Persyn, Jules

Persoon
Karel Wauters (1998)
Volledige voornaam
Julianus Josephus
Alternatieve naam
Juul
Jules
Julius
Juliaan
Persijn
Geboorte
Wachtebeke, 20 april 1878
Overlijden
Broechem, 10 oktober 1933
Leestijd: 5 minuten

Bereidde zich na zijn middelbare studies aanvankelijk voor op het priesterschap en studeerde van 1896 tot 1898 filosofie in Rome (Collegio Belga). Persyn keerde naar België terug en studeerde van 1898 tot 1902 Germaanse filologie te Leuven, waar hij college liep bij onder anderen Pieter P. Alberdingk Thijm, Lodewijk Scharpé en Mgr. Désiré Mercier, en tot doctor promoveerde met een proefschrift over de Tooneelletterkunde in Zuid-Nederland sinds 1830. Van die tijd dateerde ook zijn kennismaking met een aantal jongeren, die in de V.B. een rol zouden spelen: Omer K. de Laey, Lodewijk Dosfel, Jozef Muls, Frans van Cauwelaert, Desiderius A. Stracke, Jozef van Mierlo, Reimond Speleers en anderen.

Na zijn studies was Persyn een tijdlang ambtenaar. In 1902 werd hij tewerkgesteld bij de afdeling Hoger Onderwijs van het ministerie van kunsten en wetenschappen. In 1904 ging hij over naar de vertaaldienst van het Kamerverslag, terwijl hij tot 1905 eveneens fungeerde als privé-secretaris van Kamervoorzitter Frans Schollaert. Deze Brusselse periode (tot 1909), die onder meer haar neerslag vond in de rubriek "Kamernieuws" in Hooger Leven, bracht hem in aanraking met Alfons de Cock, Prosper van Langendonck (1862-1920) en Frans Reinhard.

Geleidelijk aan werd het onderwijs voor Persyn belangrijker dan de ambtenarij. Nadat hij in 1905 te Antwerpen reeds was gelast met de cursussen Nederlandse en vergelijkende letterkunde aan het Belpaire-instituut, volgde in 1909 zijn aanstelling tot leraar aan het plaatselijk Hoger Handelsinstituut. In 1911 werd hij tevens docent aan de Hogere Handelsschool gehecht aan de Rijksuniversiteit Gent (RUG).

Het voornaamste feit uit deze vooroorlogse jaren te Antwerpen was zijn leidinggevende rol bij het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort, waarvan hij vanaf 1907 als feitelijke opvolger van Emiel Vliebergh de hoofdredactie waarnam. Vooral dankzij deze werkzaamheid groeide hij weldra uit tot de meest invloedrijke Vlaamse katholieke criticus van zijn tijd.

Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam zijn leven in een stroomversnelling. Eerst week Persyn uit naar Engeland (Londen, Oxford), waar hij met Alfons van de Perre en Jozef Muls in contact stond. In 1915 vestigde hij zich, met het oog op de voltooiing van zijn biografie over Hermanus Schaepman, in Nederland. Daar werd hem in 1916 door Vlaamse vrienden een leerstoel aangeboden aan de door de Duitse bezetter vernederlandste RUG. Eerst nam hij het aanbod aan, maar een paar dagen later kwam hij op zijn beslissing terug, toen hij zich realiseerde dat er ook Duitsers tot het professorenkorps behoorden. Ofschoon hij op verzoek van de Belgische regering in 1917-1918 nog als docent optrad voor uitgeweken landgenoten te Utrecht, werd hij op grond van voornoemd feit bij zijn terugkeer in België het voorwerp van een hetze door de Franstalige Antwerpse pers. Bovendien plaatste de overheid hem op langdurig, onbezoldigd verlof, wat hem verplichtte aan diverse Vlaamse en Nederlandse onderwijsinstellingen en als recensent voor De Standaard zijn brood zien te verdienen. Daarbij kwam nog in 1924 zijn ontslag als hoofdredacteur van Dietsche Warande en Belfort, ogenschijnlijk het gevolg van onenigheden binnen de redactie, maar met zijn zogenaamd oorlogsverleden als dieper liggende oorzaak. Toch werd in deze periode ook werk gemaakt van zijn eerherstel. Nadat hij reeds in 1921 gewoon lid was geworden van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (sinds 1912 was hij briefwisselend lid), werd hij in 1925, mede door tussenkomst van Camille Huysmans, opnieuw geïntegreerd in het docentenkorps van de hogere handelsscholen van Antwerpen en Gent. In 1927 volgde hij aan de RUG August Vermeylen op als titularis van de cursus moderne letteren en twee jaar later werd hij er tot buitengewoon hoogleraar benoemd. Een jaar vóór zijn overlijden volgde nog een bevordering tot gewoon hoogleraar.

Deze blijken van waardering konden niet verhinderen dat hij het onrecht dat hem was aangedaan in feite nooit meer te boven kwam. Door aanhoudend overwerk fysisch uitgeput, vond hij in zijn latere levensjaren geen uitweg meer voor zijn steeds talrijker wordende psychische depressies, wat ten slotte leidde tot zijn tragische dood in 1933.

Door zijn omvattende artistieke cultuur en filosofische scholing droeg Persyn als criticus en literatuurhistoricus in aanzienlijke mate bij tot de geestesverruiming van de Vlaamse katholieke intelligentsia. Zijn studie van de Vlaamse en Nederlandse literatuur ging steeds gepaard met een brede belangstelling voor de Europese letteren, zodat hij een substantieel aandeel had in de voortgang van de literaire en culturele vernieuwing die door Van Nu en Straks was ingeluid. Wel dient gezegd dat hij in tegenstelling tot de Van-Nu-en-Straksers soms meer gereserveerd stond ten aanzien van het moderne kunstgebeuren, daar hij zijn katholieke geloofsovertuiging mede tot norm maakte bij de vorming van literaire waardeoordelen. Dit leidde tot een aantal ongelijkheden in zijn kritisch werk, ondanks onwerkelijke bladzijden over Van Deyssel, Ibsen, Proust en enkele modernen. Een vergelijkbare vaststelling geldt ook voor zijn literair-historische en vooral biografische arbeid, waar zijn katholiek én Vlaams engagement hem ertoe bracht tweederangsauteurs literair te overwaarderen, zoals in zijn omvattende publicaties over Schaepman en August Snieders.

Zijn boeiendste werk, ook in het licht van de V.B., is ongetwijfeld A glance at the soul of the low countries (1916; Nederlandse vertaling door R.F. Lissens Over de ziel der Lage Landen, 1936), een voortreffelijk cultuur-historisch essay dat hij tevens schreef met de bedoeling de Engelse lezer voor te lichten omtrent de oorsprong en draagwijdte van de Vlaamse strijd. Dit boek biedt een uitstekende staalkaart zowel van zijn verbluffende belezenheid – hij schreef het grotendeels vanuit zijn parate kennis – als van zijn grondige vertrouwdheid met de Nederlandse en Europese literatuur.

Werken

– Kritisch kleingoed: Vlaanderen (1910). Dr. Schaepman, 3 dln., 1912-1916-1927.
– August Snieders en zijn tijd, 3 dln., 1925-1926.
– Gedenkdagen, 2 dln., 1927.

Literatuur

– Prof.Dr. J. Persijn, 1878-1928, Gedenkboek, 1929.
– M. Boey, Dr. J. Persijn. Zijn leven, zijn werk (Verhandeling van de KVHU, nr. 374-375, 1939).
– J. Persyn, 'Mijn vader, Juul Persyn', in Streven (1957-1958), p. 617-626.
– id., De wording van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort en zijn ontwikkeling onder de redactie van Em. Vliebergh en Jul. Persyn (1900-1924), 1963.
– M. Cordemans, Dr. A. van de Perre's oorlogsjaren, 1963.
– A. Westerlinck, 'Een zuil voor Jules Persyn', in Wandelen al peinzend, 1965, p. 123-130.
– K. Wauters, 'Persyn, Jules', in NBW, XI, 1985.

Suggestie doorgeven

1975: Jan Persyn (pdf)

1998: Karel Wauters

Databanken

Inhoudstafel