Wattez, Omer H.

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Schorisse 9 februari 1857 – Sint-Lambrechts-Woluwe 26 maart 1935).

Studeerde aan de Rijksnormaalschool te Gent en werd in 1876 hulponderwijzer aan de gemeenteschool van zijn geboortedorp. Toen hij daar tijdens de schoolstrijd wegens een tekort aan leerlingen zijn betrekking verloor, maakte hij van de nood een deugd en studeerde Germaanse talen aan de Gentse Rijksuniversiteit. Zo kwam hij in het middelbaar onderwijs terecht: in 1883 werd hij leraar aan het atheneum te Doornik, functie die hij meer dan twintig jaar bekleedde, tot hij in 1907 Pol de Mont opvolgde aan het Antwerps atheneum.

Als jongeman toonde Wattez een tijdlang vrijzinnige sympathieën en wierp hij zich op als een verdediger van Multatuli, Charles Darwin en het positivisme. Maar de tegenstelling geloof-ongeloof die hem toen beheerste en waarschijnlijk ontstaan was onder invloed van het Gentse universiteitsmilieu, maakte weldra plaats voor een breuklijn die zijn leven en werk veel dieper zou markeren: de oppositie Nederlands-Frans of in Europees perspectief Germaans-Romaans. Van Multatuliaan werd hij een fervent aanhanger van Wagner, en de kennismaking met diens opera's had onder meer tot gevolg dat hij zich steeds intensiever ging bezighouden met de studie van de Duitse en Oud-Germaanse kunst en cultuur. Zijn talrijke publicaties over deze materie, vaak meer pedagogisch dan wetenschappelijk, waren vooral bedoeld om Franse invloeden uit het Vlaamse cultuurleven te weren en de jongere generaties een bewustzijn te schenken van eigenwaarde.

Wattez' eenzijdige ophemeling van het Germaanse cultuurgoed en zijn zwartwitreflecties daarrond waren echter allerminst van aard om de vernieuwers van Van Nu en Straks te boeien, evenmin als zijn fictioneel proza, romantisch- idealiserend maar in de grond epigonistisch, in hun ogen enige waardering vond. Zeker niet nadat hij rond de eeuwwisseling sterk pan-Germaans georiënteerd was geraakt en een van de voornaamste bezielers geworden van het tijdschrift Germania (1898-1905). Hierin poneerde hij herhaaldelijk dat de Vlaamse culturele herleving diende te gebeuren door nauwere aansluiting bij het Duitse geestesleven. Tevens pleitte hij voor de invoering van het Duits als tweede taal in het onderwijs in Vlaanderen en Wallonië.

Toen Karel van de Woestijne in 1904 een vernietigende recensie publiceerde van zijn boek Germaansche beelden uit de heldensagen, repliceerde hij daarop met zijn brochure Vlaamsch-Germaansch of Vlaamsch-Europeesch? (1906). August Vermeylens essays Kritiek der Vlaamsche Beweging (1895) en Vlaamsche en Europeesche beweging (1896) werden daarin op de korrel genomen en de individualistische en anarchistische tendensen van Van Nu en Straks gehekeld. Intussen had hij in een pamflet L'âme belge et le peuple flamand (1905) zich ook scherp afgezet tegen de theorie van de "âme belge" en zijn pan-Germaanse overtuiging nogmaals bevestigd. Ook in de kronieken die hij vanaf 1910 schreef voor Het Handelsblad van Antwerpen stak hij zijn pro-Duitse gezindheid niet onder stoelen of banken.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bevond Wattez zich te Parijs en was het hem onmogelijk nog naar België terug te keren. Door dit toeval ging het activisme aan hem voorbij en bleef hij na 1918 van elke vervolging verschoond, temeer daar hij zich in de Franse hoofdstad Belgisch- vaderlandslievend had geprofileerd en zich voor gevluchte landgenoten verdienstelijk had gemaakt. Deze gang van zaken werd hem aanvankelijk door bepaalde flaminganten kwalijk genomen, maar na verloop van tijd werd hij omwille van zijn rusteloze inzet voor de Vlaamse zaak opnieuw gerespecteerd. Men kwam tot het inzicht dat zijn pan-Germanisme diende gerelativeerd, daar dit overwegend cultureel van aard was en hem niet belet had te ijveren voor de gelijkwaardigheid van Walen en Vlamingen in de schoot van het unitaire België. Bovendien gaf men er zich rekenschap van dat hij tijdens zijn verblijf in Wallonië vaak in ondankbare omstandigheden zich ingespannen had voor de verspreiding van de Vlaamse literatuur en cultuur.

Te Doornik publiceerde Wattez als voorzitter van een bloeiende Vlaamse kring in 1893 de brochure La poésie néerlandaise contemporaine en Belgique. In 1903 verscheen van zijn hand De Vlamingen in het Walenland, synthese van een uitgebreid onderzoek door het Algemeen-Nederlands Verbond naar de meer dan problematische situatie van de Vlaamse inwijkelingen in Wallonië (taalminderheden in België). Te Parijs schreef hij als eerste over Vlaamse letterkunde in Le Figaro en leverde hij over de eigen literatuur ook bijdragen aan Le monde poétique.

Vanaf 1905 was Wattez buitenlands lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en in 1913 werd hij benoemd tot werkend lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.

Werken

Artikelen in De Vlaamsche Kunstbode; De Toekomst; Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle; Het Land; Het Belfort; Germania; 
Kronieken in Het Handelsblad van Antwerpen (onder pseudoniem van Joost, 1910 vgl.), gedeeltelijk gebundeld in Taal en kultuur uit Vlaanderen, 2 dln., 1914; 
La poésie néerlandaise contemporaine en Belgique, 1893; 
De Vlamingen in het Walenland, 1903; 
L. Germain (pseudoniem), L'âme belge et le peuple flamand, 1905; 
Vlaamsch-Germaansch of Germaansch-Europeesch?, 1906; 
Beelden uit België, sonnetten, 1918; 
Sonnetten van een Vlaming in Parijs, 1920.

Literatuur

H.J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, IV, 1965; 
K. Wauters, Wagner en Vlaanderen 1844-1914, 1983; 
N. van den Bossche, Omer Wattez. Leven en werk, gevolgd door de novelle De Zwalmleeuwen, 1984; 
id., 'Wattez, Louis Homère', in NBW, XI, 1985.

Auteur(s)

Karel Wauters