Belgisch-Congo

Gebied

Van 1885 tot 1908 was Congo als ‘Onafhankelijke Congostaat’ (OCS) in de handen van de Belgische koning Leopold II, die als een soevereine vorst over het land heerste. Om te vermijden dat de OCS 'herverdeeld' zou worden onder Europese machten, stuurde de Belgische politieke klasse aan op de overname van Congo, dat tot 1960 een Belgische kolonie bleef.

Leestijd: 25 minuten

Toen België een koloniale mogendheid werd door de annexatie van de Onafhankelijke Congostaat in 1908, werden uiteraard ook Vlaanderen en de Vlamingen betrokken bij dit overzeese gebied. In de kolonie ontstonden bovendien specifieke ‘taalkwesties’ die Vlaamsgezinden niet onberoerd lieten (zie Congo en de Vlaamse beweging Congo en de Vlaamse beweging
Vanaf het begin van de kolonisatie heeft de Vlaamse beweging zich beziggehouden met Congo: in eerste instantie vanuit Vlaanderen, later ook vanuit de kolonie. Na de dekolonisatie zou de ... Lees meer
, Taalbeleid en -gebruik in de kolonie Taalbeleid en -gebruik in de kolonie
De strijd om taalgelijkheid verliep in de kolonie minder snel en met beduidend minder succes dan in België. Hoewel bij de overname van Congo door de Belgische Staat in 1908 werd verklaard... Lees meer
, Koloniale universiteiten Koloniale universiteiten
Tijdens de koloniale periode werden er twee universiteiten opgericht in Congo. Deze bijdrage onderzoekt hun betekenis in het licht van de thema’s taal, hoger onderwijs en kolonialisme. ... Lees meer
). Om die aspecten goed te begrijpen, is een overzicht van het algemene historische kader onontbeerlijk. Het laat daarnaast toe om de geschiedenis van Belgisch-Congo niet te herleiden tot haar betekenis voor de Vlaamse beweging en ook noodzakelijke aandacht te besteden aan de onderdrukking en emancipatiestrijd van de zwarte bewoners van het land.

De Onafhankelijke Congostaat (1885-1908): een vreemde eend in de bijt

De internationale en nationale context

Op 1 juli 1885 ontstond in het hart van Centraal-Afrika, rond het bekken van de Congostroom, een vreemdsoortige staat die zich uitdrukkelijk 'onafhankelijk' noemde. Nochtans vertoonde die politieke entiteit alle kenmerken van een klassieke 19de-eeuwse kolonie. Doorgaans met geweld legden enkele duizenden witte militairen en ambtenaren immers hun gezag op aan de oorspronkelijke bewoners van dat gebied. De Onafhankelijke Congostaat (OCS) was dus als het ware een kolonie zonder 'moederland'. Toch bestond er een duidelijke band met België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
. Hoe kan men die eigenaardige situatie verklaren?

In de context van de toenmalige imperialistische expansie was de OCS een vreemde eend in de bijt. Alle andere kolonies waren veroverd door een West-Europese natie, of door een 'chartermaatschappij' die daarvan het instrument was. Die veroveringen vloeiden voort uit een complexe mengeling van economische, diplomatieke en strategische motieven die leefden onder de leidende politici en zakenlieden van de betrokken naties. De gebeurtenissen in Congo weken echter af van dat standaardmodel.

In België was het politieke en economische establishment immers niet gewonnen voor overzeese expansie; en ook in bredere lagen van de bevolking ontbrak enig koloniaal enthousiasme. De tweede koning der Belgen, Leopold II van Saksen-Coburg, Leopold II
Leopold II (1865-1909) is vooral bekend gebleven voor zijn bewind over het Congogebied. In de Belgische politiek stond hij neutraal in de levensbeschouwelijke kwesties maar ijverde voor d... Lees meer
, geïnspireerd door de vruchteloze koloniale initiatieven van zijn vader Leopold I van Saksen-Coburg, Leopold I
Leopold I (1790-1865) was de eerste koning der Belgen. Hij werd als prins uit het hertogelijk huis van Saksen-Coburg-Gotha in 1831 vanwege zijn uitgebreid Europees netwerk tot de Belgisch... Lees meer
, zag het evenwel anders. Zijn motieven waren veelvuldig. Het kleine België kon en moest volgens hem een klasse hoger spelen, door wereldwijd veel presenter te zijn, via handelsmaatschappijen, concessiegebieden of kolonies. De economische welvaart en het prestige van het land – net als zijn eigen rijkdom en aanzien – zouden er wel bij varen. Economische en politieke aspecten, evenzeer als publieke en private (zelfs persoonlijke) dimensies waren in zijn hoofd steeds onverbrekelijk verbonden. Vanuit zijn nagenoeg obsessieve interesse voor overzeese expansie begon hij – ondersteund door een kleine groep medewerkers – tal van vruchteloze initiatieven, gespreid over de hele wereld.

De eerste fasen van het Congolese initiatief van Leopold II

Een unieke window of opportunity deed zich echter voor vanaf het midden van de jaren 1870, toen witte avonturiers, wetenschappers, zakenlieden en missionarissen Centraal-Afrika begonnen te doorkruisen. Die regio was toen nog zo goed als onbekend voor de Europeanen. Binnen afzienbare tijd zouden verschillende Europese machten – Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en Portugal – het machtsvacuüm in dat gebied onvermijdelijk opvullen. Dat politieke en economische proces baadde ook in een erg tijdsgebonden cultureel-ideologische sfeer. Volgens de dominante visie moesten 'beschaving, vooruitgang en christendom', de fundamentele ijkpunten van het toenmalige Europa, de barbarij en het bijgeloof in Zwart-Afrika overwinnen en vernietigen. Over heel Europa begonnen vele individuen en groeperingen zich voor deze zaak te engageren. Het was in die vijver dat Leopold II op heel tactische wijze begon te vissen. In 1876 organiseerde hij een internationale geografische conferentie in Brussel, die werd bijgewoond door tal van vooraanstaande figuren uit de Europese wetenschappelijke, religieuze en diplomatieke wereld.

De vorst lanceerde er het voorstel om het gebied rond de Congostroom te verkennen omwille van wetenschappelijke en filantropische redenen, vooral om de endemische slavenhandel uit te schakelen. Verschillende private organisaties werden daarvoor opgericht: achtereenvolgens de Association internationale africaine, het Comité d'Études du Haut-Congo en de Association internationale du Congo (AIC). Achter de schermen was Leopold de drijvende kracht. De onbaatzuchtige doelstellingen van die verenigingen verdoezelden echter de ware beweegredenen van de vorst: eerst handel voeren, daarna politieke soevereiniteit verwerven. Algauw bleek het laatstgenoemde doel immers onmisbaar voor de realisatie van het eerste, want naties als Frankrijk en Portugal stonden op het punt om Leopolds commerciële activiteiten te verijdelen door in het Afrikaanse binnenland de administratieve en militaire macht te verwerven.

Stichting en uitbouw van een autoritaire staat

Die race tegen de klok werd uiteindelijk beslecht in de marge van (maar niet door) de conferentie van Berlijn, die plaatsvond van eind 1884 tot begin 1885. De belangrijkste Europese landen (alsook de VS en het Ottomaanse Rijk) zaten toen aan tafel om spelregels af te spreken rond de Europese penetratie van sub-Saharisch Afrika. Eén voor één erkenden de deelnemende landen de AIC als een legitieme politieke macht – die bijgevolg de naam Onafhankelijke Congostaat (OCS) kreeg. Van het Belgisch Parlement kreeg Leopold II de toelating om ook de soevereine vorst van die nieuwe staat te worden. In tegenstelling tot wat vaak gezegd en geschreven wordt, was Congo dus niet het 'privaatbezit' van Leopold. Het ging hier wel degelijk om een volwaardige staat, met een eigen wetgeving, administratie, justitie, leger, douane, fiscus, enzovoort. Alleen was het een volstrekt autoritaire staat: Leopold, het staatshoofd, had alle macht in handen en hoefde aan geen enkele instantie verantwoording af te leggen. Hij bestuurde die verre staat vanuit Brussel, met de hulp van zijn hoge vertegenwoordiger ter plaatse, de gouverneur-generaal, die zelf aan het hoofd stond van een (al met al relatief kleine) schare ambtenaren en militairen die zorgden voor de concrete uitoefening van het koloniale gezag.


<p>Spotprent van Frédéric Paques op de voorpagina van het Belgische satirische blad <em>Le Frondeur</em> (20 december 1884) over de conferentie van Berlijn. Centraal zien we koning Leopold II die de taart Congo aansnijdt terwijl de Russische beer, keizer Napoleon III van Frankrijk en keizer Wilhelm I van Duitsland verlekkerd toekijken. (Université de Liège)</p>

Spotprent van Frédéric Paques op de voorpagina van het Belgische satirische blad Le Frondeur (20 december 1884) over de conferentie van Berlijn. Centraal zien we koning Leopold II die de taart Congo aansnijdt terwijl de Russische beer, keizer Napoleon III van Frankrijk en keizer Wilhelm I van Duitsland verlekkerd toekijken. (Université de Liège)

Dat laatste werd uiteraard niet geïmplementeerd van de ene dag op de andere. De posten die de agenten van de AIC hier en daar in het uitgestrekte Congolese territorium hadden ingeplant, vormden in 1885 slechts het embryo van een staatsstructuur. Grote delen van het grondgebied dat volgens de diplomatieke verdragen in theorie toebehoorde aan de OCS, waren amper of niet bezet. Verschillende expedities moesten dus in de eerste plaats zorgen voor de reële vestiging van het staatsgezag. Dat proces vergde jaren. De zuidoostelijke regio Katanga, bijvoorbeeld, raakte pas rond het begin van de 20ste eeuw effectief onder controle van de OCS. Daar en elders werden bloedige oorlogen uitgevochten om de autochtone autoriteiten te onderwerpen. De zogenaamde 'Arabische campagnes' (1892-1894), in het oosten van de OCS, werden toen (en later) voorgesteld als militaire expedities tegen de slavenhandelaars; in werkelijkheid ging het om veldtochten tegen heersers waarmee de OCS voordien akkoorden had gesloten, maar die onwillig of oncontroleerbaar waren geworden.

Die expedities en campagnes kostten handenvol geld, net zoals de uitbouw van het staatsapparaat zelf. Congo was dus niet bepaald de hoorn des overvloeds waarvan Leopold en zijn aanhangers gedroomd hadden. Integendeel, het avontuur werd een financiële nachtmerrie. Jaren voor de stichting van de OCS had Leopold een groot deel van de kosten betaald uit eigen zak; die geldmiddelen werden aangevuld met leningen. Na 1885 werden die financieringsmethoden doorgezet, want de budgettaire inkomsten van de staat (bijvoorbeeld uitvoerrechten op ivoor of andere exportproducten) waren helemaal ontoereikend om de enorme uitgaven te dekken. De Belgische staat kwam enkele malen met geldmiddelen over de brug om Leopolds Congo te ondersteunen; hij had de hele onderneming ook (mede) mogelijk gemaakt door Belgische militairen de mogelijkheid te bieden om als gedetacheerden in dienst te treden van de AIC, daarna van de OCS. Stilaan was Leopold II er immers in geslaagd om steun te verwerven voor zijn koloniale initiatieven. Politici begonnen hem te helpen, ofwel om hun eigen positie op het Belgische politieke toneel te verstevigen, ofwel uit kersverse pro-koloniale overtuiging. Ook Belgische zakenlieden en financiers begonnen oog te krijgen voor de private winstmogelijkheden in de OCS. Kortom: rond de eeuwwisseling had de 'koloniale partij' in België de wind in de zeilen.


Huldeblijk van de Antwerpse Kamer van Koophandel aan Leopold II, soeverein van de Onafhankelijke Congostaat, 16 oktober 1898. Het Antwerpse havenkapitaal was van bij het prille begin bij de kolonisatie van Congo betrokken en de haven zelf groeide onder meer dankzij de koloniale exploitatie uit tot een wereldspeler. (Archief Koninklijk Paleis)
Huldeblijk van de Antwerpse Kamer van Koophandel aan Leopold II, soeverein van de Onafhankelijke Congostaat, 16 oktober 1898. Het Antwerpse havenkapitaal was van bij het prille begin bij de kolonisatie van Congo betrokken en de haven zelf groeide onder meer dankzij de koloniale exploitatie uit tot een wereldspeler. (Archief Koninklijk Paleis)

Ook de Belgische katholieke Kerk Kerk
De verhouding tussen Kerk en Vlaamse beweging vertoont historisch een tweevoudig beeld. Enerzijds waren de godsdienstige en de Vlaamsgezinde overtuiging innig verstrengeld en vormde de cl... Lees meer
ging mee in dit veranderde klimaat. De Afrikanen zagen niet alleen militairen en ambtenaren komen; in sommige streken werden die nieuwkomers begeleid en soms zelfs voorafgegaan door missionarissen die er een eigen agenda op na hielden. Sommigen verspreidden het protestantse, anderen het katholieke geloof. Doorgaans ging het om Britten, Amerikanen, Scandinaviërs of Fransen – niet om Belgen. Om buitenlandse invloeden op 'zijn' Congo zoveel mogelijk te beperken en zelfs terug te dringen, zocht Leopold II steun bij de hoogste katholieke autoriteiten van het land en zelfs in Rome. Aanvankelijk reageerden die eerder terughoudend, maar uiteindelijk ontstond er toch een nauwe samenwerking – zelfs een symbiose – tussen de OCS en de katholieke Kerk in Congo. Tal van Belgische ordes en congregaties stuurden missionarissen naar dat nieuwe zendingsgebied. Ze konden daarbij rekenen op sterke (ook materiële en financiële) steun vanwege de overheid – de protestantse missies konden echter niet genieten van dergelijke voorrechten.

'Rood rubber'

De verdere uitbouw van de OCS hing echter af van één essentiële voorwaarde: de financiële leefbaarheid van de staat. En in het begin van de jaren 1890 was die bijzonder problematisch. De OCS stond zelfs op de rand van het bankroet. Volgens de afspraken tussen de koning en de regering zou dit kunnen leiden tot de overname van Congo door de Belgische staat. Twee gebeurtenissen zorgden echter voor de financiële redding – en dus voor het (tijdelijke) overleven – van de OCS.

Ten eerste: Leopold brak met een fundamenteel engagement dat hij in 1885 was aangegaan ten aanzien van de internationale gemeenschap, namelijk de garantie dat iedereen vrije toegang zou krijgen tot de economische rijdkommen van het land en dat er in Congo vrijhandel zou heersen. Vooral voor het Verenigd Koninkrijk was dat het doorslaggevende argument geweest om de OCS te erkennen. In 1891-1892 ging Leopold net de tegenovergestelde richting uit. Hij bepaalde immers dat alle zogenaamd 'vacante' gronden in Congo toebehoorden aan de staat. De vruchten op en onder die grond waren dus eigendom van de overheid. Wie die rijkdommen exploiteerde of verhandelde zonder haar uitdrukkelijke toelating maakte zich bijgevolg schuldig aan diefstal of heling. Daarmee werden de Congolese gemeenschappen met één pennentrek ook onteigend van hun voorvaderlijke, collectieve patrimonia.

Ten tweede: rond 1895 ontstond een enorme vraag naar rubber, omdat de westerse kapitalistische landen dat product hard nodig hadden, onder meer voor hun nieuwe transporttechnologieën. De natuurlijke aanwezigheid van rubberlianen in de Congolese wouden zorgden bijgevolg voor een onverhoopte bron van inkomsten. Bepaalde delen van het Congolese territorium werden rechtstreeks toegekend aan en uitgebaat door de staat ('Kroondomein'). Andere, uitgestrekte gebieden werden in concessie gegeven aan private kapitalistische maatschappijen (waarvan Leopold soms medeaandeelhouder was).

De rubberwinning vereiste echter een enorme inzet van arbeid. De Congolese bevolking werd bijgevolg onder zeer zware druk gezet om steeds meer rubber te verzamelen en af te staan aan de concessiemaatschappijen of de OCS, als 'belasting' betaald in natura of als werkprestatie. Dit systeem van exploitatie ging gepaard met de grootschalige toepassing van diverse vormen van geweld: lijfstraffen, nemen van gijzelaars, platbranden van dorpen, verkrachting en mishandeling van vrouwen en kinderen, individuele of massa-executies, enzovoort. De gruwelen werden zowel door staatsambtenaren als door agenten van concessiebedrijven gepleegd, in beide gevallen gebeurde dat vaak door hun zwarte troepen, veelal op bevel van de witte aanvoerders. Hoewel deze terreurdaden niet gelijkmatig gespreid over het hele land plaatsvonden, ging het allerminst om toevallige uitspattingen van ontspoorde enkelingen. Ze waren de logische consequentie van een systeem dat was opgelegd door Leopold en zijn naaste medewerkers en dat de winstmaximalisatie vooropstelde. De soevereine vorst zelf was dus wel degelijk op de hoogte van wat er gebeurde op het terrein. Bijwijlen gaf hij uiting aan zijn 'bezorgdheid' over de Congolese bevolking, maar dat veranderde niets aan de grond van de zaak.


Ook bij infrastructuurwerken zoals de aanleg van de spoorlijn tussen Matadi en Kinshasa werd gebruik gemaakt van dwangarbeid. De levensomstandigheden bij de aanleg van de spoorlijn waren erbarmelijk. Officieel kwamen 1800 Congolezen en 132 witten om het leven. (KADOC)
Ook bij infrastructuurwerken zoals de aanleg van de spoorlijn tussen Matadi en Kinshasa werd gebruik gemaakt van dwangarbeid. De levensomstandigheden bij de aanleg van de spoorlijn waren erbarmelijk. Officieel kwamen 1800 Congolezen en 132 witten om het leven. (KADOC)

De menselijke tol van de kolonisatie valt niet exact te becijferen, door het gebrek aan bronnen. Naar schatting is het bevolkingsaantal tussen ca. 1880-1920 aanzienlijk afgenomen: het cijfer ligt tussen vele honderdduizenden en enkele miljoenen. Die dramatische achteruitgang was niet alleen (en wellicht zelfs niet hoofdzakelijk) het gevolg van rechtstreeks geweld. De verspreiding van ziekten, de ontwrichting van de families en de gemeenschappen en de honger en ondervoeding door de verwaarlozing van de landbouwproductie kostten ook heel wat mensenlevens, wellicht zelfs meer dan de moordpartijen, en zorgden er tevens voor dat het aantal geboortes daalde. 

Nationale en internationale protesten tegen de gruwelen in Congo

De meedogenloze en bloedige exploitatie van Congo en een aanzienlijk deel van zijn inwoners ging niet onopgemerkt voorbij. Zowel in België als daarbuiten werden de gruwelen van de OCS aangeklaagd. Al vanaf het midden van de jaren 1890 speelden buitenlandse protestantse missionarissen een sleutelrol in de bekendmaking ervan. Aangezien ze voornamelijk afkomstig waren van het Verenigd Koninkrijk en de VS vonden die aanklachten in het bijzonder veel weerklank in de Angelsaksische wereld. Een uit Ierland afkomstige Britse consul, Roger Casement, stelde in 1903 een rapport op waarin tal van concrete bewijzen van gruweldaden werden overgemaakt aan de Britse overheid. Samen met anderen, zette de Brit Edmund Morel zich in om de wantoestanden in het leopoldiaanse regime aan te klagen. In 1904 richtten ze de Congo Reform Association op, een vereniging die het Congoprobleem aan de grote klok hing. Leopold II en zijn medewerkers reageerden aanvankelijk met tegenpropaganda – volgens hen ging het om verzinsels en laster –, maar in 1904 probeerde de soevereine vorst de kritieken eens en voor altijd te weerleggen door de oprichting van een enquêtecommissie die op het terrein de stand van zaken moest nagaan. Het rapport, neergelegd in 1905, bevestigde de ernst van het probleem in leopoldiaans Congo, zij het in voorzichtige bewoordingen. Na twee eerdere mislukte pogingen tot overname van Congo door de Belgische staat, werd nu opnieuw aan die oplossing gedacht om te vermijden dat de OCS, waarin ondertussen al vrij veel Belgische kapitalen waren geïnvesteerd, door een internationale conferentie 'herverdeeld' zou worden onder Europese machten. De Belgische politieke klasse zette nu dus vaart achter de overname van de Onafhankelijke Congostaat. Leopold II bood aanvankelijk weerwerk, maar na lange parlementaire discussies was de kogel in 1908 eindelijk door de kerk: de OCS was voortaan een Belgische kolonie


<p>Aanklacht tegen de wrede mishandelingen van de plaatselijke bevolking in de Congolose rubber- en ivoorexploitatie, in de Amerikaanse krant <em>New York American</em>, 10 december 1904. (Archief Koninklijk Paleis)</p>

Aanklacht tegen de wrede mishandelingen van de plaatselijke bevolking in de Congolose rubber- en ivoorexploitatie, in de Amerikaanse krant New York American, 10 december 1904. (Archief Koninklijk Paleis)

Belgisch-Congo (1908-1960): achter de schermen van een 'modelkolonie'

Het kolonialisme vanuit het Belgische perspectief

België werd dus een koloniale mogendheid op een ongewone manier. Vanaf eind 1908 stond het aan het hoofd van een overzees rijk dat niet voortvloeide uit een doelbewust expansionistisch nationaal project. Was België daarom een kolonisator 'tegen wil en dank'? Ook niet helemaal. De oorspronkelijke bezwaren van de Belgische politici tegen koloniale avonturen hadden gaandeweg plaats gemaakt voor een meegaande, ja zelfs openlijk pro-koloniale attitude. Toen er uiteindelijk beslist werd over het lot van de OCS, schaarde een ruime meerderheid van de volksvertegenwoordigers zich achter de overname van Congo. De overgrote meerderheid van de katholieken en de liberalen was voorstander. Een handvol progressieve liberalen en christendemocraten en nagenoeg alle socialisten waren contra (hun voorman Emile Vandervelde Vandervelde, Emile
Emile Vandervelde (1866-1936) was een socialistische partijleider en politicus die een vooraanstaande rol speelde in de Vlaamse vraagstukken van zijn tijd. Lees meer
week echter af van het antikoloniale standpunt van zijn partij). Het verzet van de socialisten was deels ingegeven door principieel antikolonialisme en afwijzing van geweld en onderdrukking, deels door de onwil om in die verre gebieden middelen te investeren die beter aan de Belgische arbeidersklasse gegeven zouden worden. Oorspronkelijk kon het Belgische kolonialisme dus niet rekenen op unaniem politiek (en publiek) enthousiasme.

Toch zijn de tegenkanting en het scepticisme vrij snel verdwenen. Na enkele jaren heerste er in de Belgische politieke wereld eensgezindheid over de legitimiteit van het koloniale gezag in Congo. Vanaf het interbellum bleef enkel de politiek marginale communistische partij principieel gekant tegen het kolonialisme. In Vlaams-nationalistische middens was er kritiek op het door en door verfranste karakter van de koloniale administratie. De Belgische katholieke Kerk bleef uiteraard pal achter de kolonie staan, aangezien de zending aldaar was uitgegroeid tot een van haar grootste ondernemingen. Het kolonialisme droeg ook bij tot het Belgische nationalisme Belgisch nationalisme
Lees meer
. De koloniale propagandamachine, die op volle toeren begon te draaien, verkondigde dat de kleine natie fier kon zijn op haar overzeese bezittingen en op de 'beschavingszending' die ze daar vervulde. Ook de dynastieke cultus voer wel bij de koloniale onderneming. Bij leven was Leopold II een vrij onpopulaire figuur, maar na de overname in 1908 en zijn dood het jaar daarop, werd hij het voorwerp van een seculiere cultus. Hij werd voorgesteld als het genie waaraan België zijn 'prachtige kolonie' – en dus zijn nieuwe, onverhoopte en vooraanstaande, internationale status – te danken had.

In de toonaangevende economische milieus van het land was de omslag naar en het enthousiasme voor het kolonialisme al ingezet vóór België de OCS overnam. Rond het begin van de 20ste eeuw hadden de grote kapitaalgroepen hun aanvankelijke vrees voor koloniale investeringen immers laten varen. Aanzienlijke steun en garanties vanwege de koloniale overheid waren niet onbelangrijk om die investeerders over de streep te halen. Vooral in de jaren 1920 vloeide een massa aan Belgisch kapitaal naar Congo, om infrastructuren uit te bouwen en grote mijn- en plantageondernemingen op te richten: de gevolgen daarvan onderzoeken we straks, wanneer we de ontwikkelingen in Congo zelf bespreken.


België presenteerde zich op deze affiche naar aanleiding van de internationale tentoonstelling in Elisabethstad (Lubumbashi) van 1931, als de brenger van vooruitgang in Congo. (Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis, tglhps36559)
België presenteerde zich op deze affiche naar aanleiding van de internationale tentoonstelling in Elisabethstad (Lubumbashi) van 1931, als de brenger van vooruitgang in Congo. (Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis, tglhps36559)

Haar status als koloniale mogendheid leverde de overheid echter nieuwe kopzorgen op. De gebeurtenissen van de OCS waren immers een smet op het Belgische blazoen. Ook na de overname werden openlijk vraagtekens geplaatst bij de capaciteiten van het kleine land om die grote Afrikaanse kolonie te beheren. Verder vormde Congo zowel voor als na de Eerste Wereldoorlog ook de inzet van allerlei diplomatieke maneuvers: in Europese diplomatieke kringen overwoog men nu en dan een hertekening van de koloniale grenzen in Centraal-Afrika, in het nadeel van België. Door die zeer specifieke context ontwikkelden de Belgische autoriteiten een krampachtige houding ten aanzien van Congo. De nieuwe aanwinst moest koste wat het kost verdedigd worden tegenover kwaadwillige intenties van andere naties. De kolonie moest ook door en door Belgisch blijven; buitenlandse invloeden moesten zoveel mogelijk geweerd worden. Om de reputatieschade weg te werken die België aan Leopolds periode had overgehouden, werd bovendien alles in het werk gesteld om de eigen, 'uitzonderlijke' realisaties in het hart van Afrika in de verf te zetten. Vooral na de Tweede Wereldoorlog hadden de Belgen het over hun 'modelkolonie': Congo moest en zou een 'voorbeeld' van kolonialisme zijn – en dat was het in hun ogen ook effectief geworden. Maar propaganda leidt soms tot zelfbegoocheling ...

De rauwe realiteit op het Congolese terrein

Tussen ideologie en realiteit gaapte een diepe kloof. In sommige opzichten was er een reële breuk tussen het regime van de OCS en dat van Belgisch-Congo; in andere opzichten was er eerder sprake van continuïteit. Het autocratische bewind van Leopold was inderdaad afgeschaft: voortaan werd de koloniale politiek in Brussel uitgestippeld door de nationale, grondwettelijke en democratische instanties. Dat belette echter niet dat het Congobeleid in concreto uitgestippeld werd door een kleine groep 'specialisten' (koloniale ambtenaren, zakenlieden, missionarissen). In de kolonie zelf was er ondertussen geenszins sprake van democratisch bestuur. De grondwettelijke rechten die golden in het 'moederland' waren niet van toepassing in Congo (vrijheid van vereniging en van pers, vrije verkiezingen, enzovoort) – niet voor de witten die daar leefden, en uiteraard al helemaal niet voor de 10 miljoen zwarte onderdanen, die onderworpen waren aan een onderdrukkend en uitbuitend regime.

En wat de andere breuk met de OCS betrof: in Belgisch-Congo was het grootschalige terreurregime dat het 'rode rubber'-schandaal had veroorzaakt verleden tijd, maar gedwongen arbeid bleef een essentieel en onmisbaar onderdeel van de koloniale samenleving. Die dwang nam vele vormen aan. Congolezen werden verplicht ingezet in grote openbare infrastructuurwerken – zo kwam op vrij korte tijd een indrukwekkend netwerk van spoorlijnen en wegen tot stand. Ze werden onder dwang uit hun dorpen weggehaald om te werken voor de nieuwe kapitalistische ondernemingen zoals de palmnotenplantages of de ertswinning (in de zuidoostelijke provincie Katanga: vooral koper; in het noordoosten van de kolonie: goud; enzovoort). Die bedrijven bevonden zich soms op grote afstanden van de plaats van herkomst, en de werkomstandigheden waren afgrijselijk – met grote desertie- en mortaliteitsgraden tot gevolg. Op die pijnlijke manier ontstond stilaan een Congolese loontrekkersklasse. De bevolking werd bovendien vaak opgeëist om de kolonisatoren en hun goederen over soms heel lange afstanden te dragen (portage). De Congolese landbouwers werden ook verplicht bepaalde exportgewassen (bijvoorbeeld katoen) te verbouwen en te verkopen aan Belgische kapitalistische bedrijven die de (lage) aankoopprijzen eenzijdig bepaalden. Wie niet voldeed aan de vastgelegde productiequota liep sancties op – ook lijfstraffen.


Arbeiders van de Huileries du Congo Belge (HCB) - het latere Unilever – op een oliepalmplantage, ca. 1955. Het bedrijf stond bekend om de dwangarbeid waaronder zijn werknemers gebukt gingen. Foto H. Nicolaï.
Arbeiders van de Huileries du Congo Belge (HCB) - het latere Unilever – op een oliepalmplantage, ca. 1955. Het bedrijf stond bekend om de dwangarbeid waaronder zijn werknemers gebukt gingen. Foto H. Nicolaï.

Geweld en uitbuiting waren dus pijlers waarop het Belgische koloniale regime was gebouwd – zoals dat ook het geval was in de andere koloniale samenlevingen. Een derde pijler treffen we eveneens in de andere West-Europese overzeese rijken aan, namelijk het racisme Racisme
Lees meer
. Voor witten en zwarten bestond een apart rechtssysteem: schuld en boete werden gemeten met twee maten en twee gewichten. Er bestond ook een feitelijke vorm van apartheid, omdat de leefwerelden en de menselijke contacten zoveel als mogelijk gescheiden werden gehouden. De zwarten werden ook dagelijks geconfronteerd met discriminaties, misprijzen en beledigingen, zelfs al was er soms ook sprake van vriendschappelijke en respectvolle relaties tussen witten en zwarten.

De dubbelzinnige beschavingszending

Met die rauwe realiteit pakten de Belgische koloniale overheden natuurlijk niet uit. Wel klaagde een handjevol politici, ambtenaren en geestelijken deze praktijken aan (vooral de 'overdreven' gedwongen rekruteringen). Dat gebeurde hoofdzakelijk binnenskamers of in vrij gesloten cenakels – maar zelden op het publieke forum. Het waren, voor alle duidelijkheid, geen antikolonialisten, wel 'reformistische' kolonialisten die voorstander waren van een humaner beleid, of christenen die de 'natuurlijke', authentieke levensstijl van de Congolezen wilden afschermen van de indringende moderniteit. Die kritieken brachten echter geen zoden aan de dijk. Zuiver economische overwegingen, die opkwamen bij de verantwoordelijken van de grote (mijn)bedrijven, leverden uiteindelijk wél een aantal verbeteringen op. Geconfronteerd met het nijpende en chronische tekort aan arbeidskrachten zetten ze, vooral vanaf het einde van de jaren 1920, meer in op de mechanisering van de bedrijfsexploitatie en op de betere verzorging van de zwarte werkers. Het machtige bedrijf Union Minière du Haut-Katanga speelde hierin een voortrekkersrol. Speciale barakken voor de arbeiders, dispenaria, medische consultaties, vrijetijdsverenigingen enzovoort, waren de meest spectaculaire uitingen van het bedrijfspaternalisme dat algauw – maar verkeerdelijk – werd voorgesteld als hét sociale gezicht van de hele koloniale samenleving. Aanvankelijk waren dergelijke verbeteringen van het lot van de Congolese werkers immers verre van algemeen. Pas in de jaren 1950 verbeterden de koopkracht en de consumptiepatronen van grotere groepen loontrekkers, vooral in de groeiende steden.

Ook in andere opzichten contrasteerde de periode na de Tweede Wereldoorlog met de voorgaande jaren. In 1949 lanceerde de koloniale overheid een ambitieus Tienjarenplan voor de economische en sociale ontwikkeling van Belgisch-Congo. Dankzij uitgebreide investeringen in allerlei domeinen begon de overheid de Congolese samenleving te 'moderniseren'. Toen kwamen ook de educatieve en medische initiatieven voor de Congolese bevolking op kruissnelheid. Vanaf het interbellum had de koloniale staat het basisonderwijs 'uitbesteed' aan de katholieke Kerk: in ruil voor subsidies en andere voordelen werden haar missionarissen belast met het verstrekken van een rudimentaire vorm van lager onderwijs aan zwarte kinderen. Geleidelijk bereikte dit systeem een – naar koloniale normen – zeer behoorlijke omvang. Ook op het Congolese platteland werd veel jongens en meisjes, hoofdzakelijk in de eigen taal, de basisvaardigheden inzake rekenen, lezen en schrijven aangeleerd. Geleidelijk aan werd ook voorzien in de technische scholing van een uitgelezen groep Congolezen, die aan de slag konden als laborant, medisch assistent, boekhouder, lagere bediende, locomotiefbestuurder en dergelijke meer. Verder doorgedreven en algemeen vormend secundair onderwijs werd echter doelbewust afgeremd, uit vrees voor de vorming van een 'onrijpe' en ontevreden groep geschoolde Congolezen. Hoger onderwijs kwam pas van de grond in de allerlaatste fase van het Belgische koloniale bewind (met de oprichting van de katholieke universiteit Lovanium bij Leopoldstad in 1954, en van de officiële universiteit van Elisabethstad twee jaar later).


Een operatie in het ziekenhuis van Sona-Bata, Neder-Congo, 1951. Na de oorlog leidde de sterke economische groei van de kolonie en de ‘stabiliseringspolitiek’ van de overheid onder meer tot grotere investeringen in de medische sector. (CegeSoma/Rijksarchief)
Een operatie in het ziekenhuis van Sona-Bata, Neder-Congo, 1951. Na de oorlog leidde de sterke economische groei van de kolonie en de ‘stabiliseringspolitiek’ van de overheid onder meer tot grotere investeringen in de medische sector. (CegeSoma/Rijksarchief)

Na de Tweede Wereldoorlog werd de gezondheidszorg een ander paradepaardje van de 'modelkolonie' Congo. Oorspronkelijk lagen de kaarten wel anders. Zoals we hoger zagen, heeft de intrusie van de witte veroveraars in de eerste fase van de kolonisatie immers gezorgd voor een enorme uitbreiding van de ziekten en van de mortaliteit onder de Congolese bevolking. Het Europese medische systeem was toen ook nagenoeg onbestaande. De weinige artsen die de kolonie telde waren hoofdzakelijk bedoeld voor de verzorging van de (schaarse) witte bevolking. Pas vanaf het interbellum begon de medische en hygiënische infrastructuur ook de autochtone bevolking te bereiken, in het begin hoofdzakelijk door grootschalige campagnes die een of andere endemische ziekte moesten bestrijden. Na 1945 breidde het netwerk van medische voorzieningen zich verder uit: het bestreek uiteindelijk zo goed als heel het territorium en behoorde tot de beste van de koloniale wereld.

Het abrupte en tragische einde van Belgisch-Congo

De Belgische overheden klopten zich graag op de borst met dergelijke verwezenlijkingen. Ze dachten en verkondigden dan ook dat de zwarte inwoners van de 'modelkolonie' best tevreden waren. Na 1945 stelden de koloniale onderdanen de Belgische dominantie blijkbaar niet in vraag; in de ogen van de Belgische verantwoordelijken kon het koloniale regime dus nog decennia duren. Die visie stond echter haaks op de realiteit. Onderhuids leefde er immers ongenoegen bij de zwarte bevolking.

Dat ongenoegen nam van oudsher doorgaans diffuse en individuele vormen aan, zoals tegendraadsheid, passiviteit, vlucht of ironie ten aanzien van de witte heersers. Gewelddadige en collectieve vormen van verzet bestonden echter ook. Tot aan de Tweede Wereldoorlog heerste er endemische 'onrust' op het Congolese platteland, die regelmatig moest worden onderdrukt door zogenaamde 'promenades militaires' van de Force Publique, de Congolese troepenmacht. Soms barstten zelfs regelrechte opstanden uit, zoals die van de Pende in 1931. In de industriële centra gingen de zwarte loontrekkers ook soms over tot actie, vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de productieve inspanning ten top werd gedreven. De bloedige repressie van een staking in Elisabethstad in 1941, die tientallen doden maakte, was slechts één van de vele symptomen van de sociale malaise in de vroege jaren 1940. Het verzet van de Congolezen tegen het koloniale bewind kwam verder ook tot uitdrukking in religieuze bewegingen die een min of meer openlijke kritiek op het witte bewind ventileerden. De bevreesde koloniale overheid hield die dan ook nauwlettend in het oog. Zo werden bijvoorbeeld aanhangers van de 'profeet' Simon Kimbangu (vanaf het begin van de jaren 1920) of de volgelingen van de Kitawala ('Watch Tower') regelmatig gestraft met opsluiting of met 'relegatie' (verbanning naar een andere streek).


Bloedige repressie van de staking van 1941 in Elisabethstad (Lubumbashi), geschilderd door Tshibumba Kanda-Matulu, jaren 1970.
Bloedige repressie van de staking van 1941 in Elisabethstad (Lubumbashi), geschilderd door Tshibumba Kanda-Matulu, jaren 1970.

Na de Tweede Wereldoorlog waren de uitingen van verzet tegen het koloniale bewind echter minder talrijk, minder uitgesproken en/of minder zichtbaar. De geleidelijke verbeteringen van de sociale toestand van (bepaalde delen van) de Congolese bevolking hebben daarin wellicht een rol gespeeld. Precies die vaststelling sterkte de koloniale autoriteiten in hun overtuiging dat ze Congo nog voor jaren, zelfs decennia zouden beheersen. Een nieuwe vorm van groeiende frustratie werd ondertussen niet opgemerkt, of er werd geen rekening mee gehouden. Zoals we hoger zagen, was er binnen de Congolese bevolking tijdens het interbellum stilaan een nieuwe groep ontstaan. Die groep bestond uit geschoolde werkkrachten die ondergeschikte functies vervulden in de administratie of de bedrijven. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen die bedienden en technici meer op het voorplan te staan. Niet alleen nam hun aantal toe (zonder evenwel massale proporties aan te nemen); ze werden door de koloniale overheid bovendien aangespoord om zich beter te integreren in het 'westerse leefpatroon'. Dankzij een speciale wetgeving kregen die zogenaamde 'évolués' ook perspectief op een speciaal statuut dat hun meer voorrechten zou geven dan de 'gewone', niet-verwesterste Congolezen. In de praktijk bleken de opwaartse sociale mobiliteit en vooral de gelijkberechtiging echter een ijdele hoop voor de betrokkenen. De geletterde en mondige évolués ontpopten zich bijgevolg als een broeihaard van frustratie en zelfs ongenoegen tegenover het starre koloniale regime dat weinig deed om de raciale discriminatie weg te werken. Een idee dat rond 1955 vorm kreeg in leidende koloniale kringen – de vorming van een 'Belgisch-Congolese gemeenschap' waarin de witte en de zwarte personen op voet van gelijkheid zouden samenleven in Congo – had niet veel om het lijf en kon het wassende tij van de Congolese ontevredenheid niet keren.

Vanaf 1956 ging het heel snel. Dat jaar publiceerde een groep katholieke évolués een manifest waarin – voor het eerst in de Congolese geschiedenis – een grondige politieke regimeverandering werd geëist. Algauw formuleerden andere groepen meer radicale standpunten: het woord 'onafhankelijkheid' was eruit. Het Congolese nationalisme was geboren. Het concretiseerde zich in de vorm van talrijke politieke partijen. De meesten hadden een etnische of regionale basis; slechts enkelen hadden een pan-Congolese ambitie en inworteling. In 1958 begon de Belgische regering eindelijk na te denken over de politieke toekomst van de kolonie. Op 13 januari 1959 werd een dubbelzinnige regeringsverklaring afgelegd, die door een toespraak van koning Boudewijn van Saksen-Coburg, Boudewijn I
Boudewijn (1930-1993) moest als gevolg van de koningskwestie op jonge leeftijd en onvoorbereid zijn vader opvolgen. Zijn koningschap werd getekend door de Congolese dekolonisatie, staatsh... Lees meer
, nog diezelfde dag, helemaal op scherp werd gesteld: de bedoeling van de Belgische autoriteiten was wel degelijk om Congo onafhankelijk te maken. Wanneer en hoe precies, werd nog in het ongewisse gelaten.

Nochtans was in Congo ondertussen de vlam in de pan geslagen. Op 4 januari 1959 hadden hevige en bloedig onderdrukte rellen in Leopoldstad de 'koloniale rust' definitief aan diggelen geslagen. Het Congolese protest nam toe, niet alleen in de hoofdstad. De autoriteiten begonnen hun greep op de situatie te verliezen. Een militair ingrijpen was voor de Belgische politieke partijen echter uitgesloten. Aangezien België de koloniale oorlog afwees, was de dialoog met de talrijke Congolese politieke partijen de enige optie. Dat gesprek werd effectief opgestart in Brussel in januari 1960. In enkele weken tijd slaagde deze zogenaamde rondetafelconferentie er ook in om een akkoord te bereiken. De onafhankelijkheid werd bepaald op 30 juni van datzelfde jaar. De toekomstige Congolese republiek moest in allerijl worden uitgewerkt; vrije verkiezingen werden gehouden in mei. De pan-Congolese partij Mouvement National Congolais kwam als overwinnaar uit de bus. Haar leider Patrice Lumumba werd bijgevolg Eerste Minister. De aanvoerder van de Abako (Alliance des Bakongo), een regionale partij die domineerde in Beneden-Congo, Joseph Kasa Vubu, werd president van de republiek.


Toespraak door premier Patrice Lumumba tijdens de onafhankelijkheidsplechtigheid in het Paleis der Natie in Leopoldstad. Rechts koning Boudewijn en president Kasavubu, 30 juni 1960. (Liberas, 450515)
Toespraak door premier Patrice Lumumba tijdens de onafhankelijkheidsplechtigheid in het Paleis der Natie in Leopoldstad. Rechts koning Boudewijn en president Kasavubu, 30 juni 1960. (Liberas, 450515)

Op het eerste gezicht was de dekolonisering van Congo dus feilloos verlopen. In recordtijd waren de Belgen en de Congolezen erin geslaagd om zonder veel bloedvergieten een einde de stellen aan 75 jaar koloniaal bewind. Het hele bouwwerk van de dekolonisatie was echter bijzonder broos. Heel wat cruciale problemen waren niet geregeld, meer bepaald de financieel-economische hete hangijzers en de organisatie van de Congolese troepenmacht. Het was bovendien zonneklaar dat het starre en weinig voortuitziende koloniale beleid bittere vruchten had afgeworpen. De afrikanisering van de leidende of zelfs maar intermediaire functies (in het leger, de administratie, de bedrijven, enzovoort) stond nog nergens, want de koloniale autoriteiten hadden de vorming van dergelijke elites precies bewust afgeremd. De Belgen waren er bijgevolg van overtuigd dat de jonge Congolese staat onmogelijk op eigen benen zou kunnen staan. Inmenging vanuit Brussel was in hun ogen dan ook een evidentie. Ze hadden het vaste voornemen om de Congolese republiek te 'sturen', meer bepaald door de aanwezigheid van witte ambtenaren en raadgevers die de jonge, onervaren Congolezen zouden bijstaan en 'raadgeven'. Zo zouden ook de grote Belgische economische belangen gevrijwaard worden.

Deze geestesgesteldheid heeft een beslissende rol gespeeld in de Congocrisis die slechts enkele dagen na de feestelijke viering van de onafhankelijkheid op 30 juni 1960 losbarstte. Op 4 en 5 juli brak muiterij uit in de Force Publique omdat zwarte soldaten ontevreden waren over hun situatie –een van de problemen die de rondetafelconferentie niet geregeld had. Die incidenten ontketenden algauw fysieke aanvallen op witte mannen en vrouwen, die ten slotte leidden tot een massale vlucht van de Belgen en Europeanen. Een eenzijdige militaire interventie van de Belgen maakte de situatie explosief, want ze veroorzaakte een breuk met de Congolese regering, die de kwestie aanhangig maakte bij de Verenigde Naties. Congo werd zo in de kortste keren een cruciale inzet van de Koude Oorlog en gleed weg in een jarenlange burgeroorlog, onder meer door het afscheuren van enkele Congolese provincies met de steun van de Belgen. Zo mondde het Belgische kolonialisme uit in een oeverloze crisis die tot zich tot vandaag laat voelen.

Literatuur

– C. Young, Politics in the Congo, Princeton, 1965.
– D. Vangroenweghe, Rood rubber. Leopold II en zijn Congo, Brussel-Amsterdam, 1985.
– J. Vanderlinden, La crise congolaise, Brussel, 1985.
– M. Depaepe & L. van Rompaey, In het teken van de bevoogding. De educatieve actie in Belgisch-Congo (1908-1960), Leuven, 1995.
– J.-L. Vellut, F. Loriaux & F. Morimont, Bibliographie historique du Zaïre à l’époque coloniale (1885-1960). Travaux publiés en 1960-1996, Louvain-la-Neuve-Tervuren, 1997.
– J. Stengers, Congo. Mythes et réalités. 100 ans d'histoire, Gembloux, 1999.
– Ch. D. Gondola, The History of Congo, New York, 2002.
– G. Nzongola-Ntalaja, The Congo from Leopold to Kabila: a People's History, London, 2002.
– J.-L. Vellut (red.), Het geheugen van Congo. De koloniale tijd, Tervuren-Gent, 2005.
– G. Vanthemsche, The Historiography of Belgian Colonialism in the Congo, in: C. Levai (red.), Europe and the World in European Historiography, Pisa, 2006, pp. 89-119 (online www.cliohres.net/books/6/Vanthemsche.pdf).
– F. Buelens, Congo 1885-1960. Een financieel-economsiceh geschiedenis, Berchem, 2007.
– I. Ndaywel è Nziem, Nouvelle histoire du Congo: des origines à la République démocratique, Brussel-Kinshasa, 2009.
– D. van Reybrouck, Congo : een geschiedenis, Amsterdam, 2010.
– G. Vanthemsche, Belgium and the Congo 1885-1980, Cambridge-New York, 2012.
– P.-L. Plasman, Léopold II, potentat congolais. L'action royale face à la violence coloniale, Brussel, 2017.
– I. Goddeeris, A. Lauro & G. Vanthemsche (red.), Koloniaal Congo. Een geschiedenis in vragen, Kalmthout, 2020.
– D. Tödt, The Lumumba Generation. African Bourgeoisie and Colonial Distinction in the Belgian Congo, Berlin, 2021.
– J.-L. Vellut, Congo. Ambitions et désenchantements 1880-1960, Parijs, 2021(2).

Suggestie doorgeven

2023: Guy Vanthemsche

Inhoudstafel