Vriendschap, De

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

flamingantische letterkundige vereniging (Roeselare, 1844-1944).

Opgericht op 15 november 1844 door zestien vooraanstaande Roeselarenaars met als doel de Vlaamse taal te bevorderen. De wekelijkse vergaderingen vormden de kern van de werking. Op deze bijeenkomsten gaven de leden lezingen voor elkaar. Allerhande onderwerpen kwamen daarin aan bod maar de grootste aandacht ging in de 19de eeuw toch uit naar het stimuleren van het gebruik en de ontwikkeling van de 'Vlaamse' moedertaal. Niettegenstaande haar doelstelling nam de Franse taal- en letterkunde tot omstreeks 1880 een niet onbelangrijke plaats in de vereniging in. Hoewel godsdienstige verhandelingen verboden waren, kreeg De Vriendschap na verloop van tijd toch een katholiek karakter. Door werken uit te geven en wedstrijden te organiseren, probeerde de vereniging de Vlaamse letterkunde te ondersteunen. In 1853 sloot De Vriendschap zich aan bij het Vlaemsch Midden-Comiteit en in 1870 bij de West-Vlaamse Bond voor Taal en Volk. De Vriendschap steunde volop hun initiatieven ter vernederlandsing van het onderwijs, het bestuur en het gerecht en zette daarvoor ook eigen acties op. In 1871 vormde De Vriendschap samen met de Roeselaarse verenigingen De Moedertaal en Rhetorika een gewestelijke afdeling van de Bond. Na een periode van allerhande moeilijkheden fuseerde De Vriendschap in 1892 met Het Vlaamsche Woord. Geleidelijk aan geraakte de vereniging er weer bovenop en werd ze de motor van het Vlaamse leven in Roeselare. Zo organiseerde De Vriendschap vanaf 1892 de 11 juli-vieringen. Onder impuls van voorzitter Juliaan Delbeke ging De Vriendschap omstreeks 1900 meer aandacht besteden aan sociale ontwikkeling.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog lag de werking van De Vriendschap stil. Na de wapenstilstand verruimde voorzitter Alfons van Coillie de doelstellingen van De Vriendschap: voortaan zouden ook de Vlaamse belangen meer actief worden verdedigd. Zo werd onder meer op politici druk uitgeoefend om de Gentse universiteit te vernederlandsen en om de activisten vrij te laten. In februari 1924 organiseerde De Vriendschap haar eigen amnestiemeeting, wat haar in aanvaring bracht met de Katholieke Burgersbond. Dit voorval en de verdere radicalisering binnen De Vriendschap deed de gematigden de vereniging verlaten. In 1929 kwam ten gevolge van de groeiende verdeeldheid binnen het Vlaams-nationalisme de werking van De Vriendschap stil te liggen. Een jaar later besloot de Roeselaarse Davidsfondsafdeling, die van 1922 af door De Vriendschap werd geleid en wiens voortbestaan in het gedrang kwam, zich van de vereniging los te maken. Pas in oktober 1933 kwam De Vriendschap opnieuw boven water, maar de leden kwamen slechts maandelijks bijeen en er werd teruggekeerd naar de doelstellingen van voor 1914. Acties zoals onder meer het organiseren van protestvergaderingen en het aannemen van moties werden niet meer ondernomen. De Vriendschap moest haar leidende rol in de stad dan ook aan de lokale Davidsfondsafdeling overlaten. Gematigden die tijdens de eerste helft van de jaren 1920 afhaakten, sloten opnieuw aan. Het grootste deel van de leden was aangesloten bij de katholieke partij of het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De Dinaso's waren in de minderheid.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef De Vriendschap verder bestaan. Verscheidene leden sloten zich aan bij de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag). In 1942 sloot de vereniging zich aan bij het stedelijk cultuurverbond. De gevolgen van de tegenstelling VNV-DeVlag en van de ideologische (her)oriëntering voor De Vriendschap dienen nog bestudeerd te worden. Pogingen om De Vriendschap na 1945 opnieuw op te richten kenden geen succes.

Literatuur

A. Deweerdt, 100 jaar Davidsfonds te Roeselare, 1975; 
G. Verbeke, Een eeuw 'De Vriendschap'. Een eeuw Vlaamse Beweging in Roeselare, 1994; 
F. Boudrez, De Rodenbachstede: bakermat der Vlaamsche Beweging? De Vlaamse Beweging te Roeselare tijdens het interbellum, 1997.

Auteur(s)

Filip Boudrez