Voeren

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

oorspronkelijk een gebied van zes gemeenten (Moelingen, 's Gravenvoeren, Sint-Martensvoeren, Sint- Pietersvoeren, Remersdaal en Teuven), die de uit de fusies van 1976 ontstane Limburgse gemeente Voeren vormt, een Vlaamse enclave tussen de provincie Luik in het zuiden en het Nederlandstalig Nederlands-Limburg in het noorden.

Voeren bestaat grotendeels uit landbouwgebied georiënteerd op de Luikse regio; de bevolking bedraagt iets meer dan vierduizend inwoners. Sedert eeuwen ligt het gebied in het hart van een uitwisselingszone tussen Luik, Maastricht en Aken. Deze bijzondere situatie verklaart het bestaan van niet-homogene taalgemeenschappen, van Germaanse en Platduitse elementen maar ook, sedert lange tijd, de afwezigheid van een stabiele culturele identiteit. In feite maakten de zes Voerense gemeenten deel uit van het 'Bovenmaas gebied', een gegeerd gebied en dus terrein van talrijke conflicten.

In 1846 verklaarden de inwoners van de zes gemeenten bij de eerste volkstelling met een immense meerderheid (90,1%) uitsluitend of vooral het Nederlands te gebruiken. Dit percentage bleef stabiel in de loop van de 19de eeuw.

Toen in de Eerste Wereldoorlog de activistische Raad van Vlaanderen de wens uitte de zes Voerense gemeenten bij Tongeren aan te hechten om zo Vlaanderen bij Duitstalig gebied en Duitsland te laten aansluiten zonder over het Waalse grondgebied te moeten gaan, willigden de Duitsers deze wens niet in. Ook na de invoering van de bestuurlijke scheiding (21 maart 1917) bleven de Voerense gemeenten deel uitmaken van de provincie Luik, maar het gemeentelijk onderwijs moest er in het Nederlands worden gegeven.

Tijdens het interbellum kreeg men langs Vlaamse kant steeds meer interesse voor de Voerense gemeenten. Zo verklaarde Flor Grammens dat de Voerense gemeenten Vlaams waren. Een aantal culturele verenigingen zoals het Davidsfonds probeerde er het Vlaams culturele leven tot bloei te brengen. In het bijzonder pastoor Hendrik Veltmans behartigde er de rechten van de Vlamingen. Bij de volkstelling van 1930, toen meer dan 75% van de inwoners van de zes gemeenten verklaarde exclusief of meestal het Nederlands te gebruiken, werden de resultaten van de talentelling voor het eerst tegengesproken door de Franstalige Voerenaars, die Veltmans beschuldigden druk te hebben uitgeoefend op de bevolking.

De goedkeuring van de wet inzake het taalgebruik in bestuurszaken en het onderwijs zou grote gevolgen hebben voor de Voerense gemeenten. De taalwet van 18 juni 1932 voorzag dat in die gemeenten waar een meerderheid van de bewoners bij de volkstelling van 1930 verklaard had een andere taal dan die van de regio te spreken, deze taal moest worden gebruikt voor de interne gemeentelijke diensten en de officiële briefwisseling. De bekendmakingen en de mededelingen van de officiële instanties dienden tweetalig te zijn. In het licht van de resultaten van de volkstelling van 1930 brachten deze beschikkingen op administratief vlak een grote verandering mee. De gemeenten werden verplicht het Nederlands als interne taal in hun administratie te gebruiken. Ook op het vlak van het onderwijs versterkte de nieuwe wet van 14 juli 1932 in die gemeenten de positie van het Nederlands. Op meerdere vlakken ressorteerden de Voerense gemeenten vanaf dat ogenblik onder de provincie Limburg. Zo werden reeds vanaf de jaren 1930 de Voerense gemeenten van de provincie Luik losgeweekt.

De uitvoering van de wetten van 1932 lokte in de Voerstreek reacties uit bij Franstalige notabelen – sommigen weigerden de nieuwe beschikkingen toe te passen met het argument dat de resultaten van de volkstelling van 1930 niet betrouwbaar waren – maar lieten de Waalse Beweging onverschillig. Vanaf de jaren 1930 bepleitte de Waalse Beweging immers steeds meer een regionale eentaligheid en de definitieve vastlegging van de taalgrens. De Waalse Beweging was zich wel bewust van de bijzondere situatie van de grensgemeenten. De Waalse ontwerpen stelden telkens de oplossing voor in de vorm van een referendum onder de plaatselijke bevolking. Deze zienswijze verschilde volkomen van het Vlaamse standpunt dat de voorwaarden vreesde waaraan een dergelijk referendum zich zou moeten houden. Toch werd buiten deze verschillen de vraag naar het behoren tot een bepaalde taalkundige gemeenschap van de Voerense gemeenten in de Waalse projecten van voor de Tweede Wereldoorlog niet expliciet gesteld.

Het ontwerp dat werd aangenomen, eerst door de Centrale wallonne van de Parti socialiste belge (PSB) in de clandestiniteit en vervolgens in 1945 door de Fédération liégeoise van die partij, maakte voor het eerst melding van de zes Voerense gemeenten. Alhoewel algemeen expliciet de organisatie van referenda op vraag van 30% van de kiezers van een gemeente of van een gehucht werd gestipuleerd, voorzag het document toch in de heraanhechting van de zes Voerense gemeenten bij Vlaanderen zonder voorafgaandelijke consultatie van de betrokken inwoners. In de ogen van de ontwerpers van het voorstel maakten de Voerense gemeenten verkeerdelijk deel uit van de provincie Luik omdat hun inwoners een dialect gebruikten dat zij ofwel aan het Duits ofwel aan het Nederlands aanpasten.

In het verwarde naoorlogse klimaat leverden de resultaten van de volkstelling van 1947, de laatste met een taalkundig luik, verbazende gevens op. Het ging om de eerste volkstelling sedert de taalwetgeving van 1932. De bevolking wist dat de geleverde antwoorden implicaties konden hebben voor het taalstatuut van hun gemeente. Binnen de Voerense gemeenschap greep inzake de taalvoorkeur een radicale omkering plaats. Alleen de gemeente Sint-Martens-Voeren telde nog een duidelijke Nederlandstalige meerderheid: de 86,2% Nederlandstaligen van 1930 waren er na zeventien jaar tot 51,9% herleid. In Moelingen waren er nu 69,6% francofonen tegen 68% Nederlandstaligen in 1930, in Remersdaal 65% francofonen tegen 67,5% Nederlandstaligen in 1930. Evenals in 1930 leken de gegevens van 1947 onweerlegbaar problemen met zich mee te brengen.

Vanaf de bekendmaking van de resultaten van de talentelling van 1947 vormden de zes Voerense gemeenten duidelijk een taalkundig probleemgebied. De leden van het Centrum-Harmel konden bijgevolg niet stilzwijgend daaraan voorbijgaan. Zowel culturele als politieke commissies hielden zich met de zaak bezig. In mei 1951 begaf een delegatie van de culturele afdeling van het Centrum zich naar de Oostkantons en naar Voeren. Daar werd ze ontvangen door de gemeentelijke overheid die het behoud van de Voerense gemeenten bij de provincie Luik eiste.

De discussies binnen het Centrum-Harmel illustreren goed de uiteenlopende standpunten van Vlamingen, Walen en francofonen. Zeker, een meerderheid van Walen en Vlamingen eiste de definitieve vastlegging van de taalgrens. Ze verschilden echter van mening omtrent de methodes om die respectievelijke grenzen van Vlaanderen en Wallonië vast te leggen. Welke instanties moesten de knoop doorhakken? Moest men zich baseren op de volkstelling? Op de adviezen van de gemeenteraden? Op die van de betrokken bevolking? Wat de francofonen betreft, zij wensten niet echt de vastlegging van de taalgrens. Maar hun standpunt vond uiteindelijk maar weinig weerklank.

In haar eindrapport stelde het Centrum-Harmel voor Voeren bij Koninklijk Besluit een speciaal taalkundig regime te geven.

In de loop der jaren verstarde de taalkundige situatie niet. Naast de controverses over de resultaten van de volkstelling was het duidelijk dat er in de loop van de decennia een verfransing en zelfs verwaalsing van bepaalde gedeelten van de bevolking in de betrokken gemeenten plaatsgevonden had. Deze veranderingen hingen eveneens samen met migratiefenomenen, met een interne transmutatie en, van wezenlijk belang om de omvang van de contestatie van de jaren 1960 en daarna te kunnen begrijpen, met de verwerping van de in Vlaanderen algemeen aanvaarde visie van regionale eentaligheid.

Op 14 november 1961 legde minister van binnenlandse zaken Arthur Gilson in de Kamer een wetsontwerp neer aangaande de begrenzing van provincies, arrondissementen en gemeenten. Dit document voorzag het behoud van de Voerense gemeenten bij de provincie Luik, maar met een Nederlandstalig bestuur en faciliteiten voor de Franstalige bevolking. In de commissie binnenlandse zaken van de Kamer echter werd deze beschikking betwist en een amendement voor de overheveling van deze gemeenten naar Limburg goedgekeurd. Het ontwerp werd in eerste lezing door de Kamer aangenomen. De Senaat bevestigde de stemuitslag van de Kamer, die vervolgens een eindstemming over het ontwerp in zijn geheel hield. Het nieuwe statuut werd vervolledigd door de wetten van 30 juli en 2 augustus 1963 betreffende respectievelijk het gebruik van de talen in het onderwijs en in bestuurszaken. Voor de anderstaligen werd een faciliteitensysteem ingevoerd. In het geval van het Limburgs geworden Voeren gold dit voor de Franstaligen. Deze faciliteiten impliceerden een tweetalige bekendmaking van mededelingen aan het publiek, gebruik van de andere taal bij aanvragen van particulieren en de kosteloze vertalingen van stukken die hen aanbelangden. Inzake onderwijs konden op aanvraag van twintig ouders Franstalige kleuterscholen en lagere scholen worden opgericht. Vanaf dan identificeerden de inwoners van de landelijke gemeenten waarin bijna een eeuw lang een traditionele meertaligheid had bestaan, zich alsmaar duidelijker met een welomschreven taalgroep.

De Waalse socialisten werden lange tijd verantwoordelijk gesteld voor het zogenaamde 'verraad' omtrent de zes Voerense gemeenten. In feite hielden de leden van de commissie binnenlandse zaken van de Kamer zich aan het principe dat elke Waalse gemeente bij een Waalse provincie en elke Vlaamse gemeente bij een Vlaamse provincie hoorde. In het verlengde van de werkzaamheden van het Centrum-Harmel leefde inderdaad de wil om de taalgrens definitief vast te leggen en het bestaan van Vlaamse en Waalse entiteiten die tot dan toe op juridisch vlak geen bestaansgrond hadden, te erkennen. De Waalse socialisten waren ervan overtuigd dat de zes Voerense gemeenten in Luik geen plaats hadden. Na de vinnige plaatselijke reactie op de stemming in de commissie waren bepaalde Waalse socialisten zoals de Luikenaar Paul Gruselin op de stemming in de commissie teruggekomen en brachten ze in plenaire zitting een negatieve stem uit. Bij de slotstemming in de Kamer stemden 130 volksvertegenwoordigers voor het ontwerp, 56 waren tegen en twaalf onthielden zich. Als men kijkt naar hun taalgroep luidt de verdeling: 91 Vlamingen, 20 Walen, (twaalf socialisten op 35; acht christen-democraten op negentien) en 19 Brusselaars. De liberalen, toen in de oppositie, stemden collectief tegen het ontwerp.

Een gelijkaardige stemmenverdeling treft men aan in de Senaat. In aansluiting hierop nam Joseph Merlot, toen socialistisch minister van openbare werken ontslag, maar zijn partij bleef in de regering.

Vanaf 8 november 1962 werden de zes Voerense gemeenten officieel Vlaams. Terzelfder tijd gingen aan het andere uiteinde van de taalgrens de tot dan West-Vlaams gebleven gemeenten Komen-Moeskroen naar de provincie Henegouwen. Deze laatste overheveling leidde niet tot heftige polemieken. Blijkbaar woog de symbolische en politieke lading die de Vlamingen eraan toekenden minder zwaar door. Anders ging het er toe in de zes Voerense gemeenten.

Uiteraard kwamen de eerste reacties vanuit de plaatselijke gemeenschap. De protestmanifestaties vonden plaats in naam van het Belgisch patriottisme. Zeer snel echter zette de Mouvement populaire wallon (MPW) zich helemaal voor de Voerense problematiek in. In de Waalse Beweging was toen volop een vernieuwing aan de gang. Bij de traditionele verenigingen (Wallonie libre, Congrès national wallon, Association wallonnne du Personnel des Services publics...) voegde zich de MPW, die onmiddellijk ging mobiliseren tegen het lot van de Voerense gemeenten. De algemene context was die van verval van de economie in Wallonië en van de conclusies van het rapport-Sauvy omtrent de demografische minorisatie van de Waalse regio. In de context van 1962 sloeg dit wetenschappelijk rapport in als een bom. Bekijkt men de stemming van de parlementsleden inzake de vastlegging van de taalgrens dan wordt duidelijk dat het om een stemming van een Vlaamse meerderheid tegen een Waalse minderheid ging. Het perspectief van een permanente minorisatie van Wallonië werd door deze stemming symbolisch uitgedrukt. Van dan af verwief Voeren een buitengewoon symbolische dimensie. De zes Voerense gemeenten van Wallonië amputeren werd gezien als een aantasting van Wallonië in zijn geheel, als een aanslag op het volkerenrecht en de democratie. De Voerense problematiek kreeg daardoor een enorme mobiliserende kracht. Gedurende meer dan twintig jaar volgden manifestaties en ontwerpen tot herziening van het statuut van Voeren elkaar op.

In 1976 werden de Voerense gemeenten betrokken bij de algemene fusiebeweging. Vanaf 1 januari 1977 vormden de zes gemeenten maar één gemeente meer: Voeren. Dat betekende het einde van de plaatselijke baronieën, en voor zowel de Vlamingen als de francofonen was het uur van hergroepering van de acties aangebroken. Al snel was men getuige van een nieuwe verhitting van de geesten. Aan Franstalige zijde ontstond de Action fouronnaise, die al snel door de meest radicale elementen werd geleid. Aan Vlaamse zijde begonnen de zogenaamde 'wandelingen' van onder meer radicale groepen als de Vlaamse Militanten Orde (VMO) en het Taal Aktiekomitee (TAK). De incidenten werden talrijker. Op nationaal vlak bleef de kwestie hangende.

Op lokaal politiek vlak hergroepeerden de Franstaligen zich onder het banier van de lijst Retour à Liège, die sedert 1968 aan de strijd deelnam. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1982 behaalde ze eens temeer de meerderheid (62%), met het grootste aantal voorkeurstemmen voor José Happart (869 op 2803 geldige stemmen). Het was logisch dat de Franstalige verkozenen zijn kandidatuur voor de benoeming tot burgemeester voordroegen. Deze demarche wekte grote verontwaardiging in Vlaanderen, waar de meerderheid van de politieke klasse van oordeel was dat een man die geen Nederlands kende, of weigerde bewijs van zijn kennis dienaangaande af te leggen, geen burgemeester van een Vlaamse gemeente kon worden. Opeenvolgende beroepen werden neergelegd bij de Raad van State, waar een Vlaamse Kamer beslissingsbevoegdheid had. Dit was de zogenaamde periode van de "Voerense carrousels", die het geheel van de politieke klasse in verlegenheid bracht. Happart weigerde zich te onderwerpen aan een taalexamen onder welke vorm ook. Diverse compromisoplossingen werden overwogen, maar er kwam geen enkel akkoord tot stand. Pas na de installatie van de regering-Wilfried Martens VIII in 1988 werd een oplossing gevonden. Er werd niet aan de taalgrens geraakt, maar in Voeren, Komen en zes Brusselse randgemeenten werd een bijzonder regime toegepast. De schepencolleges en de OCMW-leden werden voortaan volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging gekozen. Alle politieke strekkingen moesten de betrokken gemeenten samen besturen. De verkozen mandatarissen genoten van een onweerlegbaar vermoeden van taalkennis; een beschikking die niet van toepassing was op de benoemde mandatarissen en dus niet op de burgemeesters. De faciliteiten werden voortaan ingeschreven in de grondwet. Tijdens de Europese en wetgevende verkiezingen konden de Voerense kiezers stemmen in het arrondissement Verviers. Happart stond zijn plaats af aan Nico Droeven. Zeker, Happart kan nog burgemeester worden als hij zich van het Nederlands bedient, maar op politiek vlak lijkt dat onmogelijk en betekent het zoveel als zelfmoord. De Franstalige Voerenaars kregen toegevingen op het gebied van onderwijs (uitbreiding van de Franstalige gemeenteschool) en op cultureel vlak (oprichting van een cultureel centrum en een sportcentrum).

Bij de verkiezingen van 1988 verloor de lijst Retour à Liège een zetel aan de Vlaamse lijst Voerbelangen, aangevoerd door Huub Broers. Deze tendens werd bevestigd in 1994 en vanaf dan scheidde nog één zetel de Vlaamse verkozenen (7) en de Retour à Liège-verkozenen (8). De Vlaamse voluntaristische politiek in het algemeen en die van de provincie Limburg in het bijzonder begint duidelijk vrucht af te werpen. De vraag is trouwens duidelijk gesteld: wat zal het nieuwe taalkundige gezicht van Voeren zijn op gemeentelijk vlak wanneer de Europese onderdanen mogen stemmen, wetende dat er ongeveer twaalf procent Nederlandse burgers wonen?

Vandaag staat de Voerense problematiek niet meer in de schijnwerpers van de actualiteit. De verzoeningsmechanismen, geïntroduceerd door de hervormingen van 1988, lijken dus hun functie te vervullen. De Voerenaars blijven een symbool, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, maar andere inzetten vormen nu het voorwerp van debat. Happart zelf heeft zijn strijd een andere oriëntatie gegeven door actief op Waals vlak tussen te komen, in de schoot van de socialistische partij en op Europees vlak. De vastlegging van de taalgrens in 1962 heeft ontegensprekelijk de geesten geradicaliseerd. Twee duidelijk geïdentificeerde groepen bestaan voortaan naast elkaar en hun contacten blijven zeer beperkt. Zoals elders droeg de vastlegging van de taalgrens in Voeren bij tot het smeden van eentalige taalkundige identiteit. Op politiek vlak is het gezicht van Voeren eveneens gewijzigd. Het overwegend katholicisme van vroeger maakte plaats voor een meer gediversifieerd profiel, waarin de Parti socialiste een niet te verwaarlozen plaats heeft. Bovendien is ook de blik van buitenaf op Voeren fundamenteel geëvolueerd. De facto waren de geprivilegieerde gesprekspartners van de francofone inwoners van de zes Voerense gemeenten tot het begin van de jaren 1960 de katholieke verkozenen van de arrondissementen Luik en Verviers, aan wie geregeld verzoekschriften werden gericht. Deze verkozenen richtten zich als de woordvoerders van de francofone inwoners van Voeren rechtstreeks tot de opeenvolgende ministers van binnenlandse zaken. Ook aan Vlaamse zijde waren voor 1962 vooral de katholieken of christen-democraten aan het woord. Sedert het vastleggen van de taalgrens heeft het geheel van politieke formaties stelling ingenomen inzake Voeren. Van een kwestie van lokaal belang werd de zaak er een met een nationale dimensie.

Literatuur

La décision politique en Belgique. Le pouvoir et les groupes onder leiding van J. Meynaud, J. Ladrière en Fr. Périn, 1965, 
G. Fonteyn, Voeren, een heel Happart verhaal, 1983; 
J. Beaufrays, I. Brasseur, Ch. Christians (e.a.), 'La Problématique fouronnaise' in Etudes et Recherches, nr. 33 (1985); 
G. van Voeren, Tweemaal geweld. Leven en werk van de Voerense pastoor Veltmans, 1986; 
id., Leven rond Veltmans. Strijd tegen kapitalisme en franskiljonisme. Evolutie van Voertoestanden, 1987; 
J. Fontaine, 'Fourons, Happart: pomme de discorde et fruit défendu', in Toudi. Culture et Société (1987), p. 46-55; 
'Le problème des Fourons, de 1962 à nos jours', in Courrier hebdomadaire du Crisp, nr. 859 (23 november 1979); 
UBAC P. (collectief pseudoniem), Génération Fourons, 1993; 
D. Lamarcq en M. Rogge, De taalgrens. Van de oude tot de nieuwe Belgen, 1996.

Verwijzingen

zie: José Happart, Nieuw Vlaanderen (1967-1990), Vlaamse Volksbeweging.

Auteur(s)

Chantal Kesteloot