Orangisme

Begrip

Het orangisme is de verzamelterm voor het verzet tegen de Belgische afsplitsing van het Koninkrijk der Nederland onder leiding van Willem I van Oranje.

Alternatieve term
Orangist
Oranjegezind
Leestijd: 18 minuten

Het orangisme is de verzamelterm voor het verzet tegen de Belgische afsplitsing van het Koninkrijk der Nederland onder leiding van Willem I van Oranje. De beweging situeerde zich grotendeels in de zuidelijke elite, maar kende toch vrij veel diversiteit. Er waren de koningsgetrouwe elitelieden, de economische burgerij, de geleerden en de pers, de magistraten en ambtenaren, officieren uit het Belgische leger, liberalen en een minderheid katholieken. Het was een overwegend grootstedelijk fenomeen, maar ook daarbuiten was er aanhang. Het orangisme was een overwegend Franstalige beweging, wat onder andere te verklaren valt door de elitaire leden. Het verzet werd zowel in de pers als op de straat gevoerd en was regelmatig erg gewelddadig. De trouw aan en de steun van koning Willem I was het levensbloed van de beweging. Na de abdicatie en het overlijden van Willem I zwakte de beweging af. Ze kende nadien nog een meerzijdige, doch beperkte invloed.

In tegenstelling tot wat doorgaans in de Belgische historiografie wordt geschreven, is het Belgisch orangisme geen onbeduidende, marginale beweging geweest. Het ontstond reeds in het begin van de revolutionaire gebeurtenissen van september 1830 ( Belgische Revolutie Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
), als verzet tegen al wie de scheiding wilde tussen het Noorden en het Zuiden van het in 1815 tot stand gekomen Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (VKN) onder leiding van koning Willem I van Oranje-Nassau der Nederlanden, Willem I
Willem I (1772-1843) was koning der Nederlanden van 1815 tot 1840, en dus ook tussen 1815 en 1830 (de jure tot 1839) van het zuidelijke deel daarvan. Zijn beleid inzake de nationale taal ... Lees meer
. Het zou pas tegen het einde van de jaren 1840 een stille politieke dood sterven, maar in de culturele sector nog wel enige tijd verder leven.

Een goed vertakte en georganiseerde beweging

De orangistische beweging werd gedragen door de meerderheid van de zuidelijke elite en ze sloot rechtstreeks aan bij de regeringsgetrouwe elite die tevreden was met het beleid van Willem I van voor 1830. Als men zich op de zuidelijke voorstanders van het VKN focust, dan ontstaat er inderdaad een beeld dat mee verklaart waarom de contrarevolutionaire beweging na 1830 uit verschillende groepen bestaat. Zo waren er de talrijke koningsgetrouwe edellieden, meestal overtuigde legitimisten, die het waardeerden dat de koning hen in het bestel een bevoorrechte positie had gegeven. Waarom de economische burgerij zo’n belangrijke component was en de beweging zelfs leidde, is ook te begrijpen: de economische interventiepolitiek van de koning kwam zowel industriëlen, grote handelaars, reders, financiers en de bouwers van infrastructuurwerken ten goede. De steun die de koning aan de wereld van de geleerden, het onderwijs, de pers en de cultuur schonk, trok dan weer hoger opgeleiden, intellectuelen, journalisten en ook beoefenaars van vrije beroepen aan. Waarom voormalige bestuurders, magistraten en zeker fiscale ambtenaren een vrij grote groep vormden, is ook duidelijk. Zij wilden immers hun verkregen posities beschermen. Geëngageerde juristen speelden in al die groepen niet zelden een prominente rol. Uit het onderzoek blijkt tevens de aanwezigheid van een redelijk grote groep van ambtenaren in Belgische overheidsdienst, die ofwel een binnenkamers orangisme aan de dag legden, of zelfs openlijk verzet pleegden. Heel wat ontevreden officieren in het Belgische leger namen eveneens aan de beweging deel, terwijl er ook banden waren met de middengroepen die te lijden hadden onder de economische en sociale gevolgen van de revolutie. Om diezelfde reden ontstonden er ook in de arbeidersklasse bepaalde affiniteiten met de beweging, althans voor zover het om door de koning ondersteunde bedrijven ging.

Dat orangisten allemaal antiklerikale liberalen waren, blijkt al evenmin te kloppen. Er bevond zich namelijk een flinke minderheid gelovige katholieken in de beweging, vooral bij de adel maar ook bij de voormalige bestuurlijke elite. De groep Rooms Katholieke geestelijken die de religieuze politiek van Willem I aanvaardden, was talrijker dan voorheen werd vermoed en dat geldt dus ook voor hun aanwezigheid in de orangistische tegenbeweging. Ook het beeld van een exclusief grootstedelijke beweging moet worden bijgesteld. De dichtst bevolkte steden kenden natuurlijk wel de grootste centra, maar in de meeste provinciesteden en stadjes waren er ook centra of kernen en her en der was er zelfs sprake van een plattelandsorangisme. Aan organisaties ontbrak het de beweging al evenmin. De hoofdkwartieren bevonden zich in Den Haag en Brussel, er waren dependances in Aken, Parijs en Rijsel en een overkoepelende Association nationale coördineerde de activiteiten van de lokale netwerken met hun militante spilfiguren, hun trouwe aanhangers, hun lezers van orangistische kranten en hun kiezers, die allen samen een eigen politiek-cultureel universum vormden met tal van open en gesloten verenigingen en veel familieverbanden.

Voor de nieuwe Belgische staat in wording was deze beweging allesbehalve ongevaarlijk. Dat bleek onder meer in maart 1831 bij de bijna succesvolle orangistische coup waaraan generaals en prominenten uit Belgische regeringskringen deelnamen. Of tijdens de Tiendaagse Veldtocht van begin augustus 1831, waaraan ook officieren uit het Belgische leger opnieuw hulp boden en de overwinning van het Nederlandse leger enkel door de tussenkomst van de Fransen werd verijdeld. Door hun hardnekkige oppositie in de publieke sfeer brachten de orangisten bovendien heel wat schade toe aan de consolidatie van de Belgische staat. In een politiek bestel waaraan slechts één procent van de mannelijke bevolking kon deelnemen, is een beweging die ettelijke duizenden eliteleden telde immers niet te onderschatten. Bij dat oppositievoeren en provoceren gingen de orangisten trouwens erg ver. De oppositie moest immers een klimaat creëren dat gunstig was voor de restauratie en Europa laten zien dat de Belgische elite niet wilde weten van de revolutie, noch van het parlement, en ook niet van koning Leopold I en zijn regeringen. Vooral de orangistische pers en de scherpe pennen van de journalisten droegen actief bij aan het beeld dat België zonder het Noorden en zijn koning niet leefbaar was. Ook vanuit de steden, waarin ze machtsposities bezaten, werd er hard verzet geboden, terwijl Leopolds gezag met kwetsende en sarcastische artikels werd ondermijnd. Bij dat oppositievoeren werden alle middelen ingeschakeld, tot en met het aanknopen van allianties met Belgische antiklerikale en radicale oppositiegroepen. Als er maar oppositie kon worden gevoerd.

Dat harde orangistische verzet verklaarde dan weer waarom de Belgische revolutionairen de strijd tegen de orangisten even hard, zo niet nog harder, aanpakten. De Belgische revolutie was dan ook veel gewelddadiger dan historici vroeger durfden toe te geven. Geweld tegen de bestuurs- en de juridische elite, tegen fabriekseigenaars, tegen regeringsjournalisten, tegen fiscale ambtenaren, tegen magistraten, geweld bij het afdwingen van adhesies, bij de afzettingen en epuraties, tal van fysieke aanvallen tot en met een paar lynchpartijen, en tal van uitbarstingen van meestal door geweldentrepreneurs georganiseerde volkswoede: de orangistische tegenstanders van de revolutie maakten het allemaal mee. Deze fysieke aanvallen en de talrijke plunderingen en vernielingen zetten er velen toe aan te vluchten, zodat er buiten België en ook in het Noorden verschillende ballingengemeenschappen ontstonden. Als reactie op deze orangistische tegenacties en provocaties ging België een steeds repressiever beleid voeren. De afkondiging van de staat van beleg, de toepassing van diverse dwangmiddelen, en de toegelaten gewelddadige volksterreur richtte heel wat schade aan het Belgische liberale imago aan. De persvrijheid werd aan banden gelegd en het ene proces na het andere volgde, tot de Belgische regering midden 1834 meerdere journalisten uitwees en een repressiewet elke uiting van orangisme strafbaar stelde. Met deze repressiepolitiek bracht België de oppositiewapens van de orangisten hoe dan ook flinke slagen toe.

Een Franstalige beweging met een zwak flamingantisch broertje

Groot-Nederlandse Groot-Nederland
Groot-Nederland is een politiek en cultureel begrip dat respectievelijk staat voor een staatkundige vereniging van België of Vlaanderen met Nederland en de culturele en taalkundige samen... Lees meer
historici hebben steeds geponeerd dat de Belgische revolutie van 1830 geen zaak van Vlaanderen was – deze Nederlandstalige regio zou veeleer passief zijn gebleven – maar wel van een francofone minderheid uit Brussel en Wallonië. De grondleggers van de Vlaamse beweging schilderden deze historici bovendien graag af als dé steunpilaren van het orangisme. Nu we het globale beeld van het Belgische orangisme beter kennen, blijkt dit maar de halve waarheid te zijn. Onmiddellijk na 1830 gaven meerdere literatoren die onder Willem I heel wat steun kregen, inderdaad uiting aan hun Oranjetrouw, maar de tenoren onder hen, met Jan Frans Willems Willems, Jan Frans
Jan Frans Willems (1793-1846), de “vader van de Vlaamse beweging”, was dichter, polemist, filoloog, tekstediteur en initiatiefnemer of lid van tal van academies en genootschappen in binne... Lees meer
op kop, zochten al vrij snel het Belgische regime op en verdedigden het zelfs in hun geschriften, hetzij omdat ze hun jobs niet wilden verliezen, hetzij om van de regering financiële steun te krijgen voor hun literaire activiteiten in het Nederlands. Anderen, die in Belgische overheidsdienst waren getreden, bleven de scheiding weliswaar betreuren, maar ze deden dat meestal binnenkamers of schreven voor de eigen beperkte kring. In de groep literatoren heerste overigens verdeeldheid. We treffen overtuigde revolutionairen onder hen aan, terwijl de katholieken in de groep eveneens Belgisch georiënteerd waren. Kortom, slechts enkelen hadden contact met de georganiseerde orangistische beweging. De literatoren voelden zich over het algemeen immers niet geroepen om deel te nemen aan het harde georganiseerd verzet tegen de nieuwe staat. Om beter weerwerk te bieden aan het oprukkend Frans in België bleef de meerderheid wel pleiten voor de taaleenheid met het Noorden, maar ook die activiteiten vonden plaats buiten het orangistische circuit.

Deze ontwikkeling had veel te maken met het feit dat het georganiseerde orangisme vooral een Franstalige beweging was en ook sterk ingeplant was in Brussel en in Wallonië. Zeker, het Gentse centrum was het meest robuuste en ook in Antwerpen was er een sterke aanhang en in talrijke Vlaamse stadjes treffen we actieve centra aan, maar Luik en Brussel moeten als grootsteden geenszins onderdoen, terwijl het orangisme in Waalse steden als Bergen, Doornik, Namen en Verviers goed wortel schoot en we in Marche en Charleroi zelfs kernen met vrijwilligerskorpsen aantreffen, een fenomeen dat Vlaanderen nauwelijks kende. Het Frans domineerde zonder meer de beweging. Dit is overigens niet vreemd, aangezien het om een elite ging en die was in die periode ook in Vlaanderen en Brussel verfranst. Frans was dus ook voor de orangisten hun cultuurtaal en niet het Nederlands. Onderling, met de koning en met Den Haag werd dan ook vooral in het Frans gecorrespondeerd. Het Belgisch orangisme was met andere woorden hoofdzakelijk een Franstalige aangelegenheid waardoor de beweging goeddeels afgesneden was van de Nederlandstalige middengroepen in Vlaanderen en de banden met de taalminnaren beperkt bleven. In de beweging werden zij dan ook als de zwakke, kleinere broertjes gepercipieerd, die voor bepaalde oppositiedaden tegen de regering steun verdienden, maar die men wegens hun toenadering tot België evenzeer afwees. Tussen de ontwakende Vlaamse beweging, die zich afzette tegen de Franstalige politiek van het nieuwe regime, en het georganiseerde orangisme waren er dus maar zwakke banden.

Afgestoten door het oude Nederland maar trouwe bondgenoot voor en van de koning

Wie verwacht dat de Belgische orangistische beweging op veel steun uit het oude Nederland kan rekenen, komt bedrogen uit. Het Noorden stootte het Zuiden integendeel af en er was veel weerstand tegen de politiek van Willem I om ook na de mislukte Tiendaagse Veldtocht van augustus 1831 Nederland en België onder één dynastie te houden. De Europese mogendheden wilden dat immers ook niet meer. Frankrijk was al van in 1830 gekeerd tegen het behoud van een sterke noordelijke bufferstaat, voor Engeland was het Verenigd Koninkrijk van Willem I geen oorlog waard en midden 1832 legden ook Rusland, Oostenrijk en Pruisen zich neer bij het onafhankelijke België. Vanaf 1832 sloeg de twijfel over deze dure volhardingspolitiek eveneens hard toe bij de Nederlandse economische en politieke elite, in het parlement en in de publieke opinie. Het leger moest immers op voet van oorlog worden gehouden en de zware staatsschuld geraakte op deze wijze maar niet vereffend. Nieuwe militaire aanvals- of verdedigingsplannen werden dan ook tegengehouden en van steun aan het Belgische orangisme wilde men in deze kringen al evenmin weten. Integendeel, omdat ze de beëindiging van Willems volhardingspolitiek afremden, werden de Belgische orangisten aangevallen en zelfs de bannelingen konden op weinig sympathie rekenen. Voor 1830 waren er tussen de zuidelijke en de noordelijke elite trouwens ook al geen erg nauwe banden gegroeid. Een solidariteitsbasis ontbrak dan ook. Kortom, vanuit het Noorden werd dus duidelijk een domper gezet op het verlangen van de Belgische orangisten naar een snel herstel van het koninkrijk. In 1838 was de druk op de koning zo groot geworden dat hij het Verdrag met België ondertekende. Na zijn abdicatie en de inhuldiging van zijn opvolger Willem II in oktober 1840, werd het noordelijke verzet nog groter. De orangisten werden immers mee verantwoordelijk geacht voor het financiële debacle en voor de vernederende internationale situatie waarin Nederland was terechtgekomen. Dat de laatste coup van oktober 1841 mislukte, maakte de zaak enkel maar erger.

Het Belgisch orangisme was met andere woorden een beweging die het vooral moest hebben van de steun van koning Willem I en, na 1840, van Willem II. Vorstentrouw hield de beweging samen. De koning was de spil van de beweging, het centrum van hun leefwereld, hun belangrijkste politieke referentiepunt, hun steun in moeilijke tijden en via zijn volhardingspolitiek stond hij symbool voor een betere economische en politieke toekomst. Acht jaar lang was hij immers vastberaden en niet van plan afstand te doen van het Zuiden, ondanks het verzet en het ingrijpen van vooral Frankrijk en Engeland. Het Belgische orangisme liet Europa zien dat de koning in zijn volhardingspolitiek op de steun van een sterke elitebeweging kon rekenen. Een stevig omarmde Oranjecultus, met veel symbolen en rituelen begeleidde deze vorstentrouw en dit legitimistische denken en zorgde voor psychologische en politieke ondersteuning. Wie loyaal was of in dienst van de beweging stond, kon steeds op financiële ondersteuning rekenen. Onder Willem II werd die steun enigszins problematischer, maar ook hij liet de voormalige ambtenaren, de leidende figuren van de beweging, de armlastigen en de slachtoffers van de Belgische repressie niet in de steek.

Toen de steun van de koningen afnam, zou ook de beweging zelf verkleinen. Na de ratificatie van het Verdrag van de 24 Artikelen medio 1839 en de abdicatie van Willem I, zien we een aantal overtuigde orangisten de weg naar de integratie in het Belgische bestel inslaan. Zowel de Nederlandse gezant als koning Leopold I ondersteunden dit toenaderingsproces. De onverzettelijken daarentegen legden zich ook nu nog niet neer bij België. De geldelijke ondersteuning uit Den Haag aan henzelf, aan hun organisatie en hun pers sterkte hen in die houding. Pas toen die koninklijke hulp afnam of verdween, stierf het politieke orangisme een stille dood. Drie kantelmomenten kunnen we dit in verband aangeven. Ten eerste was er het overlijden van Willem I in december 1843. Ten tweede was er de toenadering van Willem II tot Leopold I van Saksen-Coburg, Leopold I
Leopold I (1790-1865) was de eerste koning der Belgen. Hij werd als prins uit het hertogelijk huis van Saksen-Coburg-Gotha in 1831 vanwege zijn uitgebreid Europees netwerk tot de Belgisch... Lees meer
in het revolutiejaar 1848, als de Nederlandse koning vreesde dat het republikeinse Frankrijk België zal veroveren en zijn eigen troon in gevaar zal komen. Ten derde was er het overlijden van Willem II in 1849 en de beslissing van zijn opvolger Willem III om een einde te stellen aan het politieke orangisme. Het Belgische orangisme was nu één voor één zijn leiders verloren en werd omgevormd tot een heimweecultus naar het verloren koninkrijk.

De nawerking van het orangisme

Er zijn een aantal aanwijzingen die aantonen dat dit nostalgische orangisme nog een tijd bleef nawerken. Eenzelfde beweging was het echter niet meer: het ging immers om nieuwe generaties die de orangistische basis nog wel respecteerden, maar ook beïnvloed werden door nieuwe denkrichtingen en politieke ontwikkelingen. Zo zette de tendens om zich in het Belgische bestel te integreren zich na 1848-49 nog scherper door. Deze oud-orangisten lagen trouwens mee aan de basis van de minder vijandige verhouding tussen België en Nederland vanaf de jaren 1860 en zetten zich ook af tegen het oprakelen van voor de Nederlanders beledigende herinneringen aan 1830. Om economische redenen waren de liberale regeringen dan eveneens bereid een meer verzoenende houding aan te nemen.

Dat neemt echter niet weg dat er ook na 1850 nog altijd onverzettelijke orangisten waren. Onder de adel, waar de familietradities hecht waren, bevonden zich families die in het Nnoorden bleven, zich als Nederlanders lieten registreren of opteerden voor de integratie in de Nederlandse adel. Anderen lieten zich in België dan weer niet opnemen in de Belgische adel en wachtten daar zelfs vrij lang mee. Kortom, in sommige families was de integratie een heel langzaam proces. Maar ook met betrekking tot het stedelijk verenigingsleven konden er vragen worden gesteld. De loges zijn in bepaalde steden stevige orangistische steunpilaren geweest en in Gent zal Le Septentrion onder het Groot Oosten der Nederlanden blijven ressorteren tot de dood van de grootmeester, prins Frederik (1882). Gent kende trouwens ook nog andere verenigingen die orangistisch bleven. Antwerpse loges die tegen het einde van de 19de eeuw in het Nederlands gingen werken, staken hun Nederlandse voorkeur evenmin onder stoelen of banken. In het Antwerps stadsonderwijs leefde die trend trouwens ook.

Het liberale flamingantisme hernam de orangistische erfenis na 1850 op een vrij prominente wijze. Als erfgenamen van de Vlaamse literatoren die al voor 1850 in hun strijd voor het Nederlands op de steun van het Noorden rekenden, investeerden ze verder in deze samenwerking en voor een nauwere band met Nederland. Ze hadden zowel in Gent, in Antwerpen als in Brussel actieve spilfiguren en het Willemsfonds was de succesvolle culturele organisatie waarop ze konden bouwen. Aspecten van de orangistische cultus waren hen bovendien niet vreemd. Deze jongere generaties koppelden echter steeds meer de heimwee naar het VKN aan hun vrees voor Frankrijk en hun antiklerikalisme. Vanaf het einde van de jaren 1850 overheerste immers de tegenstelling tussen katholieken en antiklerikalen het politieke klimaat. 1830 was voor die Vlaamsgezinde liberale kringen een grove vergissing en men dacht op dat moment aan een politiek verbond of aan een federale staat met Nederland. Velen betwijfelden echter de haalbaarheid hiervan omdat ze wisten dat daar in Nederland weinig animo voor was.. Ook onder de Franstalige intellectuelen die de Vlaamse strijd ondersteunden, was er nog steeds weerstand tegen 1830 en sommigen onder hen zagen eveneens heil in een vorm van federalisme Federalisme
Sinds het begin van de 20ste eeuw behoort federalisme tot het programma van eerst de Waalse en vervolgens ook de Vlaamse beweging. Vanaf 1970 is de transformatie van België van unitaire t... Lees meer
. Om zich nog scherper af te zetten tegen het Belgisch klerikalisme zullen ze bijna allen de heroïek van de geuzenstrijd van de 16de eeuw centraal stellen. Ze schreven erover en samen met Nederland zal het gevecht tegen de Spaanse katholieken herdacht worden.

Tot slot ontdekt men ook in de socialistische beweging van de tweede helft van de 19de eeuw een zekere orangistische erfenis. Vooral onder de arbeiders van de bedrijven die op de steun van Willem I hadden kunnen rekenen (Gent, Luik), had er zich een zeker volks orangisme ontwikkeld. Bij de coups en de rellen is dit alleszins aan het licht gekomen. Sociaaleconomisch heimwee naar het VKN ligt dan ook aan de basis van dit laat-19de-eeuwse orangisme dat zich van 1830 afkeert. Onder het VKN werden de arbeiders beter behandeld dan onder het huidige Belgische regime, zo klinkt het bij verschillende socialistische leidersfiguren. In Gent, Antwerpen en Brussel zal dit discours zelfs nog tot aan de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
worden gehoord.

Literatuur

- F. Van Kalken, Commotions populaires en Belgique (1834-1902), 1936.
- M. de Vroede, Het Orangisme in de Vlaamse Beweging, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, 1947-1948, nr. 2, pp. 964-995.
- J. Stengers, Sentiment national, sentiment orangiste et sentiment français à l'aube de notre indépendance, in: Revue Belge de Philologie et d'Histoire, jg; 28, 1950, nr. 3/4, pp. 1-70.
- A. Vermeersch en H. Wouters, Bijdragen tot de geschiedenis van de Belgische pers, 1830-1848, 1958.
- H. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, 1963-1965, 4 dln.
- A. Deprez, De jonge Snellaert (1809-1838), 1970.
- E. Witte, Politieke machtsstrijd in en om de voornaamste Belgische steden, 1830-1848, 1973.
- C. Tamse, Nederland en België in Europa (1859-1871). De zelfstandigheidspolitiek van twee kleine staten, 1973.
- M. Magits, De Volksraad en de opstelling van de Belgische Grondwet van 7 februari 1831. Een bijdrage tot de wordingsgeschiedenis van de Belgische konstitutie, Vrije Universiteit Brussel, onuitgegeven proefschrift, 1977.
- A. Cordewiener, Organisations politiques et milieux de presse. L’expérience liégeoise, 1978.
- E. Gubin, Bruxelles au XIXe siècle: berceau d’un flamingantisme démocratique, 1979.
- A. Vermeersch, Ontstaan, personele en structurele ontwikkeling van de Brusselse opiniepers, 1814-1830, Universiteit Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1981.
- P. van Hille, Het Hof van Beroep te Brussel en de rechtbanken van eerste aanleg in Oost- en West-Vlaanderen onder Nederlands bewind, 1981.
- E. Gubin, Nationalité politique et nationalité linguistique: l'attitude du mouvement flamand à l'égard des Pays-Bas (1830-1860), in: Acta van het colloquium over de geschiedenis van de Belgisch-Nederlandse betrekkingen tussen 1815 en 1945 - Colloque historique sur les relations belgo-neerlandaises entre 1815 et 1945. Brussel-Bruxelles 10-12/12/1980, 1982, pp. 329-352.
- L. François Nederland en de Société Générale na 1830: de afkoop van een koninklijke participatie, in: Acta van het colloquium over de Geschiedenis van de Belgisch-Nederlandse betrekkingen tussen 1815 en 1945, 1982.
- J. Verschaeren, Julius Vuylsteke. Klauwaard & Geus, 1984.
- L. François, Elite en gezag : analyse van de Belgische elite in haar relatie tot de politieke regimewisselingen, 1785-1835, Universiteit Gent, doctoraat, 1987.
- P. Lenders (red.), Het politieke personeel, 1780-1830, 1993.
- F. Judo, Het antiklerikalisme in de Brusselse orangistische pers (1831-1834), in: Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse maatschappij voor taal- en letterkunde en geschiedenis, volume 48, 1994, pp. 143-154.
- G. Deneckere, Anti-orangistische plunderingen als purificatieriten (1831-1834), in: Handelingen der Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, volume 48, 1994, pp. 69-86.
- G. Deneckere, De plundering van de orangistische adel te Brussel in april 1834. De komplottheorie voorbij, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, jg. 26, 1996, nr. 3-4, PP. 29-63.
- F. Judo De lange aanloop naar de aprilrellen van 1834. Een bijdrage tot de geschiedenis van het orangisme te Brussel, 1832-1834, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, jg. 26, 1996, nr. 1-2, pp 85-103.
- J. Tyssens (red.), Van wijsheid met vreugd gepaard. Twee eeuwen vrijmetselarij in Gent en Antwerpen, 2003.
- E. Witte, De 19de eeuwse literator en de maatschappelijk-politieke aspecten van zijn tijd, in: A. Deprez e.a. (red.), in: Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de negentiende eeuw deel III, Gent, 2003, pp. 1-92.
- M. van Ginderachter, Het rode vaderland. De vergeten geschiedenis van de communautaire spanningen in het Belgische socialisme voor WOI, 2005.
- F. Judo en S. Van de Perre (red.), De prijs van de Scheiding. Het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, 1830-1839, 2007.
- J.Weyermars, Stiefbroeders. De Zuid-Nederlandse literatuur en het literaire bedrijf in het VKN, 1814-1834, 2012.
- L. Stijnen, Jan Frans Willems: vader van de Vlaamse beweging, 2012.
- H. Liebaut, Het orangisme in het Waasland, 2013.
- J. Koch, Willem I, 1772-1843, 2013.
- J. van Zanten, Willem II, 1792-1849, 2013.
- E. Witte, Het verloren koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie, 1828-1850, 2014.
- E. Witte, Hoe oranjegezind waren de taalminnaren?, in: Wt. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, jg. 73, 2014, nr. 2, pp. 105-129.
- E. Witte, De Oranjecultus in België, 1815-1850, in: H. te Velde en D. Haks (ed.), Oranje onder. Populair orangisme van Willem van Oranje tot nu, 2014, pp. 157-176.
- R. Aerts en G. Deneckere (red), Het (on)verenigd koninkrijk, 2015
- R. Dagnino, Twee leeuwen, één kruis.De rol van de katholieke culturele kringen in de Vlaams-Nederlandse verstandhouding, 1830-1900, 2015.
- E. Witte, De sociale samenstelling van het Belgisch orangisme: een verkenning de sociale aspecten, in: Brood en Rozen, 2015,3, pp.23-37.
- E. Witte, L’aristocratie belge et l’orangisme (1815-1850), in: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, deel 93, 2015, pp. 439-486.
- E. Witte, De Belgische orangistische adel I De zuidelijke adel in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), in: Virtus, vol. 25, 2018, pp. 79-102.

- E. Witte, Het Belgische Orangisme en de Vrijmetselarij (1828-1850), in: Acta Maçionica, 28, 2018, pp. 7-22.
- J. Tollebeek, E. Witte en G. Kurgan-van Hentenryk (red.), De wereld van de Zuidelijke geleerden: de Académie royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles onder Willem I, 2018.
- M. van Ginderachter, The Everyday Nationalism of Workers: A Social History of Modern Belgium, 2019.
- E. Witte, De Belgische orangistische adel, deel II. De rol van de adel in het Belgisch orangisme (1830-1850), in: Virtus, vol.26, 2019, pp. 93-117.
- E. Witte, Achter de schermen van de contrarevolutie in België De Prins van Oranje en de coups van 1831, in Groniek, 2019, nr. 221 pp. 443-455.
- E. Witte, Members of the Senate in the Southern Netherlands (Belgium) between restoration and revolution (1815–1831), in: N.Bijleveld e.a. (red.), Reforming Senates, 2020, pp. 43-59.

Suggestie doorgeven

1998: Luc François

2023: Els Witte

Databanken

Inhoudstafel