Sociaal–Economische Raad van Vlaanderen

Organisatie
Herman Clerinx (2023, ongewijzigd), Herman Clerinx (1998)
Afkorting
SERV
Oprichting
27 mei 1985
Leestijd: 11 minuten

Adviescollege en overlegorgaan van de Vlaamse sociale partners (werkgevers en werknemers), opgericht in 1985.

Economische Raad voor Vlaanderen (ERV)

De eerste voorloper van de SERV was de Economische Raad voor Vlaanderen (ERV), die kan worden beschouwd als de Vlaamse reactie op het uitgebreide systeem voor het sociaal overleg, zoals dat tijdens de tweede helft van de jaren 1940 in België werd uitgebouwd met de Nationale Arbeidsraad (NAR) en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) als hoogste instanties.

Tegelijkertijd met de uitbouw van deze nationale overlegorganen, groeide in de verschillende delen van België het gevoelen dat een eigen, meer lokaal, sociaal overleg nodig was. Van meet af aan was dit gevoelen sociaal-economisch geïnspireerd. Na de Tweede Wereldoorlog nam Vlaanderen onvoldoende deel aan de economische expansie van België, die toen vooral een gevolg was van investeringen in de traditionele nijverheidssectoren. Deze sectoren lagen meestal in het zuiden van België, zodat investeringen in het noorden grotendeels uitbleven. Behalve zijn gunstige ligging beschikte Vlaanderen na de oorlog eigenlijk over slechts één belangrijke productiefactor: zijn overvloedig beschikbare arbeidskracht. Maar precies op dat vlak doken moeilijkheden op, omdat de economie grondige veranderingen onderging en arbeid een zware kostenfactor begon te worden. Tussen 1950 en 1955 kende Vlaanderen dan ook veel rationaliseringsinvesteringen, die het aantal werklozen nog deden toenemen.

Er bestond echter geen grootscheeps en doordacht plan om op regionaal vlak deze toestand aan te pakken, of om de nodige industriële investeringen naar Vlaanderen te draineren. Integendeel: de toenmalige nationale overheid bleek niet geneigd om een regionaal-economische politiek te voeren, die nieuwe industrieën vooral zou sturen naar de zwakke regio's (in casu grote delen van Vlaanderen). De nationale overheid vreesde dat door zo'n politiek de verschillende gewesten uit mekaar zouden groeien en dat het industriële landschap op verschillende plaatsen een ander uitzicht zou krijgen.

De eerste stappen naar een echt regionale politiek werden dan ook gezet door individuele personen en groepen in de gewesten en provincies. Her en der ontstonden initiatieven ter bevordering van de industrie. Ook werden in verschillende provincies studiebureaus en economische raden opgericht. Deelnemers aan deze initiatieven waren vertegenwoordigers van de plaatselijke sociale partners, plaatselijke politici en plaatselijke vooraanstaanden uit de zakenwereld.

Ook op meer algemeen Vlaams vlak kwam een en ander in beweging. Op 14 februari 1952 werd in Brussel de ERV opgericht. De stichter was Leo Charels Charels, Leo
De econoom Leo Charels (1908-onbekend) nam in 1952 het initiatief voor de oprichting van Economische Raad voor Vlaanderen. Lees meer
. De plechtige installatie vond plaats op 17 december 1952. In 1958 kreeg de ERV de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk (bijlagen van het Belgisch Staatsblad, 2 augustus 1958).

Oorspronkelijk bestond de ERV uit 37 vertegenwoordigers van zeven sociaal-economische organisaties (werkgevers en werknemers) uit Vlaanderen. De gouverneurs van de vier Vlaamse provincies en van de provincie Brabant waren ambtshalve lid. Het voorzitterschap en het ondervoorzitterschap werd beurtelings waargenomen door de gouverneurs van de Vlaamse provincies.

Later werd de samenstelling van de ERV verruimd door de coöptatie van Vlaamse professoren, de burgemeesters van de Vlaamse provinciehoofdsteden en de directeurs van de provinciale Economische Raden. Van rechtswege werd het lidmaatschap opgedragen aan twee leden van de Bestendige Deputaties van de provincies Antwerpen, Brabant, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen.

Het doel dat de ERV nastreefde, was: "Als studie- en actiecomité de problemen in verband met de economische ontwikkeling van het Vlaamse land bestuderen en, na bepaling van zijn standpunt, voor de oplossing ervan ageren bij de bevoegde instanties en bij de openbare mening." Dit werd op een dubbele manier verwoord: 1/ het realiseren van een geordend en evenwichtig streekbeleid, dat toevertrouwd moest worden aan de streken zelf en hun organen, en 2/ het streven naar een zo groot mogelijke decentralisatie (regionalisering) van het economisch beleid.

Daarnaast oefende de ERV een meer algemene invloed uit. Enkele keren per jaar kwamen de topambtenaar van de ERV en zijn Waalse tegenhanger, de Conseil Economique Wallon, samen om te overleggen over thema's als de werkloosheid of de transfers tussen de gemeenschappen.

Door zijn standpunten en zijn voortdurende politiek van aanwezigheid, gesteund op zijn representativiteit en moreel gezag, vervulde de ERV een belangrijke rol in de economische heropleving van het naoorlogse Vlaanderen. Tegelijkertijd was de ERV – samen met de Provinciale Economische Raden – een van de belangrijkste promotors van een regionaal economisch beleid, en uiteindelijk van de economische decentralisatie. Voortdurend trad de ERV op als drukkingsgroep ten voordele van het Vlaamse belang. Tevens vormde de ERV het bewijs dat de V.B. al heel vroeg oog had voor de sociaal-economische kant van een mogelijke federalisering.

Een andere realisatie van de ERV was dat door zijn toedoen de Economische Raad voor Vlaams-Brabant werd opgericht. Door deze oprichting werd voor het eerst de provincie Brabant officieel gesplitst.

Gewestelijke Economische Raad voor Vlaanderen (GERV)

Uiteindelijk wierpen de initiatieven van de ERV vruchten af. In 1959 keurde de regering een eerste regionale expansiewet goed, die werd aangevuld in 1966 en 1970. Met de regionale expansiewetten wou de regering de economische toestand bevorderen in 'ontwikkelingsgebieden', dat waren streken die dermate sociaal-economische moeilijkheden kenden dat ze meer dan gewone aandacht van de overheid verdienden. Acht zones lagen in Vlaanderen, zeven lagen in Wallonië.

Een Kaderwet van 15 juli 1970 (Belgisch Staatsblad van 21 juli 1970) voorzag onder meer in de oprichting van een Planbureau, van Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen
Lees meer
(feitelijk de opvolgers van de Provinciale Economische Raden) en van gewestelijke economische raden voor respectievelijk Vlaanderen, Wallonië en Brabant. Deze gewestelijke economische raden waren bedoeld als representatieve en adviserende instellingen voor hun regio, én als instrumenten voor het streekbeleid. Hun territoriale bevoegdheid en de benoemingsmodaliteiten van de leden werden geregeld door het Koninklijk Besluit van 12 maart 1971 (Belgisch Staatsblad van 16 maart 1971).

Concreet werd voor Vlaanderen de ERV omgevormd tot de Gewestelijke Economische Raad voor Vlaanderen (GERV). Voor de provincie Brabant werd, zoals reeds gemeld, een aparte Economische Raad opgericht. De plechtige installatie van de GERV vond plaats op 25 september 1971.

De omvorming van ERV tot GERV betekende meer dan alleen een naamsverandering. In tegenstelling tot de ERV, die eigenlijk een privé-vereniging was, beschikte de GERV over een echt publiekrechtelijk karakter. Daarmee kreeg het overleg in Vlaanderen een officieel karakter.

Zijn samenstelling berustte op twee pijlers. Zijn leden bestonden enerzijds uit vertegenwoordigers van de sociale partners en anderzijds uit vertegenwoordigers van de politiek. Concreet telde de GERV 18 leden van de Kamer en Senaat, 12 leden van de provincieraden (Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen), 15 leden van de representatieve werkgeversorganisaties en 15 leden van de representatieve werknemersorganisaties. Samen wezen die tussen de zes en de tien toegevoegde leden aan, gekozen om hun bijzondere economische bevoegdheid. De provinciegoeverneurs woonden de vergaderingen bij met raadgevende stem.

De bevoegdheden van de Gewestelijke Economische Raden werden bij wet bepaald. Ze hadden een adviserende bevoegdheid en een algemene bevoegdheid tot aanbeveling. Om die reden konden ze nog moeilijk een drukkingsgroep worden genoemd, zoals met de ERV het geval was. De GERV was een officieel orgaan, waaraan de regering advies vroeg over belangrijke regionaal- economische beleidsvragen.

Onder meer moesten de gewestelijke economische raden de economische vraagstukken bestuderen. Tevens was het de bedoeling dat ze de regionale economische initiatieven zouden coördineren en de goede verstandhouding onder de gemeenschappen zouden bevorderen. Ze moesten een verbetering brengen in de onevenwichtige groei van de verschillende gewesten en zorgen voor een evenwichtige en aanhoudende expansie van de gewesten.

Achteraf werd over de GERV gezegd dat hij te omvangrijk was om efficiënt te kunnen functioneren. Ook werd geklaagd dat zijn samenstelling te ruim was, aangezien zowel de sociale partners als de politieke partijen er deel van uitmaakten. Toch groeide de GERV uit tot een klankbord voor allerlei subgewestelijke en lokale initiatieven, en vormde de eerste officiële erkenning van de economische gewestvorming. De GERV werd erkend en aanvaard als representatieve instelling omtrent de sociaal- economische problematiek in Vlaanderen. Hij had onder meer aandacht voor de voorbereiding van het toenmalige economische Plan 1976-1980, waarin voor het eerst een 'deelplan Vlaanderen' werd opgenomen. Ook speelde de GERV een belangrijke rol in de staatshervorming Staatshervorming
Tussen 1970 en vandaag werden zes staatshervormingen doorgevoerd die België omvormden van een unitaire in een federale staat met drie gewesten, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoo... Lees meer
van 1980 en in de eerste voorbereidingen van de staatshervorming van 1988. Regelmatig verrichtte en publiceerde de GERV studies over de financiële aspecten en noodzaak van een verdere staatshervorming.

Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen

Tijdens de eerste helft van de jaren 1980 wees alles erop dat de federalisering in België uitgebreid vorm zou krijgen, en dat onder meer de belangrijke sociaal-economische hefbomen tot de bevoegdheid van de gewesten zouden behoren. Meteen rees het vraagstuk van een eigen, Vlaams, sociaal overleg. Vlaanderen beschikte immers niet over een tegenhanger voor de NAR en de CRB. De GERV was daarvoor niet geschikt, aangezien hij naast de sociale partners ook politici telde.

Daarom kwamen de Vlaamse sociale partners – Algemeen Belgisch Vakverbond Algemeen Belgisch Vakverbond
Het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) werd opgericht in 1945 en was de voortzetting van eerdere overkoepelende socialistische syndicale organisaties. Het ABVV paste vanaf de jaren 1960 ... Lees meer
(ABVV), Algemeen Christelijk Vakverbond Algemeen Christelijk Vakverbond
Het Algemeen Christelijk Vakverbond (1912) is de overkoepelende organisatie van het christelijk syndicalisme in België. Lees meer
(ACV), Nationaal Christelijk Middenstandverbond (NCMV) en Vlaams Economisch Verbond Vlaams Economisch Verbond
Het Vlaams Economisch Verbond (VEV) is een Vlaamsgezinde belangengroep en patronale organisatie, die werd opgericht in 1926. Tijdens het interbellum zette het VEV zich in voor algemeen ec... Lees meer
(VEV) – in het begin van de jaren 1980 samen om een structuur voor een eigen sociaal-economisch overleg uit te tekenen. In 1984 adviseerden ze de Vlaamse executieve over de oprichting van een nieuwe overleginstantie: de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), die tevens de taken van de GERV moest overnemen.

Op 27 juni 1985 keurde de Vlaamse Raad Vlaams Parlement
Het Vlaams Parlement is de parlementaire vergadering van de Vlaamse deelstaat in het federale België. Zijn geschiedenis kent drie grote fasen: de periode van de Cultuurraad voor de Neder... Lees meer
het decreet op de SERV goed (Belgisch Staatsblad van 3 september 1985). De plechtige installatie vond plaats op 27 september 1985. Op 4 april 1990 werd een aanvullend decreet op de SERV goedgekeurd (Belgisch Staatsblad van 23 juni 1990).

De SERV telt 20 leden, plus evenveel plaatsvervangers: 10 vertegenwoordigers van de representatieve Vlaamse werknemersorganisaties en 10 vertegenwoordigers van de representatieve Vlaamse werkgeversorganisaties. De verdeling van de vertegenwoordigers hangt af van de krachtsverhoudingen tussen de verschillende organisaties. De SERV telt ook nog 7 toegevoegde leden. Die mogen geen politiek mandaat uitoefenen maar worden gekozen door de politieke fracties in de Vlaamse Raad, op basis van de evenredige vertegenwoordiging.

Het dagelijks bestuur van de SERV bestaat uit telkens Ă©Ă©n vertegenwoordiger van de vier grootste organisaties: ABVV, ACV, NCMV en VEV. Het voorzitterschap en ondervoorzitterschap worden elk jaar door vertegenwoordigers van een werkgevers- en een werknemersorganisatie bekleed.

Binnen de SERV zijn nog andere commissies en instellingen gehuisvest, zoals de Stichting Technologie Vlaanderen, de Vlaamse Havencommissie, de Vlaamse Overlegcommissie Vrouwen en enkele sectorale commissies.

Tevens verzorgt de SERV het secretariaat van het Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité (VESOC), een overleginstantie tussen de Vlaamse sociale partners en de Vlaamse regering. Dit comité vormt een typisch voorbeeld van de eigen Vlaamse aanpak in verband met het sociaal-economische beleid. In tegenstelling tot de meeste overleginstanties in Vlaanderen en België kent het VESOC immers een drieledige samenstelling: zowel de Vlaamse regering als de Vlaamse werkgevers- en werknemersorganisaties maken er deel van uit. In een protocol wordt bepaald dat elke consensus die in het VESOC wordt bereikt, door de Vlaamse regering zal worden uitgevoerd. De sociale partners zullen hem bij hun achterban verdedigen. Concrete resultaten van het VESOC-overleg zijn bijvoorbeeld het Vlaamse regionale beleid en de Vlaamse Werkgelegenheidsconferentie.

De SERV zelf is zowel bedoeld als de overleginstantie voor de Vlaamse sociale partners onderling, als om het Vlaams parlement en de Vlaamse regering te adviseren. Een SERV-advies kan alleen bij consensus worden uitgebracht; dit betekent dat als Ă©Ă©n organisatie ergens niet mee instemt, geen advies mogelijk is. Ook kan de SERV op eigen initiatief aanbevelingen versturen en standpunten innemen.

De Vlaamse regering is verplicht om over elk ontwerpdecreet met een sociaal-economische inslag het advies van de SERV te vragen. Dit betekent een heel ruime omschrijving van de bevoegdheid van de SERV.

In de loop van zijn bestaan heeft de SERV meegewerkt aan de voorbereiding van de staatshervorming van 1988, en achteraf aan de uitbouw van het eigen Vlaamse beleid, zoals dat vooral na de staatshervorming van 1988-1989 vorm heeft gekregen. Uitschieters waren onder meer zijn adviezen op het vlak van het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid (ook in het kader van het VESOC), het milieu, de buitenlandse handel, de regionale ontwikkeling, de infrastructuur en de begroting. Wat dat laatste betreft heeft de SERV geijverd voor het hanteren van een strenge Vlaamse begrotingsnorm, om te voorkomen dat Vlaanderen op termijn met een eigen "rentesneeuwbal" te kampen krijgt. Deze begrotingsnorm, de 'SERV-norm', geeft aan in welke mate de Vlaamse begroting mag stijgen (en dus hoe groot de beleidsruimte is voor de Vlaamse regering), zonder dat achteraf de schulden uit de hand zullen lopen.

Geregeld behandelt en verdedigt de SERV communautaire thema's. Zo speelde de SERV een rol in het onderzoek naar de financiële transfers in de sociale zekerheid. Hij bereidde mee het dossier voor, waarmee Vlaanderen voor bepaalde regio's steun krijgt van de Europese Unie Europa
Lees meer
. Hij ageerde tegen de feitelijke regionale verdeelsleutel die wordt toegepast door de Nationale Maatschappij van de Belgische Spoorwegen (NMBS), en die volgens de SERV Vlaanderen grondig benadeelt.

De SERV stelde een nieuw systeem voor om bij militaire bestellingen mogelijke economische compensaties te regelen. De SERV oordeelde echter dat het toekennen van die compensaties geen federale maar een regionale bevoegdheid is, aangezien door de staatshervorming van 1988 het economisch beleid naar de gewesten is verplaatst.

Ten slotte heeft de SERV oog voor typisch taalkundige kwesties. Zo voerde de SERV actie tegen het gebruik van vreemde talen in het Vlaamse bedrijfsleven. Hij bracht een dossier en aanbeveling uit waarin de vigerende taalwetgeving wordt uiteengezet, en drong zowel bij de bedrijven als de overheid (ook de Europese overheid) erop aan om elke taal rechtmatig aan bod te laten komen. Tegelijkertijd bevatte het SERV- dossier een uiteenzetting over het praktische voordeel van het gebruik van het Nederlands in bedrijven die in Vlaanderen gevestigd zijn. Dit dossier werd op grote schaal binnen het Vlaamse bedrijfsleven verspreid.

Werken

– GERV: een profiel, z.j.
– Economische Raad voor Vlaanderen 1952-1971, 1971.
– Jaarverslag SERV (1988-).
– Tien jaar SERV. Op zoek naar nieuwe wegen, 1995.

Literatuur

– 'Oprichting Stichting Technologie Vlaanderen. Omvorming van de GERV tot SERV', in GERV berichten (juni 1985), p. 31-38.
– 'Sociaal-economisch overleg in Vlaanderen. Op zoek naar nieuwe wegen', in SERV bericht, nr. 9 (november 1990), p. 2-9.
– 'De SERV na een rechtstreeks verkozen Vlaamse Raad', in SERV bericht , nr. 6 (juni 1995).

Suggestie doorgeven

1998: Herman Clerinx

2023: Herman Clerinx

Databanken

Inhoudstafel