Wildiers, Emiel
(Antwerpen 25 december 1873 – Boechout 19 juni 1957).
Vader van Frans en Max Wildiers.
Studeerde na zijn humaniorastudie in het Onze-Lieve-Vrouwcollege te Antwerpen rechten aan de Katholieke Universiteit Leuven. Wildiers was er actief in het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond en in de Nederduitsche Bond van Antwerpen. In 1895 heeft hij als een van de voormannen van de Nederduitsche Bond de daensistische Vlaamsche Christene Volkspartij mee opgericht. Wildiers was er eerste secretaris van. Drie jaar later begon hij zijn loopbaan als advocaat in Antwerpen en heeft er als eerste voor de Rechtbank van Koophandel in het Nederlands gepleit. In 1901 nam hij deel aan het Eerste internationale congres der Christen-democraten in Rotterdam.
In 1906 werd Wildiers weer actief in de Nederduitsche Bond. Hij zette zich in voor de vernederlandsing van het universitair en katholiek middelbaar onderwijs en van het gerecht. In 1910 nam hij ontslag als voorzitter uit onvrede met de vervanging van Edward Coremans door Frans van Cauwelaert op de kamerlijst van de Nederduitsche Bond. Twee jaar later zou hij er zich volledig uit terugtrekken. Nog in 1910 stichtte hij met andere vlaamsgezinden zoals Leo Meert, Flor Peeters, Frans Claes en Florimond Heuvelmans "de Nederlandsche School" in Antwerpen, een betalende lagere school met het Nederlands als voertaal.
In 1912 publiceerde Wildiers een antwoord op de Lettre au Roi van Jules Destrée, waarin hij zich principieel uitsprak tegen een bestuurlijke scheiding van België. De systematische sabotage van de Vlaamse eisen deed hem evenwel zijn mening herzien: in februari 1914 noemde hij een bestuurlijke scheiding de enige oplossing.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Wildiers samen met Frans van Cuyck voorzitter van de Antwerpse afdeling van het Algemeen-Nederlands Verbond. Aanvankelijk juichte hij de vernederlandsing van de Gentse universiteit door de Duitse bezetter toe (von Bissing Universiteit). Toen de Belgische regering in oktober 1916 die Duitse maatregel echter uitdrukkelijk afkeurde, distancieerde hij zich van de activisten (activisme). Toch werd hij na de oorlog door de Orde van Advocaten voor zes maanden geroyeerd vanwege een rede ten gunste van de vernederlandsing van de Gentse universiteit.
Van 22 juli 1921 tot 14 juli 1924 zetelde hij als één van de eerste verkozenen van de Frontpartij in de Antwerpse gemeenteraad. Na 1924 trok hij zich terug uit de politiek. Hij werkte nog mee aan de organisatie van de Vlaamse rechtskundige congressen en aan de oprichting van het Rechtskundig Weekblad in 1931. In 1934 was hij voorzitter van de Vlaamse Conferentie der Balie van Antwerpen. In 1935-1936 steunde hij de idee van een Vlaamsche Concentratie.
Werken
Eenige woorden over de Grondslagen van het Strafrecht, z.j. (1899);
Een strijd om levenseenheid, 1910;
De Bestuurlijke Scheiding van Vlaanderen en Wallonië. Antwoord aan Mr. J. Destrée die het noodig achtte een beroep te doen op den Koning, 1912;
De beteekenis der aanvaarding van de Vlaamsche Hoogeschool van Gent, 1916;
Handboek van Handelsrecht, 1918.
Literatuur
R. Victor, Schets ener geschiedenis van de Vlaamse Conferentie der Balie van Antwerpen 1885-1960, 1960;
H. Landuyt, Het daensisme in Antwerpen, 1973;
F. Wildiers, Een leven met hindernissen. Een flamingantenfamilie (onuitgegeven herinneringen), 1985;
F. van Campenhout, 'Wildiers, Emiel', in NBW, XIV, 1992;
id., LDB, 1993.
Verwijzingen
zie: Antwerpen-stad.