Westvlaamsche Gilde

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

op 20 oktober 1873 door de seminaristen Amaat Vyncke en Zeger Maelfait in het Grootseminarie te Brugge opgericht onder de naam Gilde der Westvlaamsche Gebroeders, maar die na verloop van tijd kortweg Westvlaamsche Gilde werd genoemd.

De directe aanleiding vormde twee opgemerkte toespraken van de Roeselaarse poësisleraar Hugo Verriest voor de Westvlaamsche Bond voor Taal en Volk op 26 december 1872 en voor de Roeselaarse Jongelingenkring op 2 februari 1873 waarin hij een sterk beroep deed op de Roeselaarse studerende jongeren om een katholiek-Vlaamsgezinde beweging op gang te brengen voor de wederopbouw van 'authentiek' Vlaanderen.

De gilde stelde zich ten doel de Vlamingen trouw te doen blijven aan God, taal en Vaderland, het Westvlaams taalrecht te verdedigen, en de V.B. op de ware (dus katholieke) weg te houden. De leden namen zich voor zich toe te leggen op de studie van de 'Vlaamse' taal- en letterkunde, Vlaams te zijn in handel en wandel en een getuigende Rooms-katholieke houding aan te nemen. Ze zouden dagelijks het gildengebed lezen, een Sint-Pietersketen dragen en een mis opdragen voor elk overleden gildenlid. Deze laatste bepaling was ook terug te vinden in de statuten van de Westvlaamsche Pauselijke Zouavenmaatschappij waarin Vyncke een vooraanstaande rol speelde. Maar de Westvlaamsche Gilde was het sterkst geïnspireerd door de Sint-Lutgardisgilde, die Guido Gezelle in het begin van de jaren 1860 zonder veel succes met zijn oud-leerlingen had willen tot stand brengen. Ze nam Sint-Lutgardis als patroonheilige en koos als kenspreuk het Gezelliaanse vers "Met 't kruis in top zo varen wij ten hogen hemel op". In navolging van de oude Sint-Lutgardisgilde vatten de Westvlaamsche Gebroeders ook het plan op tot uitgave van een Almanak die zich in het bijzonder zou richten tot de studerende jongeren en bedoeld zou zijn als tegenhanger van de militant vrijzinnige almanak van de Gentse studentenvereniging 't Zal wel gaan. Op 31 oktober 1873 hadden Vyncke en Maelfait al een prospectus opgesteld waarin het verschijnen van een Almanak voor 1874 werd aangekondigd. Maar door de temperende invloed van de vooraf geconsulteerde 'meesters', Gezelle en Verriest, ging dat plan voorlopig niet door.

In 1874 raakte de gilde steviger op het Grootseminarie ingeplant. Op 27 maart 1874 werd de stichting bekrachtigd en werd de gilde vervoegd door de seminaristen Leo I. van Dorpe, Adolf A. Dierick en Karel Fonteyne, zoals hun oudere gildenbroeders oud-leerlingen van het Klein Seminarie van Roeselare. In de zomer van 1874 begon de gilde met initiatieven naar buiten te treden. Op 25 juli 1874 publiceerde zij in Gezelles 't Jaer 70 een artikel over de ultramontaanse dichter Lodewijk de Koninck. Op 22 augustus liet ze vervolgens een prospectus verschijnen waarin nu toch een Almanak voor 1875 werd aangekondigd om een "machtige eenheid" te bewerken in de strijd van de jeugd "voor 't katholiek geloof, voor de Vlaamsche taal en voor 't vaderland". Er kwam een enthousiaste reactie van de Roeselaarse leerling Albrecht Rodenbach. In november 1874 trad Firmin Verhelst, retoricaleerling in het Sint-Jozefscollege te Tielt tot de Westvlaamsche Gilde toe. Met nieuwjaar 1875 liet de gilde een eerste Almanak voor de leerende jeugd van Vlaanderen verschijnen. Aangespoord door het succes ervan begon ze met Pasen 1875 bovendien met de uitgave van het studententijdschrift De Vlaamsche Vlagge. De publikaties hadden een belangrijk effect op de radicalisering van de studerende jongeren, wat onder meer kan blijken uit De Groote Stooringe in het Klein Seminarie van Roeselare, evenals op het creëren van een hechtere band tussen Vlaamsgezinde jongeren in de eigen provincie en in heel Vlaanderen.

In september 1876 werd de Westvlaamsche Gilde omgevormd tot de Vlaggegilde, wat haar feitelijke evolutie van studiekring naar een redactieraad bezegelde. Behalve de vroegere Westvlaamsche Gebroeders, Vyncke, Maelfait, Dierick, Van Dorpe, Fonteyne, Verhelst, waarbij zich in de loop van 1875 of in de eerste helft van 1876 nog seminarist Gustaaf van de Putte en de Roeselaarse hulpsurveillant Jozef Axters hadden aangesloten, werden ook enkele jongere figuren in de redactieraad opgenomen: Rodenbach en Jules Devos, die zopas hun retorica hadden beëindigd. Rodenbach werd secretaris van de Vlaggegilde naast hoofdman Maelfait, die intussen student in Leuven was geworden. De redactieleden besloten bij deze gelegenheid voortaan geen Almanak meer uit te geven, maar de omvang van de viermaandelijkse afleveringen van het tijdschrift te verhogen.

Gebrek aan communicatie tussen de leden die intussen zeer verspreid woonden en elkaar alleen tijdens de vakanties persoonlijk konden ontmoeten, leidde tijdens het schooljaar 1876-1877 tot spanningen binnen de redactieraad. In dezelfde periode zat De Vlagge in ernstige financiële moeilijkheden. Op de vergadering van de Vlaggegilde van 3 september 1877 te Brugge werden deze problemen besproken. Vyncke, Verhelst, Maelfait, Devos en Rodenbach waren er aanwezig. De laatste twee kwamen elk met een eigen voorstel om aan de onhoudbare situatie een einde te stellen. Rodenbach wilde van De Vlagge de tolk maken van de algemene studentenbond die enkele dagen later zou worden opgericht en de Vlaggeredactie overbrengen naar Leuven. De Vlaggegilde zou volgens zijn optie voortaan bestaan uit leden, met name Leuvense studenten die deel uitmaakten van het hoofdbestuur van de Studentenbond, en uit buitenleden, de vroegere leden van de Vlaggegilde die niet in Leuven woonden. Allemaal zouden zij bijdragen schrijven maar alleen de Leuvense leden zouden belast zijn met het selecteren van de toegezonden stukken. Rodenbach vond voor zijn voorstel enkel steun bij zijn Leuvense metgezel Maelfait; de niet-Leuvenaars Vyncke, Devos en Verhelst stemden tegen omdat zij zich weinig gelukkig voelden met de tweederangsrol die hen werd toebedacht. Deze driekoppige meerderheid wilde het tijdschrift in West-Vlaanderen houden en aanvaardde het voorstel van Devos om redactie en beheer over te dragen in de handen van Verriest, die enkele dagen later positief op dat verzoek reageerde. De Vlaggegilde werd daarmee ontbonden. Ze vond enigszins een voortzetting in de vriendenkring de Swighenden Eede die zich rond het tijdschrift en zijn voornaamste redacteur Verriest vormde.

Literatuur

L. en L. Vos-Gevers, Dat volk moet herleven. Het studentijdschrift De Vlaamsche Vlagge 1875-1933, 1976; 
M. de Bruyne, De Gilde der 'West-Vlaamsche Gebroeders' volgens Zeger Maelfait 1873-1876, 1976; 
L. Gevers, Bewogen Jeugd. Ontstaan en ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1830-1894), 1987.

Auteur(s)

Lieve Gevers