Vos, Herman
(Antwerpen 30 maart 1889 – Antwerpen 12 mei 1952).
Groeide op in een arm gezin maar kreeg de kans om aan het Antwerps atheneum te studeren. Daar raakte Vos bevriend met Antoon Jacob, Leo Picard en Eugène de Bock. Hij was lid van de Vlaamsche Bond en zetelde in de redactie van De Goedendag. Maar van enige politieke ambities was geen sprake. Aan het atheneum werd hij vrijzinnig. Zijn interesse ging vooral uit naar literatuur, geschiedenis en sociologie. Hij studeerde in 1908 een jaar geschiedenis in Gent bij Henri Pirenne, maar dat liep slecht af. Hij vond een betrekking bij het Antwerps Gemeentelijk Bureau voor Statistiek en koppelde dit met studies sociologie aan het Institut Solvay bij Emile Waxweiler.
De Eerste Wereldoorlog onderbrak zijn universitaire opleiding. Gedurende die vier jaar werkte hij als bediende bij het gemeentelijk Antwerps bureau dat de contacten met de Duitsers moest verzekeren. Onder invloed van de ideeën van Waxweiler en Lodewijk de Raet aanvaardde hij de von Bissing Universiteit en liet zich door Arthur Claus en Jacob overhalen om toe te treden tot de Raad van Vlaanderen, waar hij namens het Nationaal Vlaamsch Studentenverbond zetelde. Daar behoorde hij tot de groep van de unionisten. Een hervorming van de Belgische staat tijdens de Duitse bezetting was voor Vos zedelijk niet te rechtvaardigen en hij wilde reeds in augustus 1917 uit de Raad stappen. Uiteindelijk deed hij dit, samen met Jacob en Marten Rudelsheim, in januari 1918 nadat de onafhankelijkheid van Vlaanderen door de Raad was uitgeroepen. Met het activisme brak hij echter niet. Hij schreef in Dietsche Stemmen een theoretisch stuk waarin hij het activisme wilde rechtvaardigen.
In november 1918 werd Vos opgesloten en in het geruchtmakend proces-Jacob-Rudelsheim-Vos veroordeeld tot drie jaar hechtenis. Deze periode was veel beslissender dan zijn activisme: pas in de gevangenis viel de beslissing om politiek actief te zijn. In 1920 stelde hij het manifest op voor het tijdschrift van De Bock, Ruimte. Op het einde van dat jaar kwam hij vrij en werd door de Antwerpse Fronters met open armen ontvangen. Meteen werd hij bestuurder van het Antwerpse Vlaamse Huis Malpertuus en secretaris van de Antwerpse Frontpartij. Aan hem werd ook het weekblad De Ploeg toevertrouwd. Deze jaren stonden in het teken van de strijd voor amnestie. Vos stelde in 1922 een desbetreffende nota op, maar het congres van de Frontpartij volgde hem niet: de nationale Frontpartij wilde nog niet zo ver gaan als haar Antwerpse afdeling. In deze jaren raakte Vos ook bevriend met Pieter Geyl. In 1925 wilden de Antwerpse Vlaams-nationalisten August Borms kandidaat stellen, maar om praktische redenen werd daar op het laatste nippertje van afgezien. Jacob stelde zich kandidaat maar de poll-vergadering koos voor Vos. Hierop brak Jacob met Vos. Vos werd verkozen, werd leider van de Vlaams- nationalistische Kamerfractie en diende meteen een wetsvoorstel voor amnestie in. Dankzij zijn contacten met Geyl en Frederik C. Gerretson was hij uitstekend op de hoogte van het Belgisch-Nederlands Verdrag. In december 1926 stelde hij hierover enkele precieze vragen aan minister Emile Vandervelde, die zeer dubbelzinnig antwoordde. De Nederlandse publieke opinie reageerde ontstemd en het verdrag werd in de Nederlandse Eerste Kamer verworpen. Vos wilde een verdrag om economische redenen, maar verwierp dit verdrag om de politieke inhoud. Het had te veel Belgisch-annexionistische trekken. De volgende jaren reageerde hij ontgoocheld over het uitblijven van een nieuw economisch verdrag. Door deze interpellatie steeg het aanzien van Vos in Vlaanderen en Nederland gevoelig. Gerretson en Willem van Es waren bereid om geld te investeren in het dagblad De Schelde (1919-1936). Dit Antwerps dagblad steunde al geruime tijd de Fronters, maar stond niet onder controle van de partij. Met deze koop wilde Vos de Vlaams-nationalisten weer een eigen dagblad bezorgen, terwijl de Nederlanders enige invloed wilden uitoefenen om hun Rotterdamse belangen veilig te stellen. Vos werd zo in 1927 hoofdredacteur en voerde een vrij onafhankelijke koers ten opzichte van zijn geldschieters. Vos had ook goede contacten met Frans van Cauwelaert en Camille Huysmans. Zo was het succes van de Bormsverkiezing in december 1928 te danken aan Vos' voorzichtige aanpak: hij maakte er een verkiezing voor amnestie en Vlaamse solidariteit van.
Na de voor de Vlaams-nationalisten gunstige verkiezingen in 1929 vonden hij en Geyl de tijd gekomen om het holle woord van zelfbestuur in te vullen. Samen met Nederlanders, onder anderen B.C. de Savornin Lohman en A.B. Cohen Stuart, stelden ze het Federaal Statuut op. Dit wetsontwerp voorzag in een statenbond, met twee delen, Vlaanderen en Wallonië, die soeverein zouden zijn, behalve op enkele gebieden zoals buitenlandse zaken en economie. Bedoeling was om een dialoog met de minimalisten uit te lokken en het wetsontwerp te gebruiken als een stok achter de deur bij een regeringscrisis. Maar het draaide anders uit. Het Federaal Statuut zorgde voor verwarring en discussie binnen het nationalistische kamp. Extremisten zoals Josué de Decker, Joris van Severen en Ward Hermans zagen het Federaal Statuut als een nieuwe kans voor België die politiek Groot-Nederland in de weg stond. Vos verdedigde zich zelden en aarzelde om het ontwerp in te dienen. Op 25 maart 1931 werd het dan toch ingediend, maar de Kamer weigerde de inoverwegingneming. Door zijn houding verloor Vos veel krediet bij de Vlaams-nationalisten. Geyl verweet Vos dat zijn politiek niet doortastend genoeg was, maar Vos weigerde zijn politieke lijn te wijzigen. Het jaar 1930, Belgisch eeuwfeest, veroorzaakte Vlaams-nationalistische agitatie. Zo behaalde Vos een succes met de zaak-Joris de Leeuw. Deze dienstplichtige weigerde op aanraden van Vos Franse bevelen te gehoorzamen, werd veroordeeld, maar na een interpellatie van Vos, Huysmans en Willem Eekelers, weer vrijgelaten. Het nationalistische protest viel in zijn geheel mager uit omdat de minimalisten met de nieuwe taalwetten merkbare resultaten behaalden, en omdat de verwarring in het Vlaams-nationalisme alsmaar toenam. Zo steunden studenten tijdens het debat Vos-Edmond Rubbens in 1931 wel Vos met zijn federalisme, maar stonden in feite al verder: ze wilden politiek Groot-Nederland.
Door de verdeeldheid binnen het nationalistische kamp en doordat de katholieken de stembusslag van november 1932 in het teken stelden van de ziel van het kind, werd de vrijzinnige Vos niet herkozen. Huysmans en Eekelers wilden hem coöpteren als provinciaal senator. Vos stemde hiermee in, maar de Vlaams-nationalistische provincieraadsleden keerden zich hiertegen. Vos bleef voorlopig bij de nationalisten en concentreerde zich op zijn blad De Schelde. De oprichting van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) liep buiten hem en Antwerpen om. In de zomer van 1933 onderhandelde Vos wel constructief mee, maar voor hem, als democraat, was er geen plaats meer. Op 1 november 1933, net na de stichting van het VNV, verliet hij het Vlaams-nationalisme en trad hij toe tot de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Daar verrichtte hij studiewerk voor het plan Hendrik de Man en werd redacteur bij de dagbladen Volksgazet en Vooruit, later bij het weekblad Leiding (1939-1940). Vanaf 1936 werd hij gecoöpteerd senator. Zijn actie kwam in het teken te staan van de strijd voor democratie. Hij noemde het VNV ronduit fascistisch. Niet toevallig sprak hij op het Vlaams Socialistisch Congres in 1937 over de democratische traditie in Vlaanderen. Ook op de socialistische Guldensporenviering in 1938 sprak hij een rede uit. Zijn aandacht ging steeds meer naar buitenlandse politiek. Zo was hij in 1938 afgevaardigde bij de Volkenbond.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Vos een leidende rol in de illegale BWP en zetelde ook in het Comité-Gilles, de inlichtingendienst die de regering in Londen op de hoogte hield van de toestand in bezet België. Na de Tweede Wereldoorlog bekleedde Vos een veel sterkere positie binnen de socialistische partij en werd minister van openbare werken en openbaar onderwijs. Vanaf 1949 zetelde hij in het Centrum-Harmel en vervulde enkele opdrachten voor de Verenigde Naties.
Vos was een denker en interesseerde zich matig voor politiek- organisatorisch werk. Steeds wordt hij als een beminnelijke, maar een wat wereldvreemde man beschreven. Hij was een zeer sterk redenaar en genoot tot 1933 hoog aanzien binnen de nationalistische wereld. Maar zijn prestige zette hij niet om in macht. Zijn gezag beperkte zich tot de stad Antwerpen. Bij gebrek aan de nodige leiderscapaciteiten en de nodige ambitie, kon hij zich niet opwerpen als de leider van de Vlaams- nationalisten.
Werken
'De moderne staatsleer en de loyauteitsverhoudingen in verband met het activisme', in Dietsche Stemmen, nr. 1 (1918), p. 5-28;
Het algemeen verval, 1918;
1930: Vlaanderen's behoefte aan zelfbestuur, 1930;
Het debat Blavier-Vos te Leuven (1924). Het debat Rubbens-Vos (1924). Het debat Vos- Rubbens... 12 nov. 1931, 1932;
'De Vlaamse Beweging in haar historische ontwikkeling', in J. Romein, De lage landen bij de zee, 1934;
De huidige stand van het Vlaamse vraagstuk, 1936;
'Het Vlaams-nationalisme in fascistische banen' en 'De fascistische besmetting in Nederland', in F. Denis, Rex is dood, 1937.
Literatuur
P. Geyl, 'Herman Vos' betekenis voor de Vlaamse Beweging', in Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 7, nr. 7 (1953), p. 673-687;
A. de Vries, 'Herman Vos, sociaal denker en mens', in Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 7, nr. 7 (1953), p. 688-699;
L. Picard, 'Herman Vos', in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden (1955), p. 127-136;
A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914- 1940, 19692;
P. van Hees en A.W. Willemsen (red.), Geyl en Vlaanderen. Brieven en Notities, 3 dln., 1973- 1975;
B. de Wever, Greep naar de macht. Vlaams- nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, 1994;
L. Wils, Vlaanderen, België, Groot-Nederland. Mythe en Geschiedenis, 1994;
B. van Causenbroeck, Herman Vos, Van Vlaanderen naar de wereld, biografie, 1996.
Verwijzingen
zie: Ward Hermans.