Van de Perre, Alfons

Persoon
Luc Vandeweyer (1998)
Volledige voornaam
Jozef Alfons
Geboorte
Geel, 13 juli 1872
Overlijden
Wijnegem, 4 augustus 1925
Leestijd: 9 minuten

Deed zijn humaniora aan het college te Geel waar de latere hoofdredacteur van De Student, Gustaaf Janssens, als leraar een grote invloed op hem uitoefende. Van de Perre studeerde vervolgens geneeskunde te Namen (1890- 1992) en daarna te Leuven (tot 1897).

In 1898 te Geel gevestigd als jong arts had hij sympathie voor de daensistisch geïnspireerde christen-democratische kringen, wat hem door de conservatieve burgerij kwalijk werd genomen (Daensistische Beweging). Het werd duidelijk dat hij daardoor geen kans zou krijgen in de plaatselijke katholieke partij en in 1900 trok hij naar Borgerhout. In Antwerpen profileerde hij zich, met voordrachten en publicaties, als een arts die zijn schouders zette onder de volksopvoeding op het medische vlak. Vrij snel kwam hij dan ook in contact met de Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, waarvoor hij talrijke geneeskundige voordrachten hield.

Daarnaast was het flamingantisme Van de Perres geliefkoosd actieterrein. Daar ageerde hij in de geest van Lodewijk de Raet: de V.B. was niet alleen een taalstrijd, maar ook een strijd voor de sociale en economische ontvoogding van Vlaanderen. Naar aanleiding van de strijd voor het wetsvoorstel-Edward Coremans op de vernederlandsing van het vrij middelbaar onderwijs wierp hij zich in 1906 voor het eerst in de actieve V.B. Hij ging toen een polemiek aan met pater Jules Verest die sterk de aandacht trok. Hij sprak bovendien op talrijke meetings, onder andere van de Nederduitsche Bond waarvan hij een invloedrijk bestuurslid was, en stuurde kardinaal Désiré Mercier de eerste scherpe open brief waarin hij diens afwijzing van het voorstel-Coremans hekelde. Toen het voorstel in mei 1909 begraven werd, schreef hij een nog scherper vertoogschrift, medeondertekend door onder meer Maria Belpaire, Lodewijk Dosfel en August Laporta, waarin hij de houding van de bisschoppen aanklaagde. Het was zo scherp gesteld dat een aantal overtuigde flaminganten zoals Gustaaf Borginon, Marcel Matthijs, E.D. Maertens, Eugeen van Steenkiste, Hendrik Persyn en Edmond van Dieren, het weigerden te ondertekenen. Op het katholiek congres te Mechelen (september 1909) lokte Van de Perre samen met Dosfel een incident uit, door de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs ter sprake te brengen, dit tegen de wil van de conservatieve katholieke voorman Charles Woeste.

In 1910 had Van de Perre in Vlaanderen al zoveel autoriteit verworven, dat hij gevraagd werd het voorzitterschap op zich te nemen van het eerste Vlaamsche Wetenschappelijke Congres te Antwerpen. In datzelfde jaar weigerde hij het parlementair mandaat dat de Nederduitsche Bond hem ter opvolging van de oude Coremans aanbood en schoof het door naar zijn jongere vriend Frans van Cauwelaert, die toen in Freiburg (Zwitserland) doceerde. Uit zijn redevoeringen van die tijd blijkt dat hij toen al vrij sceptisch stond tegenover de Vlaamse slagkracht van de politieke partijen. Opvallend is ook zijn voor die tijd opvallend verdraagzame houding tegenover niet-katholieken. Vóór 1910 heeft hij ongetwijfeld gedacht aan de mogelijkheid van een nationale flamingantische partij, over de ideologische tegenstellingen heen. De tribulaties rondom de parlementsverkiezingen van 1910 hebben hem het utopische daarvan doen inzien.

Ondertussen was hij in 1909 medestichter van het Katholiek Vlaamsch Secretariaat en werd hij lid van de Antwerpse afdeling van de tweede Vlaamsche hoogeschoolcommissie. Op 2 februari 1911 hield hij op de algemene vergadering van de Katholieke Vlaamsche Landsbond een magistrale redevoering waarin hij de vernederlandsing van Gent eiste en de bezwaren, vooral van de katholieke tegenstanders, systematisch ontzenuwde. Deze rede werd enkele maanden later in Dietsche Warande en Belfort en ook als afzonderlijke brochure gepubliceerd en vond een zeer ruime verspreiding. In die jaren voelde Van de Perre ook de noodzaak aan van een Vlaamsgezinde pers en in 1911 was hij medestichter en geldschieter van het geïllustreerde weekblad Ons Volk Ontwaakt. Als welgestelde was hij voor vele flamingantische organisaties een mecenas.

Bij de verkiezingen van juni 1912 was het zijn beurt om zich door Van Cauwelaert te laten overhalen om als kandidaat van de Nederduitsche Bond te fungeren op de Kamerlijst van de Meetingpartij. Als volksvertegenwoordiger verdedigde hij vooral de Vlaamse economische belangen in het algemeen en de Antwerpse havenbelangen in het bijzonder. Hij onderging daarbij duidelijk de invloed van Lodewijk de Raet, met wie hij trouwens contacten had. Zijn maidenspeech hield hij over de zedelijke bescherming der dienstplichtigen. Hij verdedigde daarbij de gewestelijke indeling en de splitsing in Waalse en Vlaamse regimenten. In 1913-1914 nam hij ook actief deel aan de debatten naar aanleiding van de nieuwe wet op het lager onderwijs, waarbij hij pleitte voor de aanvaarding van het territorialiteitsbeginsel en de naar zijn mening te lakse houding van minister Prosper Poullet fel hekelde.

Het welslagen van de uitgave van Ons Volk Ontwaakt gaf bij Van de Perre en Van Cauwelaert de stoot tot het plannen van een Vlaams dagblad. In 1912 werd een naamloze vennootschap opgericht voor de uitgave van een Vlaams katholiek dagblad te Brussel. Van de Perre, die een belangrijk pak aandelen voor zijn rekening nam en druk naar andere geldschieters zocht, werd afgevaardigd beheerder. Pas in 1914 kon hij aankondigen dat het eerste nummer van De Standaard op 22 november zou verschijnen. De oorlog heeft de verwezenlijking daarvan echter tot 4 december 1918 uitgesteld.

Na de Duitse inval in 1914 trok Van de Perre begin oktober naar Londen. Hij schakelde zich in de Belgische propaganda- inspanningen in. In december 1914 reisde hij, samen met de Brugse volksvertegenwoordiger Eugène Standaert, in opdracht van de Britse en de Belgische regering van Le Havre naar Zuid-Afrika om er de Duitsgezinde vleugel van de nationalistische Afrikaanders over de ware toedracht van de Duitse inval in België voor te lichten. Het werd een zeer vermoeiende reis die de gezondheid van Van de Perre ernstig ondermijnde.

Bij het begin van de oorlog stond Van de Perre op het standpunt dat, overeenkomstig de Godsvrede, de Vlaamse eisen voor de duur van de oorlog in de koelkast moesten worden gezet. Ook hij koesterde aanvankelijk de illusie dat het offer der Vlaamse frontsoldaten de verwezenlijking van de Vlaamse verzuchtingen na de oorlog vanzelf zou afdwingen. Hij heeft er niet lang in geloofd omdat de regering onmachtig en onwillig bleek om enige belofte dienaangaande te doen. De tergende houding van de uitgeweken franskiljonse pers en van bepaalde regeringskringen in Le Havre en vooral ook de sombere berichten die hij uit de rangen van de strijdkrachten ontving, spoorden hem vrij snel tot verzet aan. Eind 1915 begon hij in de Vlaamsgezinde emigrantenpers, vooral in De Belgische Standaard, Vrij België, De Stem uit België en Ons Vaderland, bijdragen te publiceren waarin hij deze toestanden aanklaagde. Intussen werkte hij aan een Engelstalige studie over de Vlaamse kwestie.

Hoewel hij het activisme principieel afkeurde, bleef hij in de beoordeling van de activisten, van wie hij er velen persoonlijk van voor de oorlog kende en waardeerde, zeer mild. Hij weigerde trouwens een protest tegen de oprichting van de Raad van Vlaanderen te ondertekenen. Op het eind van de oorlog vroeg hij zich zelfs ernstig af, of hij in zijn beoordeling van het activisme niet te streng geweest was. Niettemin bleef hij het activisme steeds als een tactische en morele vergissing zien.

Vanuit Londen en sedert 1917 vanuit Honfleur in Frankrijk volgde Van de Perre met bezorgdheid de lotgevallen van de flamingantische soldaten. De vernederende behandeling die zij ondergingen, griefde hem diep. Van het front ontving hij trouwens honderden klaagbrieven die hij dan aan de Vlaamse ministers Joris Helleputte, Aloïs van de Vyvere en Poullet doorstuurde. De machteloosheid van de Vlaamse ministers trof hem daarbij pijnlijk.

De leiders van de begin 1917 ontstane Frontbeweging waren allen goede bekenden van Van de Perre. Met velen ervan, onder meer met Hendrik Borginon, voerde hij over de geestesgesteldheid aan het front trouwens een drukke briefwisseling. Toen in juli 1917 de eerste open brief aan de koning (Open Brieven van de Frontbeweging) clandestien verspreid werd, stuurde hij verscheidene brieven aan de koning. Die beweerde in zijn antwoorden dat hij machteloos stond. In de loop van datzelfde jaar sprak de Frontbeweging zich resoluut voor zelfbestuur uit. Dit veroorzaakte een breuk met Van Cauwelaert, waarbij Van de Perre bemiddelend poogde op te treden.

Van de Perre toonde zich ook bezorgd over het toekomstig internationaal statuut van België, waarover in sommige Haverse kringen rondom Fernand Neuray en Pierre Nothomb verregaande en expansionistische standpunten werden verkondigd. Toen tijdens de intergeallieerde economische conferentie Frankrijk België in een economische en militaire unie poogde te lokken, waarschuwde hij minister Van de Vyvere schriftelijk.

In januari 1919 trad hij toe tot het bestuur van het Algemeen Vlaamsch Verbond, dat de onmiddellijke uitvoering van het minimumprogramma eiste. In mei 1919 interpelleerde hij samen met Van Cauwelaert en Van de Vyvere (Interpellatie van de drie Van's) over het uitblijven van maatregelen voor de gelijkheid van Vlaanderen en Wallonië en over het onrecht dat de Vlaamse soldaten werd aangedaan tijdens de oorlog. De weerklank die deze interpellatie had, heeft de franskiljonse conservatieven tot reactie aangezet.

Bij de eerste naoorlogse verkiezingen van november 1919 werd Van de Perre herkozen als volksvertegenwoordiger ondanks een lastercampagne van de Antwerpse conservatieven onder leiding van Casteleyn en Paul Segers, die Van de Perre voor activist uitscholden. Het kwam tot scherpe polemieken en de katholieke partij besliste uiteindelijk een ereraad samen te stellen, waarvan P. de Favereau, Van de Vyvere en Woeste deel uitmaakten. Deze ereraad sprak hem op 25 oktober 1919 vrij.

Toen conservatieven en christen-democraten te Antwerpen uiteindelijk toch met eenzelfde lijst opkwamen met de democraten op de strijdplaatsen, had lijsttrekker Hendrik Marck gedaan weten te krijgen dat, indien hij niet gekozen werd, een andere gekozene dan maar bij loting zou worden aangewezen die hem zijn mandaat zou afstaan. Van de Perre, die een dergelijke afspraak laakbaar vond, stond toen maar zelf zijn mandaat af, voordat tot loting kon worden overgegaan. Het versterkte zijn teleurstelling over het onvermogen van de katholieke partij. Van dan af legde hij zich vooral toe op de versterking van het sedert 4 december 1918 verschijnende dagblad De Standaard. Als afgevaardigd beheerder nam hij de zorg voor de administratie op zich. In dit blad voerde hij in 1920 nog een opmerkelijke campagne tegen het Frans-Belgisch Militair Akkoord, dat nog tijdens zijn artikelenreeks totstandkwam.

Op de begrafenis van de in 1920 te Antwerpen neergeschoten student Herman van den Reeck sprak Van de Perre de lijkrede uit.

In april 1922 nam hij ontslag als voorzitter van de heropgerichte hogeschoolcommissie. Hij kwam tot dit ontslag, nadat bij de Gentse studenten ontevredenheid ontstaan was over zijn interview in De Standaard waarin hij zei liever vrede te willen nemen met een eentalige Vlaamse universiteit te Antwerpen dan met een splitsing van de Gentse universiteit in twee taalgroepen.

Amper 53 jaar oud, overleed hij te Wijnegem. Zijn begrafenis was een gelegenheid voor vele flaminganten om er een indrukwekkende manifestatie van te maken. Van de Perre kon immers ook op waardering rekenen in Vlaams-nationalistische kringen. Toen hij in 1920 als volksvertegenwoordiger ontslag nam, zagen velen daardoor de laatste kans op een hereniging van federalisten (federalisme) en minimalisten verloren gaan. Opvallend is het prestige dat hij zowel bij voor- als tegenstander genoot.

Werken

– 'Waarom vragen wij, Katholieken, de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool?', in Dietsche Warande en Belfort (1911), p. 441-453.
– 'De verklaring van den Heer Minister de Broqueville en de vervlaamsing der Gentsche Hoogeschool', in Dietsche Warande en Belfort (1912), p. 358-363.
– De Vlaamsche interpellatie, 1919.
– The language question in Belgium, 1919.
– Over een Fransch-Belgisch militair Verbond, 1920.
– Wat gebeurt er in de Antwerpsche politiek?, 1920.

Literatuur

– M. Cordemans, [i]Dr. A. Van de Perre's
oorlogsjaren, 1914-1918, 1963.
– T. Luykx, Dr. Alfons Van de Perre en zijn tijd, 1972.
– L. Wils,
Flamenpolitik en aktivisme, 1974.
– H. van Velthoven, De Vlaamse kwestie 1830-1914. Macht en onmacht van de Vlaamsgezinden, 1982.
– G. Durnez,
De Standaard. Het levensverhaal van een Vlaamse krant, I, 1985.
– M. van Mechelen, [i]Uit de briefwisseling van Frans Van Cauwelaert 1899-1914, 2 dln., 1985-1986.

Suggestie doorgeven

1975: Guido Provoost (pdf)

1998: Luc Vandeweyer

Databanken

Inhoudstafel