Waffelaert, Gustave Joseph

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Rollegem 27 augustus 1847 – Brugge 18 december 1931).

Studeerde aan het Sint-Vincentiuscollege te Ieper en volgde daarna de priesteropleiding aan het Klein Seminarie van Roeselare en het Grootseminarie van Brugge. Na zijn priesterwijding op 17 december 1870 werd Waffelaert wegens zijn wankele gezondheid op 15 februari 1871 tot onderpastoor te Blankenberge benoemd. Toen hij hersteld was, werd hij in 1875 naar de universiteit van Leuven gestuurd, waar hij in 1880 promoveerde tot doctor in de theologie. In oktober 1880 werd hij professor moraaltheologie aan het Grootseminarie te Brugge, in april 1890 werd hij benoemd tot vicaris-generaal en op 28 juni 1895 volgde hij Petrus R. de Brabandere op als bisschop van Brugge. Hij werd op 25 juli tot bisschop gewijd.

Waffelaert was een man van studie. In zijn professorentijd publiceerde hij handboeken en werken in het Latijn en het Frans over moraaltheologie. Toen hij bisschop geworden was ging de belangstelling van de ietwat wereldvreemde prelaat meer uit naar de ascese en vooral de mystiek. Zijn meest bekende publicatie in dit verband was Meditationes Theologicae, dat in het Frans en het Nederlands werd vertaald. De Nederlandse vertaling, Goddelijke beschouwingen, liet hij maken door Guido Gezelle. Hij behoorde immers tot de generatie van West-Vlaamse priesters op wie Gezelle een diepe stempel had geslagen. Behalve voor de godsdienstig gestemde Gezelliaanse poëzie koesterde de bisschop ook een grote bewondering voor mystici als Ruusbroec en Johannes van het Kruis over wie hij werkjes in de volkstaal publiceerde in de door hem opgezette reeks "Het geestelijk leven". Het belang dat hij hechtte aan een goede verspreiding van de religieuze boodschap in de volkstaal blijkt onder meer nog uit het nieuwe Nederlandstalige tijdschrift Canisiusblad dat in 1902 in zijn bisdom begon te verschijnen als ondersteuning voor het godsdienstonderricht in de lagere scholen.

Waffelaert was, in navolging van Gezelle, een voorstander van het behoud van de gelouterde volkstaal. Die werd door hem, zoals door Gezelle, gezien als een essentieel hulpmiddel om het geloof te bewaren en dieper te doen doordringen bij de mensen. De oude Vlaamse taal moest daarom 'ongeschonden' bewaard blijven niet alleen tegenover het Frans maar evenzeer tegenover het Algemeen Nederlands omdat ze anders een hefboom dreigde te worden voor het overbrengen van ongodsdienstige en volksvreemde ideeën. Dat maakte hij onder meer duidelijk in een toespraak aan zijn dekens op 29 mei 1906: "de aloude taal, die de draagster is van het christelijk gemoed van het Vlaamse volk en hierdoor van het grootste belang blijft... Indien onze Vlaamse taal bemind en bewaard moet worden, en behoed voor tegen de zuiderse demon van de Franse goddeloosheid, opdat tegelijk met de taal ook het katholiek geloof van het land en de nationale christelijke zeden behouden zouden blijven dan moet zij niet minder beschermd en behoed worden tegen de noordelijke demon van de ketterij en het rationalisme." Het loslaten van de dialectische volkstaal en het streven naar Algemeen Nederlands dat zich na 1900 in de V.B., ook bij West- Vlaamse priesters als Robrecht de Smet manifesteerde, brachten volgens de bisschop het gevaar mee dat men "met de taal, ook... de Nederlandse boeken zonder onderscheid gaat overnemen, lezen en verspreiden". De dekens moesten de jongere priesters ervoor waarschuwen dat zij zichzelf, hun vrienden en leerlingen geen Nederlandse schriften bezorgden die rationalisme of religieus scepticisme bevatten. Deze uitval tegen 'de duivel van het Noorden' werd in 1909 aan de kaak gesteld in Van de Perres brochure Coremans' Wet en H.H. de Bisschoppen van België. Het Davidsfonds zou reageren tegen de aanbeveling die Waffelaert aan zijn pastoors gaf om te preken in het 'gewestelijk plat'. Op zijn congressen van 1910 en 1912 drukte het Davidsfonds de wens uit dat de bisschoppen aan hun priesters zouden opleggen om altijd een beschaafde taal te spreken.

De houding van Waffelaert tegenover de V.B. lag in het verlengde van zijn taalopvatting. Vlaamgezindheid zag hij als een logisch uitvloeisel van godsdienstigheid en kon volgens hem omgekeerd bijdragen tot een beveiliging van de belangen van Kerk en godsdienst. De V.B. werd door hem gewaardeerd in zoverre zij, door haar strijd voor het behoud van het Vlaams, het geloof kon dienen, en in zoverre zij ondersteunend werkte voor een katholieke politiek. Maar zij had in de ogen van de bisschop geen waarde op zichzelf. De V.B. werd door hem afgewezen in zoverre hij haar werking ervoer als een bedreiging voor de katholieke belangen in het land, als een aantasting van het kerkelijk gezag, en als een ondermijning van de gezagsgetrouwheid en de gehoorzaamheid bij de jeugd. In zijn optreden was hij doorgaans zeer autoritair.

Voor de Eerste Wereldoorlog zou Waffelaert op twee terreinen in aanvaring komen met de V.B.: in haar verbinding met de christen-democratie en in haar strijd voor de vernederlandsing van het onderwijs. De bisschop was conservatief en stond met wantrouwen tegenover de christen-democratie die in zijn bisdom vaak verweven was met Vlaamsgezindheid. In zijn prosynodale rede van 1897 haalde hij de Vlaamse en de sociale kwestie aan als de twee bewegingen die de geesten van zijn priesters en gelovigen al te zeer in beroering konden brengen en ophitsen. Hij zag er met Charles Woeste een gevaar in voor eenheid van de katholieke partij. Dat gold vooral voor de 'scheurmakers' van de christelijke volkspartij waarvan, naast de Gentse priester Adolf Daens, ook een priester van zijn bisdom, Karel Fonteyne een van de protagonisten was. In mei 1896 had Waffelaert aan de vooravond van de verkiezingen een brief laten voorlezen in de kerken waarin gewaarschuwd werd voor mannen die in opstand kwamen tegen het geestelijk gezag, waarmee de kandidaten van de daensistische scheurlijsten werden bedoeld. In 1897, niet toevallig het jaar waarin de daensisten uit de Volksbond werden gestoten, ondervond de West-Vlaamse studentenbeweging plots opnieuw tegenwerking op verschillende plaatsen. De bisschop was er als de dood voor dat de Vlaamsgezinde scholieren onder daensistische invloed zouden komen. Hij waarschuwde de Tieltse collegedirecteur dat hij niet meer mocht toelaten dat de leerlingen op hun wandelingen herbergen zouden aandoen waar foto's hingen van Daens en Hector Plancquaert en daensistische bladen te lezen waren. Vlaamsgezinde leerlingen van Kortrijk, de stad waar deken Edouard de Gryse zijn gilde van Neringen en Ambachten had opgericht, werden door hun surveillant uitgescholden voor democrates républicains en opposition avec l'évêque. Die angst ebde snel daarna terug weg. De studentenbeweging zou om die reden geen tegenwerking meer ondervinden vanwege de kerkelijke overheid. Waffelaert zou wel energiek blijven optreden tegen het daensisme. Op een congres van de Volksbond in 1911 zou hij, volgens een getuigenis van Frans van Cauwelaert het (sociaal vooruitstrevend) flamingantisme op één lijn stellen met andere verderfelijke stromingen als "het rationalisme, het modernisme en het losbandig democratisme".

Inzake het onderwijs was Waffelaert na zijn benoeming onmiddellijk begonnen met een humaniorahervorming waarvan de maatregelen van kracht werden in 1896. Ze hielden een versterking in van het moderne talenonderricht en schreven ook voor dat voortaan Engels en Duits in het Nederlands moesten worden onderwezen, een maatregel waarvan De Vlaamsche Vlagge zegde dat ze een hervorming 'op papier' was. In 1898 werd ze overigens in zekere mate afgezwakt door de bijkomende precisering dat essentiële begrippen wel in het Frans moesten worden toegelicht voor leerlingen die niet voldoende met het Nederlands vertrouwd waren. Niettemin kwam het bisdom Brugge op die wijze, tezamen met de vernederlandsingsvoorschriften die Waffelaerts voorganger Johannes Faict had ingevoerd, in belangrijke mate tegemoet aan de bepalingen van de wet van 1883: de vakken Nederlands, Engels, Duits en catechismus werden in principe in het Nederlands onderwezen, in de lessen van wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis werd de Nederlandstalige terminologie aangeleerd en verder waren er geregeld huiswerken, vertalingen en declamatieoefeningen in het Nederlands.

Dat kan verklaren waarom Waffelaert op een directeursvergadering op 14 juli 1904, onder druk van de toenemende campagne ten voordele van het in 1901 ingediende wetsvoorstel-Edward Coremans voor de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs, meedeelde dat er gezien de overladenheid van de programma's niet nog meer kon gedaan worden voor het Vlaams in de middelbare scholen: Brugge deed al meer dan eender wel ander bisdom. "Trouwens uit eigen ervaring weten wij dat vele kinderen bij het verlaten van het lager onderwijs én de Vlaamse grammatica en de syntaxis onder de knie hebben én vlot Vlaams spreken. Ik ben zelf Vlaming en ik ben zeker niet tegen het Vlaams. Ik hou ook van de taal van Vondel en Gezelle." Tegelijk haalde de bisschop uit naar de ongehoorde pretentie van mensen die meenden de bisschop de les te mogen spellen of stelden dat de vraag naar de voertaal buiten zijn geestelijk gezag viel. Hij publiceerde deze toespraak in de Revue pratique de l'enseignement moyen, het onderwijsblad van het bisdom. Er werd in 1905 ruchtbaarheid aan gegeven in Vlaamsgezinde kringen door het Antwerpse Ons Recht. De uitval hield wellicht verband met de problemen die zich een maand daarvoor met de studentenbeweging hadden voorgedaan. In april 1904, had de bisschop – ten uitzonderlijken titel – de middelbare scholieren van zijn bisdom verboden om aanwezig te zijn op de landdag van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS) die dat jaar in Brugge werd georganiseerd. Hij had ook verhinderd dat de mis in de Heilige Bloedkapel zou worden opgedragen. Waffelaert was opgetreden omdat op de landdag zou gesproken worden over het wetsvoorstel-Coremans. Hij wilde zijn middelbare scholieren buiten die politieke agitatie houden. Studentenleider Van Cauwelaert had daarop het recht van de scholieren verdedigd om, met toestemming van hun ouders, Vlaamsgezinde vergaderingen bij te wonen. Met Désiré Mercier stond Waffelaert vooraan in het episcopaat om de wettelijke taalregeling in het middelbaar onderwijs te bestrijden en katholieke politici in die zin te beïnvloeden. Bij het bekendmaken van de Bisschoppelijke Onderrichtingen aan zijn collegedirecteurs op 10 oktober 1906 betitelde hij de katholieken die zich opwierpen als verdedigers van de wettelijke taalregeling als insensé et criminel: zulke maatregel zou immers de vrijheid van het onderwijs aantasten en de deur openen voor de politieke tegenstanders om het katholiek onderwijs af te zwakken of zelfs te vernietigen.

Vanuit eenzelfde houding veroordeelde Waffelaert op 29 december 1911 katholieken die ijverden voor een vernederlandsing van de rijksuniversiteit, een universiteit die concurrentie betekende voor Leuven en aan dewelke katholieke ouders hun kinderen niet mochten toevertrouwen. Strijden voor de vernederlandsing van Gent betekende schade berokkenen aan de katholieke zaak. Het negeren van die richtlijn kan een aanleiding voor Waffelaert geweest zijn om in 1913 zijn functie van erevoorzitter van de Brugse afdeling van het Davidsfonds, die hij sedert 1898 had waargenomen, op te zeggen. Zijn felle uitval op het congres van de Belgische Volksbond in 1911 dient eveneens in dit licht te worden geïnterpreteerd.

Anderzijds moedigde de bisschop bij de verkiezingen van 1912, toen de katholieken het moesten opnemen tegen een liberaal- socialistisch kartel, zijn clerus aan om met de slogan "Vlaams en katholiek" voor de katholieke partij steun te werven. Overigens kende de vooroorlogse West-Vlaamse studentenbeweging onder zijn episcopaat een grote bloeiperiode en was er, afgezien van de enkele bovenvermelde kortstondige strubbelingen, een zeer goede verstandhouding tussen de Vlaamsgezinde studenten en de kerkelijke overheid. Op verscheidene terreinen waren er raakpunten of was er zelfs samenwerking tussen de studentenbeweging en bisschoppelijk opgezette initiatieven zoals inzake onthoudersbeweging en geloofsverdediging. De bisschop wist de studentenbeweging in die zin naar haar vormende waarde te schatten.

Die houding leek verder in gunstige zin te evolueren in de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog. Waffelaert zag er geen graten in dat zijn priesters in 1919 volop meewerkten aan het tot stand brengen van een Vlaamsgezind klimaat en kwam nauwelijks tegemoet aan de eisen die vanuit de Franstalige pers gesteld werden om op te treden tegen wat de Brugse Patrie noemde le bas clergé empoisonné par le flamingantisme. Hij trad enkel op tegen individuele priesters, Cyriel Verschaeve, Jules Callewaert en pater Edmond van Thillo die het in zijn ogen met hun Vlaamsgezinde propaganda te bont maakten maar liet algemene maatregelen achterwege. In juni 1920 zegde hij integendeel uitdrukkelijk toe dat op de priesters een beroep mocht worden gedaan voor de oprichting van Katholieke Vlaamse Bonden. Hij stelde zich zo in eenklank met zijn collega-bisschoppen Martinus-Hubertus Rutten en Emile Seghers in hun openlijke steun aan Van Cauwelaerts minimumprogramma voor een volledige vernederlandsing van het openbare leven. De 300 afgevaardigden van het Katholiek Vlaamsch Verbond van West-Vlaanderen stuurden van op hun congres in Roeselare in augustus 1920 een telegram aan Waffelaert om hem te danken "voor de welwillende steun" die hij verleende "aan onze katholieke Vlaamse werking". De bisschop zou zich na de oorlog ook positiever instellen tegenover de christelijke vakbeweging.

Toch ontstond na de oorlog al snel een nieuwe breuklijn tussen Waffelaert en de V.B. samenhangend met de groei van het Vlaams-nationalisme, dat vooral snel aanhang won in studentenrangen. Aan de angst voor de aantasting voor de katholieke eenheid paarde zich nu de angst voor de ondermijning van het Belgische vaderland. Naarmate de zelfbestuursgedachte aanhang won en de aantrekkingskracht van een neutrale Frontpartij de steun van katholieke flaminganten aan de katholieke partij zou kunnen ontnemen begon Waffelaert aan maatregelen te denken. Vanaf het najaar 1920 was een verstrakkende houding te merken tegenover "lastige priesters" en tegenover de studentenbeweging. De verkiezingswinst van de socialisten in de eerste naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen van april 1921 versterkten de bisschop in dat besluit. In Collationes Brugenses publiceerde hij de brief die paus Benedictus XV in februari 1921 op verzoek van Mercier had geschreven om de Vlaamsgezinde priesters tot de orde te roepen door hen aan te sporen tot een apolitieke houding en volgzaamheid tegenover hun bisschop. Als gevolg daarvan nam de 38-jarige priester Oscar Verhaeghe ontslag als hoofdredacteur van De Vlaamsche Vlagge. Waffelaert kwam terug op het thema van de pauselijke brief in zijn prosynodale toespraak van 10 mei 1921 om zijn traditionele opvatting over de V.B. te herhalen, namelijk dat de godsdienst boven alles ging, liefde tot de moedertaal wel goed was als onderpand voor het bewaren van het geloof der vaderen, maar samenwerking met 'kerkvijandige groepen' te allen tijde moest vermeden worden. Nog altijd stelde hij dat het een grove fout was het 'Vlaams' te willen vervangen door het 'Hollands', dat toch door het protestantisme was besmet. Om al die redenen keurde de bisschop de deelname van katholieke Vlaamse studenten aan de Willem de Zwijger-hulde op het Groot-Nederlands Studentencongres in Delft expliciet af. In de volgende maanden namen in de colleges incidenten met Vlaamsgezinde studenten toe.

Waffelaert speelde de hoofdrol in het conflict dat zich uiteindelijk in het midden van de jaren 1920 tussen episcopaat en het Vlaams-nationalisme zou afspelen. Precies omdat het Vlaams-nationalisme in West-Vlaanderen het diepst had wortel geschoten en omdat het er een ultrakatholieke signatuur had, voelde de Brugse bisschop zich genoodzaakt het eerst op te treden en desnoods alleen. Bij het begin van het nieuwe schooljaar 1925-1926 zond hij de dekens en directeurs van seminaries en colleges een brief waarin hij de Vlaams- nationalistische politiek afkeurde. Zijn collega-bisschoppen kwamen hem te hulp en ondertekenden op 11 oktober eveneens de circulaire van Waffelaert, die nu een gezamenlijk herderlijk schrijven werd van alle bisschoppen. Ze schreven dat "al de rechten en rechtmatige wensen van onze Vlamingen volstrekt in overeenstemming kunnen en moeten gebracht worden met het hoogste goed van de godsdienst en met de onverdeelde eenheid van het vaderland". Het minimumprogramma werd dus impliciet goedgekeurd, maar alle inspanningen die openlijk of bedekt de eenheid van het land beoogden werden veroordeeld. Met dat laatste werd de "nationalistische politiek" geviseerd, zo Waalse als Vlaamse. Priesters en clerici in het algemeen kregen de strikte opdracht er zich van te onthouden, op straffe van zich "in een zwaar zondige materie" schuldig te maken aan ongehoorzaamheid en opstandigheid "tegen het wettige, zelfs kerkelijke gezag". Anders dan elders werd in West-Vlaanderen de brief geïnterpreteerd als een bindende richtlijn, niet enkel voor de clerus, maar ook voor de gewone gelovigen, en a fortiori voor de studerende jeugd. Die borstel veegde echter zo grof dat na een aanvankelijke paniek naar mogelijkheden werd gezocht om het verbod te omzeilen zodat het na korte tijd zijn uitwerking verloor.

In het begin van 1927 maakte Waffelaert daarom van zijn vastenbrief gebruik om zijn veroordeling van het Vlaams- nationalisme te herhalen. Dit keer richtte zijn verbod nationalistische bladen te lezen zich uitdrukkelijk zowel tot geestelijken als leken, zodat geen betwisting meer mogelijk was. Waffelaert beargumenteerde zijn tussenkomst met de overweging dat de staatshervorming die het Vlaams-nationalisme voorstond opstand was tegen het gezag en dus "zedelijk kwaad" omdat het automatisch ook "opstand tegen het gezag van de Kerk" inhield. Niettemin was het effect opnieuw klein. Het AKVS bleef nog steeds de supervisie opeisen van alle studentenwerking. In de zomer van 1927 reageerde Waffelaert hierop door, zoals Rutten in Limburg al in 1925 had gedaan, te eisen dat de scholierenwerking zich zou losmaken van de nationalistische AKVS-leiding van Leuven en zich zou stellen onder leiding van priesters en seminaristen. Deze maatregel sorteerde wel effect onder meer omdat hij gelijktijdig ook in andere bisdommen werd genomen en omdat er een alternatief zou worden aangeboden in de bisschoppelijke Katholieke Studentenactie (KSA). Gealarmeerd door het succes van de Bormsverkiezing sprak Waffelaert, zoals verscheidene andere bisschoppen, bij de verkiezingscampagne van 1929 opnieuw een veroordeling uit tegen de katholieke scheurlijsten en de katholieke Vlaams-nationalisten. Van de kansel liet hij een brief aflezen waarin hij de gelovigen waarschuwde dat zij "eerstdaags voor de Opperste rechter" rekenschap zouden moeten afleggen over de stem die zij zouden uitbrengen. Toch boekten de Vlaams-nationalisten winst.

Bij de uitbouw van de KSA in zijn bisdom zag Waffelaert, anders dan zijn Luikse en Gentse collega's, helemaal geen heil in samenwerking met het AKVS. Hij stond Karel Dubois toe een eigen formule uit te werken die een nieuwe Katholieke Actie (KA)-organisatie impliceerde, volledig naast en los van de bestaande studentenbonden. De nieuw benoemde coadjutor Henri Lamiroy die in 1929 naast de oude bisschop werd benoemd en hem in 1931 zou opvolgen zou hieraan een andere wending geven: hij stuurde wel aan op een combinatie van Vlaamse en KA in een bisschoppelijk gecontroleerde studentenbeweging en pakte tegelijkertijd de repressie van het AKVS nog harder aan.

Literatuur

A. Simon, 'Waffelaert (Gustave-Joseph)', in BN, XXXI, 1962, kol. 719-723; 
R. Vanlandschoot, 'De hervorming der humaniora door de Brugse bisschop Waffelaert in 1896', in Standen en Landen, LVIII, 1972, p. 227-257; 
R. Boudens, Kardinaal Mercier en de Vlaamse beweging, 1975; 
L. en L. Vos-Gevers, Dat volk moet herleven. Het studententijdschrift De Vlaamsche Vlagge. 1875-1933, 1976; 
L. Gevers, Kerk, onderwijs en Vlaamse beweging. Documenten uit kerkelijke archieven over taalregime en Vlaamsgezindheid in het katholiek middelbaar onderwijs. 1830- 1900, Leuven-Parijs, 1980; 
L. Vos, Bloei en ondergang van het AKVS, 2 dln., 1982; 
J. Dekimpe, 'Gustaaf Jozef Waffelaert', in M. Cloet (ed.), Het bisdom Brugge (1559- 1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen, 1984, p. 375-388; 
L. Wils, Honderd jaar Vlaamse beweging, I-II, 1977- 1985; 
L. Gevers, 'Vertrouwen of dwang. Flaminganten, jezuïeten en bisschoppen in de strijd rond het taalregime in het onderwijs (1901-1906)', in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, LXLVIII (1994), p. 355-372.

Verwijzingen

zie: Guido Gezelle.

Auteur(s)

Lieve Gevers