapens (of opgeroepen) waren geweest tussen 31 juli 1914 en 11 november 1918 kregen van hun kant door de amnestiewetten van 31 oktober 1919, 28 juni 1921 en 3 januari 1940 amnestie voor alle misdrijven tegen het militair strafwetboek die waren gepleegd vóór 27 september 1919, met uitzondering van verraad, militaire spionage en desertie naar de vijand (want volgens de regering had de vijand van die overlopers nuttige informatie verkregen over de lokalisatie van de Belgische troepen). Ook misdrijven tegen het gewone strafwetboek met een strafmaat van hoogstens 5 jaar gevangenisstraf werden in deze amnestiemaatregel opgenomen.

De nalatenschap

Hoewel ook Franstaligen werden veroordeeld (1.392 in de Franstalige arrondissementen, 1.057 in de Vlaamse arrondissementen en 492 in Brussel) (fig. 7), zou de ‘repressie’ zeer snel worden aangewend in het discours van de Vlaamse beweging. Collaboratiefeiten werden in meerdere of minder mate verklaard en gelegitimeerd als ‘rechtmatige’ daden tegen het ‘onrecht’ dat Vlamingen ondergingen vanwege de Belgische Staat, die de als billijk en rechtvaardig aangevoelde Vlaamse eisen negeerde. De voedingsbodem van het activisme, de ontevredenheid over het uitblijven van politieke resultaten en over de houding van de politiek en de overheid tegenover de Vlaamse eisen, was ook na de oorlog onveranderd gebleven. Aan het verlangen van onder meer Vlaamse intellectuelen om bijvoorbeeld de volledige vernederlandsing van het middelbaar Middelbaar onderwijs
De geschiedenis van het middelbaar onderwijs is nauw verweven met die van de Vlaamse beweging. Tot diep in de 20ste eeuw bleef de middelbare school een grotendeels Franstalig bastion van ... Lees meer
en het hoger onderwijs Hoger onderwijs
De evolutie van het Vlaamse hoger onderwijs werd gekenmerkt door een moeizame vernederlandsingspolitiek, gaande van het vroegste verschijnen van Nederlandstalig onderwijs tot de integrale... Lees meer
in het Vlaamse landsgedeelte te bekomen, was de Belgische regering immers vóór, tijdens noch na de oorlog tegemoet gekomen, terwijl de Gelijkheidswet van 1899 het Nederlands en het Frans principieel op gelijke voet stelde en het Belgisch leger dat standhield tegen de Duitse invaller voor een meerderheid uit ‘Vlaamse’ soldaten had bestaan. Zeer snel werden deze veroordelingen, net als de – vooral tuchtrechtelijke – bestraffing van een aantal Vlaamsgezinde militairen in het IJzerleger aangewend voor propaganda en politieke doelstellingen van een groep Vlaamsgezinden (zie Frontbeweging Frontbeweging
Aan het IJzerfront manifesteerde zich tijdens de Eerste Wereldoorlog flamingantisch verzet tegen de taaltoestanden in het leger. Naarmate het zich meer en meer organiseerde en groeide, vo... Lees meer
). Dat na de oorlog de radicalen van het Vlaamse activisme werden veroordeeld terwijl, anderzijds, de Belgische regering de Vlaamse bezwaren onbeantwoord liet, gaf ook aanleiding tot wrok en antibelgische haatgevoelens, die decennia zouden aanhouden en na de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog en de bestraffing ervan nadien nog zouden toenemen.


Nochtans vormde het aandeel ‘activisten’ in de gerechtelijk veroordeelden van de repressie slechts een minderheid: de ‘politieke’ collaborateurs maakten minder dan 10% uit van de repressieveroordeelden. Met uitzondering van versteklatende vervolgden die wellicht naar het buitenland waren gevlucht, werd er maar één militair echt zwaar gestraft door het militair gerecht. De meeste flamingantische actievoerders binnen het leger werden tuchtrechtelijk bestraft. Dit belette natuurlijk niet dat deze tuchtstraf ingrijpend kon zijn, zoals het geval was van tien militairen die als straf gedurende een tijd als houthakkers Houthakkers van de Orne
‘Houthakkers’ is een bijnaam die verwijst naar tien frontsoldaten die omwille van hun Vlaamsgezindheid van het front verwijderd werden. De legerleiding stuurde hen naar het houthakkerspel... Lees meer
in Frankrijk werden ingezet.

Dat vele daders als gevolg van hun veroordeling (een deel van) hun politieke en burgerlijke rechten verloren, sommigen hun Belgische nationaliteit en nog anderen tot zeer hoge schadevergoedingen aan de Belgische Staat werden veroordeeld en dat deze ontzettingen uit rechten, vervallenverklaringen van de nationaliteit en uitgesproken schadevergoedingen door de genade- en amnestiemaatregelen niet geheel werden tenietgedaan, zou later leiden tot veel frustratie, onder andere omdat hierdoor ook familieleden getroffen werden. Bovendien werden meerdere honderden ambtenaren en beoefenaars van vrije beroepen zoals advocaten uit hun functie gezet via administratieve zuivering (‘epuratie’). Wie aan de vernederlandste universiteit had gewerkt of gestudeerd, werd ook bestraft. Tientallen professoren namen de wijk naar Duitsland of naar Nederland. De studenten van de vernederlandste universiteit zagen hun diploma’s in België geweigerd en wie nog niet was afgestudeerd mocht zich aanvankelijk niet meer aan een Belgische universiteit inschrijven, wat hen ook ‘martelaren’ van de Vlaamse zaak maakte.

De ‘epuratiemaatregelen’ werden later als ‘anti-Vlaams’ geframed. Weliswaar werden heel wat activistische handelingen via de administratieve epuratie gesanctioneerd, maar de epuratie trof ook talrijke ‘onpolitieke’ handelingen, zoals bijvoorbeeld het aanvaarden van een functie vanuit de wens om carrière te maken. Bovendien heeft ook de ‘Wallonenpolitik’ aan sommige personen de mogelijkheid geboden om een functie in de nieuwe administratie te aanvaarden, waardoor de Walen in kwestie nadien evenzeer door de epuratie werden getroffen. Een niet te veronachtzamen deel van de repressie trof daarenboven de economische actoren (patroons, handelaars, zelfstandigen) die vóór de oorlog al belangrijke handelsbetrekkingen met Duitsland hadden. De latere – en hardnekkige – beeldvorming van de epuratie als ‘anti-Vlaams’ is dus niet sluitend.

Mythes rond een anti-Vlaamse repressie en ‘activistenjacht’ bleken in de volgende decennia wél een krachtig middel om Vlaams-nationalisten te mobiliseren en hen verder te doen radicaliseren in anti-Belgische richting. De jarenlang gecultiveerde rancune over de bestraffing van het activisme vormde mee de voedingsbodem voor de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tekenend voor hoe de repressie na 1918 nog doorwerkte in 1940 is dat de ter dood veroordeelde activist August Borms Borms, August
August Borms (1878-1946) speelde een prominente rol in de activistische collaboratie tijdens de Eerste Wereldoorlog en groeide nadien uit tot hét symbool van de amnestiebeweging, die een ... Lees meer
in september dat jaar aan het hoofd kwam te staan van een door de Duitsers ingestelde ‘herstelcommissie’, de zogeheten Bormscommissie Bormscommissie
De Bormscommissie was een commissie die tijdens de Tweede Wereldoorlog schadevergoedingen uitkeerde aan door de Belgische overheid gestrafte activisten van de Eerste Wereldoorlog. Lees meer
, om bij wijze van ‘rechtsherstel’ schadevergoedingen uit te keren aan veroordeelde activisten.

Na de Tweede Wereldoorlog zou het militair gerecht opnieuw bevoegd worden voor de bestraffing van misdrijven tegen de veiligheid van de Staat. Deze keer werden geen gewone rechtbanken met de bestraffing van het ‘incivisme’ belast. De moeizame afwikkeling door de gewone rechtbanken – de assisenhoven en de strafrechtbanken – na de Eerste Wereldoorlog werd niet voor herhaling vatbaar geacht.

Hoewel net zoals na de Eerste Wereldoorlog de meeste veroordeelden relatief snel weer in vrijheid werden gesteld, zouden de repressie en epuratie – na de veel omvangrijkere collaboratie en met een totaal ander regime tijdens de Tweede Wereldoorlog – het slachtofferbeeld en de wrok in Vlaams-nationalistische kringen in het naoorlogse België nog vergroten en andermaal een amnestie Amnestie
Lees meer
-eis stimuleren (zie Repressie na de Tweede Wereldoorlog Repressie na de Tweede Wereldoorlog
De repressie na de Tweede Wereldoorlog omvat alle maatregelen en acties tegen personen die na de oorlog verantwoordelijk werden gehouden voor samenwerking met de nationaalsocialistische b... Lees meer
).

Literatuur

Hieronder volgt een selectie van de geraadpleegde werken. Aanbevolen voor verdere lectuur zijn onder meer de diverse publicaties van Jos Monballyu (niet exhaustief opgenomen in de volgende lijst), waarin de dossiers van vervolgde activisten worden beschreven. De bronnen waarvan gebruik gemaakt werd, zijn Statistique judiciaire de la Belgique. Gerechtelijke Statistiek van België, jaargangen 1919 tot 1940 (Statistique pénale : administration de la justice pénale & Statistique criminelle: condamnations et condamnés) en Annuaire statistique de la Belgique et du Congo belge, jaargangen 1920-1921 (1922). De figuren bij deze bijdrage zijn gebaseerd op de cijferanalyse die Xavier Rousseaux en Florent Verfaillie verrichtten in de bovenstaande ‘Gerechtelijke statistiek’.

— M. Deckers, De strafrechtelijke vervolging van het activisme, I-III, in: Wetenschappelijke Tijdingen, jg. 61, 2002, nr. 3, pp. 156-178; nr. 4, pp. 191-211; jg. 62, 2003, nr. 1, pp. 22-31.
— A. Vrints, Bezette stad. Vlaams-nationalistische collaboratie in Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog, Brussel, 2002.
— X. Rousseaux & L. van Ypersele (red.), La Patrie crie vengeance ! La Répression des « inciviques » belges au sortir de la guerre 1914-1918, Brussel, 2008.
— S. De Wilde & F. Verleden, ‘Ambtenaren in dienst van de vijand’. De Bestraffing, van het activisme in de Belgische rijksadministratie (1918-1921), in: BMGN, jg. 124, 2009, nr. 1, pp. 30-56.
— F. Caestecker & T. Roobrouck, De jacht op de Duitsers in het bevrijde België, 1918-1925. De beschuldiging van collectief verraad door de Belgische Duitsers en Duitse Belgen getoetst, in: P.-A. Tallier & P. Nefors (red.), Quand les canons se taisent/En toen zwegen de kanonnen/When the Guns fall Silent, 2010, Brussel, pp. 225-253.
— J. Monballyu, De jacht op de flaminganten. De strafrechtelijke repressie van de Vlaamsgezinde militairen aan het IJzerfront, Brugge, 2010.
— P. Delforge, La Wallonie et la première guerre mondiale. Pour une histoire de la séparation administrative, Namen, 2011.
— J. Monballyu, Slechte Belgen! De repressie van het incivisme na de Eerste Wereldoorlog door het Hof van Assisen van Brabant (1919-1927), Brussel, 2011.
— B. Benvido, B. Majerus en A. Vrints, La Grande Guerre des historiens belges, 1914-2014, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, jg. 44, 2014, nr. 2-3, pp. 170-196.
— J. Verstraete, De bestraffing van het activisme tijdens de Eerste Wereldoorlog door de tuchtraad van de orde van advocaten te Antwerpen (1918-1921), in: Wetenschappelijke Tijdingen, 2016, nr. 2, pp. 101-146.
— G. Leenders, Verklikkers in Duitse dienst in Antwerpen en hun gerechtelijke vervolging na de Eerste Wereldoorlog, in: BTNG, jg. XLVIII, 2017, nr. 2/3, pp. 40-72.
— J. Monballyu, Twee Antwerpse volksvertegenwoordigers op de beklaagdenbank. De strafrechtelijke vervolging voor activisme van Leo Augusteyns en Adelfons Henderickx (1919-1920), in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, jg. 85, 2017, pp. 26-64.
— S. Horvat, De vervolging van militairrechtelijke delicten tijdens Wereldoorlog I. De werking van het Belgisch krijgsgerecht, Brussel, 2018.
— X. Rousseaux, Post-war Repression, 4 mei 2018, geraadpleegd op: 31 augustus 2023, op: https://encyclopedia.1914-1918-online.net/article/post-war_repression.
— P. Delforge, La Wallonie et la première guerre mondiale (la suite) Nouveaux éclairages sur la Wallonenpolitik, Namen, 2020.
— K. van Heule, Verraad en bespieding. De strafrechtelijke repressie van spionage voor de Duitse bezetter in België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Doctoraat in Rechten, KU Leuven, 2021.
— F. Verfaillie, Mis au bagne de la Nation Une histoire sociale de la résistance et de la collaboration en Belgique (1914-1925), UGent, Doctoraatsverhandeling, 2022.

Suggestie doorgeven

2023: Stanislas Horvat / Xavier Rousseaux

Inhoudstafel