Vuylsteke, Julius P.
(Gent 10 november 1836 – Gent 16 januari 1903).
Was de onwettige zoon van Barbara A. Devisscher, huiswerkster, en werd bij het huwelijk van zijn moeder op 23 april 1851 met Jourdan M. Vuylsteke, als diens zoon gewettigd. Vuylstekes (stief)vader was advocaat en werd raadsheer aan het hof van beroep te Gent en behoorde tot de Fransgezinde burgerij. Julius volgde middelbaar onderwijs aan het Gentse atheneum en studeerde van 1853 tot 1859 rechten aan de Rijksuniversiteit Gent (RUG).
De oorsprong van Vuylstekes Vlaamsgezindheid ligt in het Gents atheneum bij zijn leraar Jacob F. Heremans. In de poësisklas richtte Vuylsteke het genootschap 't Zal wel gaan op, dat de Vlaamse letterkunde wilde bevorderen. Aan de universiteit vormde hij 't Zal wel gaan om tot een Taalminnend Studentengenootschap, dat naar Nederlands model jaarlijks almanakken uitgaf met gedichten en proza. Hij maakte van de vereniging een centrum van vrijzinnige Vlaams- en Nederlandsgezindheid. De publicaties van 't Zal wel gaan maakten ophef, vooral door de "antipaapse geest" die zij uitstraalden. Met het genootschap raakte Vuylsteke ook verwikkeld in de toenemende tegenstellingen tussen vrijzinnigen en katholieken. Aanleiding en inzet van het conflict was het onderwijs, in het bijzonder aan de RUG, die in de ogen van de geestelijkheid een haard van ontkerstening dreigde te worden. Vuylsteke verscherpte deze tegenstellingen nog en verwierf bekendheid op nationaal vlak. Uit zijn verzen bleek ook een zekere sociale bekommernis en hij zag de arbeidersmassa als het meest geschikte en tot dan toe ongebruikte werkterrein voor de V.B. (1857).
In 1859 studeerde Vuylsteke af als doctor in de rechten en oefende tot 1875 het advocatenberoep uit. Al in 1863 echter noemde hij de advocaterij een "kleingeestig iets". Enkele jaren later solliciteerde hij tevergeefs naar een betrekking in de magistratuur. Hij pleitte systematisch in het Nederlands en had wel een aanzienlijk aantal cliënten, maar de meesten waren weinig begoed, zodat hij bijna voortdurend om zijn honoraria moest bedelen. Zijn meest bekende zaak was het proces-Jacob Karsman (1863) dat de flaminganten aangrepen om een taalregeling in de rechtspleging te bekomen. In 1864 stichtte Vuylsteke met enkele collega's een Vlaamsche Advocatenclub ter beoefening van de Nederlandse rechtswelsprekendheid. Dit genootschap bestond evenwel niet lang. In 1873 was Vuylsteke een van de stichters van de Vlaamse Conferentie der Balie van Gent, met zowel katholieke als liberale leden, wat niet het geval was geweest met de Vlaamsche Advocatenclub. Zijn gering advocateninkomen verplichtte hem naar een ander beroep uit te zien. Hij werd in 1875 boekhandelaar. Maar slechts met de hulp van zijn vrienden kon hij het blijven rooien.
In het begin van de jaren 1860 was de V.B. voor Vuylsteke een taalkwestie, de ontwaking van een lang verdoofd nationaal gevoel, de herleving van een schijnbaar uitgestorven volk, de heilige strijd voor nationaliteit, voor vrijheid en volksverlichting. Deelnemen aan de politieke strijd was een must. Maar naast de twee grote partijen was er voor een derde partij geen plaats. Op de bestaande katholieke en liberale partij moest druk worden uitgeoefend door de Vlaamsgezinden, maar elk in zijn eigen partij. Het redmiddel lag in de verkiezingen. Van de katholieke partij kon hij echter niet veel verwachten. Vuylsteke verbond zijn flamingantisme met het liberalisme, in volstrekte identiteit. In 1861 publiceerde hij zijn brochure La question flamande et le libéralisme. Hierin kwam Vuylsteke tot de onverbrekelijke eenheid van Vlaams-zijn en liberaal-zijn, een idee die in de leuze "Klauwaard en Geus" populair werd gemaakt. Zijn theorie liet geen ruimte voor andere flaminganten dan liberale, omdat alleen het liberalisme de pijlers van de Vlaamse zaak – vrijheid, gelijkheid en beschaving – verdedigt. Hij veroordeelde eveneens het onzijdig flamingantisme, dat buiten de bestaande partijen wilde werken. Om een eind te maken aan het tweederangsburgerschap van de Vlaamse Belg waren nodig: lager, middelbaar en hoger onderwijs in het Nederlands; Nederlands als voertaal voor de administratie en het gerecht in Vlaanderen; een beroepsopleiding in het Nederlands voor handel, industrie, land- en tuinbouw; een eerlijke verdeling van de grondbelasting, de openbare werken en de openbare functies; ten slotte een Nederlandse vertaling van de grondwet en de andere wetten. Dit was geen Vlaams eisenprogramma van Vuylsteke zelf. Hij bepleitte hier vurig de onderschrijving door de liberale volksvertegenwoordigers van het programma van het Vlaamsch Verbond.
Vuylsteke ging zijn theorie nu rechtlijnig toepassen en hij slaagde erin een einde te maken aan de samenwerking tussen liberale en katholieke flaminganten in bestaande verenigingen. Dit was het geval met het Vlaamsch Verbond te Gent. Deze organisatie wilde alle flaminganten verenigen, maar Vuylsteke organiseerde de liberalen afzonderlijk in het Vlaamsch Liberaal Komiteit, als onderdeel van het Vlaamsch Verbond. In 1866 verlieten de liberalen definitief het Verbond en stichtte Vuylsteke de Vlaamsche Liberale Vereeniging om in de liberale partij zelf een machtspositie te verwerven en druk uit te oefenen. Zijn opvatting van het Vlaamsch Verbond bekrachtigde en versterkte de diepe verdeeldheid van de Gentse Vlaamsgezinden. Hij trachtte de leiders van de jonge arbeidersbeweging in zijn liberaal-flamingantisch kamp te krijgen, maar het merendeel sloot zich aan bij Ferdinand A. Snellaerts zogenaamde Hoofd-afdeling van het Vlaamsch Verbond, die bij de liberalen voor katholiek doorging, terwijl ze naar haar eigen opvatting de onafhankelijke volkspartij vormde.
Een gelijkaardig scenario deed zich voor in het oorspronkelijk neutrale Willemsfonds. Reeds in 1854 was Vuylsteke er lid van geworden. Twee jaar later trad hij uit, samen met de andere leden van 't Zal wel gaan. In 1861 werd hij opnieuw lid en reeds in 1862 algemeen secretaris. Vanuit deze functie voerde hij de liberalisering van het Willemsfonds door, tegelijk met een reorganisatie die het veel actiever maakte dan voorheen en leidde tot de oprichting van regionale afdelingen, volksbibliotheken en de organisatie van voordracht- en zangavonden, terwijl de kwaliteit en de kwantiteit van de volksboeken die het Willemsfonds uitgaf, werden verbeterd.
Vuylsteke zorgde ook voor een eigen weekblad, Het Volksbelang (1867), dat het lijfblad werd van de Gentse liberale flaminganten. In deze eigen spreekbuis spaarde hij zijn kritiek op de liberale partij en de regering niet.
In oktober 1869 werd Vuylsteke als enige Vlaamsgezinde op de liberale lijst tot gemeenteraadslid van Gent verkozen. In zijn programmarede noemde hij als de drie plichten van de Vlamingen: 1) de strijd tegen het overwicht van de geestelijkheid in het openbaar leven; 2) de bevordering van de vooruitgang onder andere door het invoeren van een ruimer kiesrecht en verplicht onderwijs; 3) het oplossen van de Vlaamse kwestie: een liberaal, Vlaams- en volksgezind, maar ook, en niet het minst, antiklerikaal programma. Hij legde de eed af in het Nederlands en nam in dezelfde taal deel aan de beraadslagingen. Doch zijn pogingen om de toestand van de Vlamingen te Gent te verbeteren, hadden slechts weinig succes. Zijn inspanningen om het Nederlands een betere plaats in het stedelijk onderwijs te bezorgen leden steeds schipbreuk. Hij werd trouwens zeer zorgvuldig geweerd uit de stedelijke onderwijscommissie. De vernederlandsing van de stedelijke administratie leek hem nog te gedurfd. Een belangrijke verwezenlijking was wel het stichten van een beroepstoneel in de volkstaal met de financiële steun van het stadsbestuur. Dit veroorzaakte echter het einde van de gesubsidieerde Vlaamse toneelmaatschappijen.
In het begin van de jaren 1860 was de V.B. voor Vuylsteke een taalkwestie. In 1869 zag hij achter de taal de volksgemeenschap in haar geheel. De V.B. moest de oplossing van gans de maatschappelijke kwestie nastreven. De intellectuele achterstand van de Vlaamse bevolking was oorzaak van haar sociale, economische en politieke achterstand. Om het 'volk' te bereiken wilde hij een einde stellen aan diens onwetendheid. Het onderwijs leidde naar volksverheffing, naar ontvoogding en naar zelfstandigheid, naar het opwekken van een 'Nederlands nationaliteitsgevoel'.
Vuylsteke woonde trouw de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen bij. Hij zette zich met succes in voor een gemeenschappelijke spelling en voor de reorganisatie van de congressen buiten het enge kader van taal- en letterkunde. Hij sprak zich niet uit voor de hereniging van Noord en Zuid, maar begeerde slechts de erkenning en bevestiging van de volkseenheid gegrond op taalgemeenschap. Met Nederland moest een duurzame verbroedering tot stand worden gebracht door het herstel alhier van de Nederlandse taal in al haar rechten naast de Franse, door de erkenning van het Nederlandse element in België. Het Noorden kon en moest de Vlamingen hierbij helpen, want de Vlaamse zaak was evenzeer een Nederlandse zaak. Vuylstekes Nederlandse overtuiging was niet anti-Belgisch. De taalwetten die vanaf 1873 zouden totstandkomen, deden zijn grieven tegen de oprichters van de Belgische staat en tegen de Belgische regeringen geleidelijk verdwijnen.
In 1874 was Vuylsteke kandidaat voor de parlementsverkiezingen. De liberalen werden echter verslagen en hij besloot de politiek vaarwel te zeggen bij het einde van zijn mandaat als gemeenteraadslid in 1875. De redenen voor zijn politieke terugtocht waren van diverse aard: een zwakke gezondheid en moeilijkheden in zijn privé-leven, een slechtlopende advocatenpraktijk zodat hij naar een andere broodwinning moest uitkijken, de mislukking van de liberale lijst in de parlementsverkiezingen van 1874 waardoor hem een financieel gehonoreerd mandaat van volksvertegenwoordiger ontglipte, en het inzicht dat zijn persoonlijk doel, namelijk de vervlaamsing van de liberale partij, in een tijd van beperkt cijnskiesrecht geen kans maakte. Maar in tegenstelling tot wat hij in 1861 had geschreven, verliet hij de partij niet.
In 1879 geraakte Vuylsteke met het Willemsfonds betrokken in de polemieken over de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs. Met het algemeen bestuur stond hij een gematigde oplossing voor en hiermee kwam hij in botsing met de Antwerpse en Brusselse afdelingen, die een volledige vernederlandsing vroegen in de laagste klassen. In 1883 werd hij voorzitter van het Willemsfonds, maar hij moest aanzien hoe dit voortdurend leden verloor. De Brusselse bladen Flandria en De Flamingant verweten hem het Willemsfonds als uitgever te misbruiken. De hevig antiklerikale Vuylsteke werd in 1886 niet tot lid van de nieuwe Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde gekozen. In 1889 werd hij wel briefwisselend lid van de Académie royale de Belgique, waar de liberalen in de meerderheid waren, en in 1892 werd hij er werkend lid van, zonder er veel te presteren. De laatste jaren van zijn leven verdween hij uit het Willemsfonds (1895) en hield hij zich bezig met onderzoekingen in verband met het Gents middeleeuwse verleden.
Op de dag van zijn begrafenis, 19 januari 1903, richtten zijn vrienden het Julius Vuylsteke-fonds op met als doel de uitgave en de verspreiding van goedkope, Vlaamse en vrijzinnige literatuur.
In de jaren dat Vuylsteke actief aan politiek deed, kende het Vlaamsgezind liberalisme zijn bloeiperiode en was hij er de vaandeldrager van. Hij had als partijman en als bewust Vlaamsgezinde de strijd binnen de eigen partij gepredikt. De Vlaamsgezinden geraakten hierdoor hopeloos verdeeld. Deze politiek lijkt uitzichtloos, maar toch was zijn politiek – het doen verkiezen van eigen Vlaamsgezinde afgevaardigden – de meest realistische. Nog jaren na zijn politiek afscheid werden zijn opvattingen door zijn geestesgenoten gerealiseerd. De liberale partij heeft hij niet kunnen vervlaamsen, maar hij heeft er het Vlaamse element versterkt en ook bijgedragen tot een verscherping van het antiklerikalisme.
Literatuur
A. van de Putte, Julius Vuylsteke als letterkundige, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1936;
J. Verschaeren, 'Vuylsteke, (Julius-Pieter)', in BN, XLII, 1982;
id., 'Vuylsteke, Julius Pieter', in NBW, X, 1983;
id., Julius Vuylsteke (1836-1903). Klauwaard en Geus, 1984.
Verwijzingen
zie: liberale partij.