Coucke en Goethals

Begrip
Fred Stevens (2024, herwerking), Gaston Durnez (1998, aanvulling)

De zaak Coucke en Goethals diende voor de Vlaamse beweging lange tijd als hét symbool van de taaltoestanden in het gerecht. Daarbij werd aangeklaagd dat de Frans onkundige Pieter Goethals en Jan Coucke in 1860 onterecht ter dood veroordeeld waren voor hun medeplichtigheid bij een roofmoord.

Leestijd: 7 minuten

In de tweede helft van de 19e eeuw terroriseerde de Zwarte Bende de regio Tussen-Samber-en-Maas (Entre-Sambre-et-Meuse). Het eerste wapenfeit van deze roversbende, gevormd door de leden van de families Leclercq en Boucher, was een overval in de nacht van 12 op 13 maart 1856 op Jean-Baptiste Schaeys, die de reputatie had rijk te zijn.

Tijdens de nacht van 23 op 24 maart 1860 overvielen drie mannen te Couillet de weduwe Dubois. Volgens haar verklaringen waren het Vlamingen: zij spraken onderling Vlaams en gebrekkig Frans tegen haar. Op 31 maart overleed de vrouw aan de gevolgen van haar verwondingen. Al drie dagen later hadden onderzoeksrechter Félicien Aulit en procureur-generaal Charles de Bavay De Bavay, Charles
Lees meer
ter plaatse de nodige vaststellingen gedaan.

Het proces

Op 5 april bereikte een anonieme brief de procureur van Charleroi. Hierin werden Jan Coucke, groenteventer, Pieter Goethals, chef-piocheur (wegwerkersbaas) bij de spoorwegen, en Henry Smet, groenteventer, als daders aangeduid. De dag nadien werden de drie aangehouden en ondervraagd. Wegens een sluitend alibi werd Smet onmiddellijk vrijgelaten. Ten aanzien van Coucke en Goethals werd een beschikking tot gevangenneming uitgevaardigd op 14 juli. Daags nadien ging Goethals over tot bekentenissen. Coucke loochende hardnekkig deze beschuldiging. Tijdens de debatten zou Goethals zijn bekentenissen intrekken. Op 18 juli werden beide mannen verwezen naar het hof van assisen van Henegouwen. Twee dagen later begon het proces onder het voorzitterschap van raadsheer Edouard Scaufflaire en met procureur-generaal De Bavay als vertegenwoordiger van het openbaar ministerie. Deze laatste was een fervent voorstander van de doodstraf en van de vrijheid van taalgebruik in gerechtszaken Gerecht
Lees meer
, wat in de praktijk het gebruik van het Frans betekende. Zijn inbeschuldigingstelling liet geen enkele twijfel: beiden waren schuldig.

Hun verdedigers werden ambtshalve aangeduid. Deze advocaten waren evenwel niet de minsten: Charles Carlier, volksvertegenwoordiger en zoon van de stafhouder van de balie van Bergen en de jongere Charles Halbrecq, zoon van een bekende Bergense advocaat. Op 25 augustus 1860 viel het doodvonnis. De jury oordeelde hen schuldig aan medeplichtigheid bij de moord; Goethals om het moordwapen te hebben geleverd; beiden om bijstand te hebben verleend aan de moordenaars. Bovendien werden zij schuldig bevonden aan diefstal en medeplichtigheid aan diefstal bij nacht. Niettegenstaande voorziening in cassatie en een genadeverzoek werden Coucke en Goethals op 16  november 1860 onthoofd op de Grote Markt te Charleroi.

Nasleep en contestatie

Latere gebeurtenissen zouden deze zaak echter in een ander daglicht plaatsen. Aangehouden op 26 april 1861, ging Léopold Rabet, lid van de Zwarte Bende, op 30 april over tot bekentenissen en stelde dat hij had deelgenomen aan de roofmoord te Couillet, terwijl Coucke en Goethals geenszins betrokken waren geweest bij deze misdaad. Het proces van de Zwarte Bende startte op 23 december 1861. De onthullingen van Rabet om de twee Vlamingen vrij te pleiten, waren ingegeven door een belofte van vervanging van de doodstraf door een andere straf. Voor De Bavay, die ook nu optrad als openbaar ministerie, waren die bekentenissen deels leugenachtig en zou de roofmoord te Couillet gepleegd zijn door zes daders, waaronder Coucke en Goethals. Bij arrest van 9 januari 1862 werden negen van de veertien beschuldigden van de Zwarte Bende tot de doodstraf veroordeeld. Twee van de negen veroordeelden die beschouwd werden als de leiders zagen hun cassatieverzoek afgewezen en het arrest van het hof aldus bevestigd. De overige zeven zagen na een gratieverzoek hun doodstraf omgezet in levenslange dwangarbeid.

De twijfel die bestond in de zaak Coucke en Goethals na de revelaties van Rabet versterkte de beweging tot de afschaffing van de doodstraf op een ogenblik dat een herziening van het strafwetboek aan de orde was. Vooral kranten van liberale signatuur, zoals de Luikse La Meuse, waren hierbij actief. Men benadrukte dat ondanks executies het aantal misdaden bleef toenemen. Vanwege de mogelijkheid van gerechtelijke dwalingen moest de doodstraf verdwijnen.

De zaak Coucke en Goethals speelde tevens een belangrijke rol bij de debatten rond de vernederlandsing van het gerecht. Vrij snel circuleerde immers het beeld dat Coucke en Goethals hun proces, dat in het Frans was gevoerd, niet hadden kunnen volgen. Goethals sprak vlot het Waals en verstond dus waarschijnlijk ook het Frans. De archieven vermelden nergens dat hij om een tolk had gevraagd. Coucke, waarvan geweten is dat hij geen Frans sprak, werd tijdens zijn ondervragingen bijgestaan door Antoine Reynart, bediende bij het huis van arrest, en tijdens het proces door Corneille Jean de Looze, gerechtsdeurwaarder te Bergen. Beiden werden ambtshalve aangeduid. Tijdens het proces van de Zwarte Bende vertaalde een rijkswachter – gewezen vertaler Vertaling
De Vlaamse beweging onderhield in de lange 19de eeuw een complexe relatie tot vertaling door overheidsinstanties. Terwijl vertalingen bijdroegen tot het voortbestaan en de ontwikkeling va... Lees meer
te Doornik – de Vlaamse getuigenissen van landbouwer Devroede en van politieman Rateau tijdens de zitting op 4 januari 1862.

Vrij snel deed het gerucht de ronde dat Coucke een ‘luxemburgsch gendarm tot vertolker had’, zoals Emiel Moyson Moyson, Emiel
Lees meer
het stelde tijdens een meeting van het Vlaamsch Verbond Vlaamsch Verbond (1861-1869)
Het Vlaamsch Verbond was een flamingantische politieke drukkingsgroep in Gent. Lees meer
te Gent op 23 november 1863. Op een bijeenkomst van de Nederduitsche Bond Nederduitsche Bond
De Nederduitsche Bond (1861-1914) was een Antwerpse kiesvereniging die flamingantische katholieken en liberalen verenigde. De Bond was een invloedrijke machtsfactor binnen de Meeting, voo... Lees meer
te Antwerpen op 29 november 1863 betoogde Jan van Ryswyck Van Ryswyck, Jan Baptist
Jan Baptist van Ryswyck (1818-1869) was leerkracht, volksdichter, journalist en schrijver. Vanuit zijn radicaal liberalisme, antimilitarisme, flamingantisme en Antwerps particularisme von... Lees meer
, verwijzend naar de executie van Coucke en Goethals, dat zij ‘op het schavot vielen op de verklaring van een Waelsche gendarm’.

In 1863 verscheen het werk Pleidooi tegen de doodstraf van Harry Peters Peters, Harry
Harry Peters (1839-1907) was een Antwerpse journalist, schrijver en griffier die vooral bekendheid genoot door zijn analyse van de rechtszaak van Coucke en Goethals. Lees meer
. In dit werk vermeldde de auteur de executie van de twee leden van de Zwarte Bende, evenals de executie van ‘twee hunner vrienden … Coecke en Goethals, wier pligtigheid voor ons niet bewezen is’. Verder ging hij in op de onrechtvaardigheid van het feit dat sommige Vlaamse beschuldigden zelfs niets begrepen van hun proces omdat dit in een vreemde taal werd gevoerd. In Het Handelsblad Het Handelsblad (van Antwerpen)
Lees meer
van 14 oktober 1864 verscheen een open brief van Peters – tegenstander van de doodstraf – aan de Bavay – voorstander ervan – waarin hij deze opriep de bewijzen te leveren inzake Coucke en Goethals. In de zitting van de Nederduitsche Bond te Antwerpen op 21 oktober 1864 kaartte Peters deze problematiek opnieuw aan en benadrukte hij dat de twee veroordeelden ‘niets van hun proces verstonden’. ‘Ter huldiging van het miskende taalregt der Vlamingen’ publiceerde hij op 8 april 1865 de Zaak Coeck en Goethals. Veropenbaringen. Vergelijkingen en tegenstrijdigheden.

Op 15 november 1865 ontving de Senaat een petitie van Peters ter rehabilitatie van ‘Coeck et Goethals’, die werd verwezen naar de commissie der petities. Het voorstel van de commissie van verzoekschriften om de zaak te verwijzen naar de minister van Justitie werd door de Senaat op 22 maart 1867 verworpen. Hierop richtte Peters een petitie op 15 november 1865 tot de Kamer. Na een lange bespreking volgde de Kamer op 26 november 1867 het voorstel van de minister van Justitie om de problematiek van het gebruik van het Vlaams aan het oordeel van de regering over te laten, maar de zaak Coucke en Goethals zonder gevolg te laten. Op 7 december 1888 verscheen in Het Handelsblad een oproep van Peters aan de wettige erfgenamen van Coucke en Goethals om hem hun adres te melden. Dit leidde op 29 juni 1889 tot zijn oproep voor een openbare inschrijving om de gerechtskosten van de eerherstelling te dekken. Zijn aanhoudende aanvallen op De Bavay leidden uiteindelijk eind 1889 tot een klacht van diens kleinzoon, waarbij Peters werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een schadevergoeding. Uiteindelijk verkreeg hij gratie.

Nog vrij lang bleef de zaak Coucke en Goethals het symbool van onterecht veroordeelden vanwege de taaltoestanden in het gerecht. Nog in 2005 stelde volksvertegenwoordiger Filip de Man De Man, Filip
Filip de Man (1955) is een belangrijk politicus binnen het Vlaams Blok (vanaf 2004: Vlaams Belang). Hij was redacteur van partijbladen, auteur van diverse partijpublicaties en lid van de ... Lees meer
de minister van Jusititie vragen omtrent de mogelijkheid van een herziening van het proces. Het antwoord van de vice-eerste minister en de minister van Justitie was dat de vermelde gegevens dit niet toelieten. Deze zaak inspireerde ook James Ensor voor zijn werk De goede rechters (1891) en de Vlaamsgezinde schrijver Raf Verhulst Verhulst, Raf
Raf Verhulst (1866-1941) was een Vlaamsgezinde schrijver, journalist en docent, die tijdens de Eerste Wereldoorlog een prominente rol opeiste in het activisme. Lees meer
wijdde in 1940 een roman aan Coucke en Goethals.

Literatuur

– Rijksarchief Bergen, Cours d’assises du Hainaut et de ses prédecesseurs en droit, nr. 2862.
– H. Bossier, De zaak Coucke en Goethals. Geschiedenis van een myte, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, 1949-1950, pp. 1078-1112.
– L. Didier, La bande noire (1855-1862). Le banditisme dans l’Entre-Sambre-et-Meuse et ses liens avec l’affaire Coucke et Goethals, 2013.

Suggestie doorgeven

1973: Gaston Durnez (pdf)

1998: Gaston Durnez (pdf)

2024: Fred Stevens

Inhoudstafel