Vrouwelijke Katholieke Studerende Jeugd (VKSJ)
beweging voor Katholieke Actie bij de studerende meisjes van het Vlaamse land, in opdracht van kardinaal Ernest-Joseph van Roey in oktober 1929 gesticht door de Gentse priester Frans Tibbaut.
Aanvankelijk was de VKSJ vooral bedoeld voor de meisjes vanaf 14 jaar in de pensionaten, zustersscholen en lycea, maar vanaf 1935 kon ook de jongere groep van 12 jaar af toetreden. De eerste afdeling startte in 1930 in Gijzegem en tot de Eerste Wereldoorlog bleef de beweging het sterkst in Oost- en West- Vlaanderen. In april van dat jaar werd Alice Kerschaever de eerste algemeen voorzitster. De activiteiten waren via regelmatig gehouden studiekringen vooral gericht op religieuze vorming. Het ledenaantal steeg van circa 4000 in 1931 tot circa 11.000 in 1939. Met de Franstalige tegenhanger Jeunesse étudiante catholique féminine (JECF) groeiden op het einde van de jaren 1930 spanningen, toen die probeerde de Franstalige VKSJ-afdelingen in Vlaanderen te groeperen. Net voor de oorlog werden de eerste jeugdbewegingselementen ingevoerd, met de klemtoon op groepsvorming, spel en ontspanning, waarmee VKSJ zich aansloot bij een algemene tendens.
Tijdens de oorlog, in 1942, werd de Oost-Vlaamse priester Albert de Beer nationaal proost en werd een tak opgericht voor meisjes uit de lagere school, de Roodkapjes met Miet Haeck als nationaal verantwoordelijke (tot 1955).
Na de oorlog kwam er een bloeiperiode, onder nationale leidsters Lily Fineau vanaf 1946 die het jeugdbewegingsaspect verder ontwikkelde en Mia Cool vanaf 1953 die ervoor ijverde om de officiële band met de school wat losser te maken, zodat er heel wat parochiale afdelingen ontstonden. In 1954 telde de beweging circa 14.000 leden.
Met algemeen proost Gust van Haegenborgh vanaf 1956 en nationaal leidster Mariette Fillet vanaf 1957 kwam er een aflossing van de wacht. Het contact met de Internationale Katholieke Studerende Jeugd werd versterkt en de klemtoon kwam meer te liggen op actie in het studerend milieu, volgens de 'zien, oordelen, handelen'-methode waarbij de bezinning op actie en engagement een middel werd tot zelfvorming. Die lijn werd verder uitgewerkt door nationale leidster Rita Hoet vanaf 1966 en Lut van Damme vanaf 1970, samen met proost Jan Duchêne vanaf 1967, zodat VKSJ meer en meer evolueerde naar een beweging voor het studerend milieu, met vanaf het einde van de jaren 1960 een maatschappijkritische gerichtheid uit evangelische inspiratie. In 1965 was VKSJ met 23.385 leden op een hoogtepunt. In 1977, een jaar voor ze fuseerde met Katholieke Studentenactie – Jong Vlaanderen, telde ze nog 14.897 leden.
Vlaamsgezindheid ontstond in VKSJ pas na de oorlog en beperkte zich tot het culturele vlak, namelijk het zich verbonden voelen met de (katholieke) tradities van het Vlaamse volk en het streven naar de culturele ontvoogding van Vlaanderen zonder de structuren van België te willen veranderen en dus zonder anti-belgicisme. Ze raakte weer op de achtergrond met de heroriëntering in evangelische en maatschappijkritische zin op het einde van de jaren 1960. VKSJ heeft er zeker toe bijgedragen dat er een Vlaamsbewuste vrouwelijke elite werd gevormd.
Literatuur
F. van Ransbeke, Een katholieke Actie- beweging voor de vrouwelijke katholieke studerende jeugd, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1993.