Zetelaanpassing
verdeling van het aantal parlementszetels over de arrondissementen op basis van de bevolkingscijfers.
Na de Tweede Wereldoorlog rees aan Waalse zijde, waar men het groeiende demografische overwicht van de Vlamingen vreesde, verzet tegen een aanpassing van de parlementszetels aan de evolutie van de bevolkingscijfers. Onder druk van de Vlaamse publieke opinie, onder meer bewerkt door Jozef Clottens (Davidsfondscongres 1954), August de Weerdt (persartikelen), en het Davidsfondscongres van 1957, drong de Christelijke Volkspartij op een aanpassing aan, maar het linkse kabinet-Achille van Acker (1954-1958) deed de daartoe ingediende wetsvoorstellen afwijzen. In 1957 waren ruim 470.000 burgers niet in het parlement vertegenwoordigd, waarvan drie vierde Vlamingen. In 1958 nam het rooms-liberale kabinet-Gaston Eyskens de zetelaanpassing in het regeerprogramma op. Een wetsontwerp werd in de Kamer goedgekeurd, maar in de Senaat tegengehouden omdat er van liberale zijde een hervorming van de kieswet ten gunste van de kleine partijen aan gekoppeld werd. Uiteindelijk maakte de wet van 9 april 1965, goedgekeurd onder de regering-Theo Lefèvre-Paul-Henri Spaak, een einde aan de betwisting. De Waalse arrondissementen leverden vier Kamer- en twee senaatszetels in; de Vlaamse wonnen er respectievelijk drie en één; Brussel kreeg er één Kamer- en één senaatszetel bij. De regering had voor de stemming aan de Walen beloofd, dat waarborgen tegen een eventuele verdrukking van de minderheid door een (Vlaamse) meerderheid zouden worden ingeschreven in de grondwet. De belofte werd ingelost door de grondwetsherziening van 1970 (staatshervorming) (verkiezingen).
Verwijzingen
zie: Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens.