Zwartberg
sociaal conflict naar aanleiding van de sluiting van de Limburgse steenkoolmijnen.
De steenkoolmijnen boekten in de jaren 1960 grote verliezen, onder meer door de dalende consumptie en de invoer van goedkopere buitenlandse steenkool. Overheidsmaatregelen konden niet uitblijven. Op 22 december 1965 maakte de regering- Pierre Harmel-Antoon Spinoy de sluiting van vijf Waalse mijnen en die van Zwartberg bekend. Dit laatste botste op hevige weerstand bij de Genkse bevolking omdat de steenkoolmijnen de bijna enige industriële werkgevers in Limburg waren. Daar Zwartberg een van de meest moderne en renderende mijnen was, werd de sluiting aangevoeld als een compensatie voor de sluiting van de Waalse mijnen. Onmiddellijk werd een Aktiecomité der Mijnstreek (AdM) opgericht om het protest te kanaliseren. Het AdM stond onder leiding van mensen uit de Vlaamse Volksbeweging-VVB (met onder meer Désiré Dylst en Rik Vandekerckhove) en de Genkse Volksunie-VU (met onder meer Jef Olaerts, Isidoor Vandueren en Jan Maesen). Secretaris was Jaak Cuppens, toen provinciaal vrijgestelde van de VU-Limburg.
Het VU-partijbestuur schaarde zich dus achter de mijnwerkerseisen. Op 22 januari 1966 organiseerde de VVB een betoging te Genk. Het volledige kaderpersoneel, samen met een aantal arbeiders en bedienden, vormden een belangrijke groep in de betoging. Toen einde januari 1966 de eerste ontslagbrieven uitgereikt werden, brak een spontane staking uit. Dit zorgde voor een gespannen sfeer, wat nog werd versterkt door het aanrukken van de rijkswacht met zwaar materieel. De eerste ongeregeldheden braken uit op 29 januari toen een, door het AdM georganiseerde, geldomhaling te Hasselt aan het Albertkanaal door de rijkswacht verhinderd werd. Een dag later kwam de hele kwestie in een stroomversnelling door de aankomst van enkele honderden VU-militanten uit Antwerpen. Hun betoging leidde tot zware rellen toen de rijkswacht probeerde te beletten dat de manifestanten de mijn zouden bereiken. De gemoederen werden nog meer opgehitst door het bericht dat de vakbonden hun verzet hadden gestaakt. De VU bleef, als een van de weinige politieke organisaties, de mijnwerkers verdedigen. Op 31 januari kende de Zwartbergcrisis haar dramatische hoogtepunt. In een poging de staking uit te breiden tot Winterslag kwam het opnieuw tot schermutselingen met de ordehandhavers, waarbij Jan Latos en Valeer Sclep doodgeschoten werden. Als reactie nam de staking nog uitbreiding. De volgende dag werd, in een poging de escalerende situatie in te tomen, een aantal vooraanstaanden uit de mijnstreek, waaronder Olaerts, de plaatselijke VU- verantwoordelijke, en Vandekerckhove, de provinciale VVB- voorzitter, in audiëntie door de koning ontvangen. Als gevolg hiervan werd de rijkswacht vervangen door para's. In het parlement beschuldigde de regering de VU ervan de oorzaak van het drama te zijn. Frans van der Elst ontkrachtte echter deze beschuldigingen en wist door zijn toespraak in het parlement te bereiken dat het regeringsbeleid verantwoordelijk werd gesteld. Ondertussen werden op verscheidene plaatsen in Vlaanderen solidariteitsacties gevoerd. Uiteindelijk gaf de regering op 3 februari 1966 toe. In de Akkoorden van Zwartberg beloofde ze dat niemand zou ontslagen worden vooraleer hij elders een nieuwe baan gevonden had. De stakers hervatten hierop hun werk. Twee dagen later viel de verzwakte regering over een detailkwestie van de ziekteverzekering. De VU daarentegen kon rekenen op de sympathie van een groot deel van de bevolking in de mijnstreek. Haar doorbraak in Limburg bij de parlementsverkiezingen van 1968 was hier een direct gevolg van.
Literatuur
M. de Wilde, Het mijnalarm. Een dossier, 1966;
T. van Overstraeten, Dossier Limburg. De grote staking, 1970;
J. Gijbels, De VU in Limburg. Haar sociaal-economische profilering inzake de mijnproblematiek, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1988.
Verwijzingen
zie: Limburg.