Stracke, Desiderius A.

Uit NEVB Online
Versie door ADVN (overleg | bijdragen) op 10 jan 2019 om 17:53 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

(Antwerpen 12 december 1875 – Antwerpen 18 februari 1970).

Werd geboren in een groot, kleinburgerlijk gezin van een Vlaamse moeder en een Friese vader. Na zijn humaniora in het Antwerpse jezuïetencollege, trad Stracke op 23 september 1892 tot de jezuïetenorde toe. Tot 1896 verbleef hij in Drongen als novice en als student klassieke talen. Het grootste deel van zijn verdere opleiding bracht hij door in het buitenland: twee jaar filosofie in het Engelse Stonyhurst (Lancashire) (1896- 1898), één jaar in het Nederlandse Valkenburg (1898-1899) en één jaar in een jezuïetencollege vlak bij Kopenhagen (1899- 1900). In 1900 werd hij benoemd tot leraar aan het Sint- Michielscollege in Brussel. Datzelfde jaar werd hij in Drongen aangesteld om aan zijn jonge confraters Latijn en Grieks te doceren. Intussen behaalde hij, via examens voor de middenjury, de kandidatuursdiploma's Germaanse en klassieke filologie. In 1904 werd Stracke doctor in de Germaanse taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij bleef in Leuven en begon in 1904 zijn theologische studies. Wegens zijn aandeel in de oprichting van een Vlaamse academie in Leuven, een forum voor de literaire activiteit van de Vlaamse jezuïeten, stuurden zijn oversten hem naar Polen voor verdere theologische opleiding. Op 24 maart 1907 werd hij in Krakau priester gewijd. Zijn derde noviciaatsjaar (1908-1909) voltooide hij in het Oekraïense Ternopol.

Van 1909 tot 1912 was Stracke leraar aan het jezuïetencollege in Aalst. Daar richtte hij een gebedenverbond op voor Vlaamse studenten en beijverde hij zich voor het Nederlandstalig studententoneel. Op 2 februari 1910 legde hij zijn eeuwige geloften af. In 1913 kwam hij opnieuw in Drongen terecht om er zich te bekwamen in de kanselwelsprekendheid. Dat jaar schreef hij een aantal opmerkelijke redevoeringen: Recht en liefde, Volksslaap en -ontwaken en – het bekendste - - Arm Vlaanderen. Strackes oproep voor een sociale en culturele verheffing van "het kuddevolk onder de beschaafde rassen van Europa" zou een blijvende impact hebben op het discours over Vlaanderen. Nog in 1913 vatte hij zijn polemiek aan met de belgicistische historici Henri Pirenne en Godefroid Kurth over Vlaanderens tweetaligheid in het verleden. Hij doceerde in die periode Nederlandse literatuurgeschiedenis aan de Facultés Universitaires Notre Dame de la Paix in Namen.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Stracke eerst hulpaalmoezenier voor het Naamse garnizoen en enkele maanden later in Oostakker geestelijke leider van Poolse, Tsjechische en Russische gevangenen en van een groep katholieke studenten en professoren (waaronder Lodewijk Dosfel) van de in 1916 vernederlandste Gentse universiteit. Op vraag van de Duitse bisschoppen voor aalmoezeniers voor de in Duitsland verblijvende Vlaamse arbeiders, meldde Stracke zich eind december 1917 vrijwillig aan en oefende zijn apostolaat uit bij de zowat 75.000 vrijwillig en onvrijwillig tewerkgestelden. Zijn positieve houding ten opzichte van arbeid in dienst van de vijand – naar eigen zeggen kantte hij zich wél tegen tewerkstelling in oorlogsfabrieken – werd hem na de oorlog als hulpverlening in manschappen aan de vijand ten laste gelegd. Zijn oversten lieten hem daarom in 1918 niet terugkeren naar België. Twee jaar was hij kapelaan in 's- Gravenhage, één jaar in Rotterdam. In 1921, tijdens een missie in het Poolse Lodz, bereikte hem de dagvaarding voor zijn proces. Op 20 mei 1922 werd hij door het assisenhof veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en vijf jaar ontzetting uit zijn burgerrechten. In februari 1923 kwam hij, na negen maanden cel, vervroegd vrij. Zijn oversten stuurden hem naar Alken, waar hij het pastoraat van Poolse mijnwerkers kreeg toevertrouwd. Nadien werd hij overgeplaatst naar Mechelen, waar hij echter geen preek- of biechtjurisdictie kreeg.

Intussen legde Stracke zich toe op wat zijn wetenschappelijk levenswerk zou worden: de studie van de geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden. In 1925 richtte hij daartoe het Ruusbroecgenootschap op en in 1927 verscheen het eerste nummer van het bijbehorend tijdschrift Ons Geestelijk Erf. Stracke zou er in totaal zo'n negentig bijdragen voor leveren. In 1940 lag hij mee aan de basis van de Ignatiusvereniging voor de organisatie van Ignatiaanse retraites.

Over zijn activiteiten tijdens de Tweede Wereldoorlog is weinig bekend. Op 30 mei 1942 hield hij op de Brugse cultuurdagen een opmerkelijke redevoering: "In de leer bij Jacob van Maerlant". Enerzijds leverde de toespraak, als 'Groot-Nederlandse belijdenis', hem een spreekverbod op vanwege de Duitse bezetter. Anderzijds liet diezelfde bezetter toch toe dat ze werd gepubliceerd. Het feit dat Stracke er zich, in enigszins verholen termen, liet kennen als een vurig pleitbezorger van het nationaal-socialisme was daar allicht niet vreemd aan. Na de bevrijding werd hij buiten vervolging gesteld. Hij zette zich in voor de slachtoffers van de repressie, een werk dat na zijn dood in 1970 werd voortgezet door de vzw Stracke-Noodfonds, onder voorzitterschap van Angela Tysmans. In 1946 nam hij ontslag als voorzitter van het Ruusbroecgenootschap en werd hij opnieuw naar Alken overgeplaatst. Van 1948 tot 1953 was Stracke als raadsman en medewerker opnieuw verbonden aan het Ruusbroecgenootschap in Antwerpen. Van dan af behield hij zijn vaste stek in het Xaveriuscollege in Borgerhout. Ondanks zijn gevorderde leeftijd bleef Stracke her en der voordrachten houden. Midden de jaren 1950 verscheen de trilogie Vlaanderen's nood (1954), Vlaanderen's brood (1954) en Wordt Vlaanderen nog eens groot? (1955), waarin hij het klassiek geworden thema van de Vlaamse volksverheffing opnieuw bespeelde.

Stracke heeft vooral invloed uitgeoefend op het katholieke Vlaams-nationalisme, al heeft hij zich nooit in concrete politieke debatten gemengd. Het is vooral aan de rechterzijde van de V.B. dat de gedachtenis aan Stracke hoog werd gehouden.

Werken

Volksslaap en -ontwaken, 1913; 
Recht en liefde, 1913; 
Arm Vlaanderen, 1913; 
Was Vlaanderen altijd tweetalig als nu?, 1913; 
Ons onbewust koningschap, 1916; 
Over Nederlandse letterkunde en mystiek, 1926; 
In de leer bij Jacob van Maerlant, 1942; 
'De persoonlijkheid van de Vlaamse vrouw', in Gudrun (1953); 
Aan alle meisjes van en in Vlaanderen, 1954; 
Vlaanderen's nood, 1954; 
Vlaanderen's brood, 1954; 
Wordt Vlaanderen nog eens groot?, 1955.

Literatuur

Gedenkboek pater dr. D.A. Stracke, 1956; 
'Pater Disdeer Stracke (1875-1970)', in Jezuïeten, jg. 29, nr. 5-6 (1971), p. 208-218; 
'Pater Stracke-nummer', in Dietsland Europa, jg. 5 (1960); 
J. Andriessen, 'Stracke (Desiderius Adolf)', in Dictionnaire de la Spiritualité, XIV, 1990, p. 1259- 1261; 
T. Brandsma, 'De hovenier op het Geestelijk Erf', in Wetenschap in Vlaanderen, jg. 1, nr. 4 (1935), p. 60-61; 
J.D.M. Cornelissen, 'Dr. D.A. Stracke s.j.', in Wetenschap in Vlaanderen, jg. 1, nr. 4 (1935), p. 59; 
A. de Bruyne, Trouw: pater Stracke, Borms, Staf De Clercq, Leuridan, Tollenaere, Wim Maes, 1973; 
L. Dosfel, 'Pater Stracke', in De Tijd, jg. 1 (22 mei 1922); 
H. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, IV, 1965, p. 102- 105; 
J. Florquin, Ten huize van..., IV, 1968; 
D.M., 'Ten geleide: Pater Stracke, 75 jaar', in A. Stracke Volksslaap en -ontwaken, 19512, p. 5-17; 
L. Moereels, 'In memoriam dr. Desideer Adolf Stracke s.j.', in Ons Geestelijk Erf, jg. 44, nr. 1 (1970), p. 1-6; 
P. Penning de Vries, Pater D.A. Stracke, een heelnederlander, 1982; 
J.L. van Strijen (= L. Reypens en J. Goossenaerts), 'Dr. D. Stracke', in Wetenschap in Vlaanderen, jg. 1, nr. 4 (1935), p. 57-59.

Auteur(s)

Marij Preneel