Vlaanderen (1922-1933)

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

nationalistisch weekblad dat verscheen van 14 mei 1922 tot 31 december 1933, met als ondertitel "Weekblad tot verspreiding der Vlaams-nationale gedachte", gewijzigd vanaf 7 januari 1933 in "Onafhankelijk nationaal weekblad voor de Nederlanden".

Het blad had zijn oorsprong eerst in het half geheime genootschap Veem ick wijck niet af (1919), waarbij Robrecht de Smet, Cyriel Verschaeve en Jozef Goossenaerts betrokken waren, en vervolgens in het op 4 december 1921 te Den Haag gestichte Verbond van Vlaamsche Nationalisten De Blauwvoet. Uit Vlaanderen onderhandelden voornamelijk De Smet en Bob Standaert en uit Nederland de uitgeweken activisten (activisme) Josué de Decker en Reimond Speleers. Zij behoorden allen tot de radicaal anti-Belgische en/of antidemocratische strekking en wilden de gehele Vlaams-nationale beweging, maar in het bijzonder de organisatie van Het Vlaamsche Front naar hun hand zetten. Het weekblad van deze partijpolitieke formatie, Ons Vaderland (1914-1922), voor een ruim deel gefinancieerd door de Tieltse aannemer Honoré Debusschere, verkeerde in een diepgaande crisis en Goossenaerts poogde, samen met Debusschere, door de oprichting van een nieuw weekblad dat de naam Vlaanderen zou dragen, de situatie uit te klaren. Maar de activistische groep rond De Smet en De Decker haalde het initiatief naar zich toe. Het nieuwe blad werd in de kortste keren het strijdmiddel van het Verbond van Vlaamsche Nationalisten De Blauwvoet en daardoor de spreekbuis van de uitgeweken activisten. Het keerde zich zowel tegen de formaties van Het Vlaamsche Front als tegen de ideeën van Joris van Severen.

Het nieuwe weekblad dat op 14 mei 1922 bij Achiel Geerardyn (broer van Maurits Geerardyn) van de persen rolde was in het Vlaams-nationalistische landschap een absolute innovatie. Het muntte uit door een opvallende taalvaardigheid en steunde op een stevige informatie waardoor, zeker tot in 1926 een onbetwiste monopoliepositie behouden bleef. Medewerkers als Verschaeve, Jeroom Leuridan, Hendrik Elias, Berten Pil, Hendrik Cayman, Hendrik Mommaerts, Karel van der Espt en anderen werden aangetrokken. Het redactionele duo De Smet-De Decker beheerste echter volledig het werk. Het was een sterk duo, maar beiden bleken een uiterst koppig karakter te bezitten dat hen na verloop van tijd deed vervreemden van de snelle evolutie van het Vlaams-nationalisme.

De oprichting op 12 januari 1924 van een Vlaams-nationaal secretariaat te Gent, met Cayman als sleutelfiguur, moest volgens De Smet zowel de Vlaams-nationalistische beweging als het nieuwe weekblad logistieke steun verlenen. Merkwaardig was de samenwerking van de katholieke priester De Smet met de vrijzinnige De Decker. Deze laatste hield niet van de Duitse contacten van De Smet met de kringen van Arthur Mahraum en Jungdeutsche Orden, en had evenmin veel over voor de in het buitenland opkomende totalitaire systemen.

Vlaanderen verdedigde een streng, 'jakobijns' nationalisme: een zelfstandig Vlaanderen, integrerend deel van Groot-Nederland. Dit sloot België uit, want elke politieke tussenstap werd compromisloos verworpen. Vanaf 1924 werd zelfs elke vorm van Belgisch federalisme verworpen. Zij die dit bleven verdedigen kregen het etiket 'neobelgicisten' opgeplakt. De primaire taak van het georganiseerde Vlaams-nationalisme bestond er niet in binnen de bestaande Belgische politieke verhoudingen reformistisch te werken, maar door het aanhouden van een strakke Groot-Nederlandse lijn, de geesten voorbereiden op een tweede activisme dat onvermijdelijk uit de bestaande internationale crisis moest opduiken. Een kleine groep van goed geïndoctrineerde en goedgeorganiseerde nationalisten zou dan klaarstaan om, beter dan tijdens de Eerste Wereldoorlog, van de geboden kansen gebruik te maken. Op deze wijze leunde De Smet niet alleen aan bij de ideeën van Mahraum, maar raakte het blad ook in de invloedssfeer van Robert P. Oszwald en de daaraan verbonden Duitse revanchistische verwachtingen.

Het blad beschouwde het Vlaams-nationalisme als een stevige bondgenoot van een anti-Franse coalitie, omdat België niets anders kon zijn dan een vazal van zijn grote zuiderbuur. Vandaar dat Vlaanderen elke week uitvoerig aandacht besteedde aan het internationale politieke gebeuren, in een anti-Franse geest. In het vraagstuk van het Belgisch-Nederlands Verdrag (1925-1927) schaarde het blad zich aan de zijde van de felste bestrijders ervan in Nederland, die niet alleen elke politieke, maar ook elke economische concessie (het Moerdijkkanaal) aan België verwierpen.

Daarnaast hield het weekblad felle pleidooien voor onvoorwaardelijke amnestie; tegen het ontwerp-Nolf met betrekking tot de vernederlandsing van de Gentse universiteit (Nolf-barak); tegen het Frans-Belgisch Militair Akkoord en tegen de Ruhrbezetting. Het schudde het hoofd over de lange en pijnlijke aarzelingen van Lodewijk Dosfel om de Vlaams-nationalisten binnen de katholieke partij te houden en polemiseerde met geslepen theologische argumentatie over Kerk en Staat, met mandementen van de bisschoppen in 1925, 1927 en 1930 tegen de radicaliserende V.B.

Toch geraakte Vlaanderen van 1925 af in een permanente crisis. Geldschieter Debusschere draaide de kraan dicht en hielp Van Severen aan een overwicht in De Westvlaming. Na het verschijnen van Jong Dietschland publiceerden Verschaeve en Odiel Spruytte in dit nieuwe blad en zelfs Alfons Jonckx, medewerker van De Smet voor juridische studies over amnestie, liet zijn voorkeur blijken voor het blad van Victor Leemans. De Decker, die vermoeid en ziekelijk was, liet langzaam maar zeker los, zodat De Smet er haast alleen voor stond om geld bijeen te krijgen en een redactieploeg samen te houden.

Van 1926 af ging De Smet op zoek bij een jongere generatie die sterk geradicaliseerd was door het conflict in de Leuvense universiteit tussen het nationalistische Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond en de geestelijke overheid. Zo trok hij Wies Moens aan en nadien Clemens Daenen en Luc Indestege. Maar niemand bleek in staat om de richtlijnen van De Smet uit te voeren. Van zijn kant had De Decker Albert van de Poel naar voren geschoven, ex-gandavensis en net in Nijmegen afgestudeerd met een proefschrift Nationaliteit en Staat (1928). Ook hij viel te zwak uit. In deze kritieke situatie dachten De Decker en Standaert aan een fusie met Jong Dietschland. Zij stuurden M. Geerardyn voor verkennende gesprekken, maar het weekblad van Leemans had een exclusive tegen De Smet. Alleen de onberekenbare Ward Hermans stapte probleemloos over van De Schelde (1919-1936) naar Vlaanderen, maar zijn verkiezing te Mechelen tot Vlaams-nationalistisch volksvertegenwoordiger (29 mei 1929) maakte een einde aan de medewerking.

Eind 1929 poogde De Smet nu het redactionele werk toe te vertrouwen aan Geerardyn, met wie hij op dat ogenblik druk samenwerkte om de Jong Vlaamsche Gemeenschap uit te bouwen. Toen viel De Smet terug op de laatste groep in Vlaanderen die sterke aandacht had voor de leidinggevende rol van het bedreigde weekblad, namelijk de Groot-Nederlandse studentenkringen. In de loop van 1930 sprak hij René Lagrou, Jef de Langhe, Pol Heyns en Jan Brans aan. Alleen Brans zou het tot in 1933 uithouden. Nog voor het Belgische eeuwfeestjaar ten einde was, verschoof De Smet wanhopig zijn rekruteringswerk naar het Noorden, in de kringen van het Dietsch Studentenverbond: Willem Goedhuys, Hendrik van der Wielen, Johann Hülsmann, Bernard Vlekke, Jan Broekman en anderen. De meesten van hen waren ook werkzaam in de Jong Nederlandsche Gemeenschap. Samen met De Smets ijver voor de oprichting van de zogenaamde Derde Raad van Vlaanderen (1931), waren dit de laatste grote objectieven van het weekblad Vlaanderen. Het eerste nummer dat de volledig vernieuwde redactie zou verzorgen, verscheen op 10 januari 1931.

Nadat vele oud-activisten vanaf 1928 hadden afgehaakt, wekten de vele theoretisch opgebouwde artikelen rond een solidaristische en organische staats- en economieleer van de hand van Spruytte in Jong Dietschland en de stichting op 6 oktober 1931 van het Verdinaso waarbij Van Severen ook een nationaal-solidaristische visie proclameerde, de grote woede van De Smet op, die bleef zweren bij het enkelvoudig en integraal nationalisme zonder enige connotatie met andere politieke en economische leerstelsels. Eigenlijk was er al jaren geen enkele inhoudelijke vernieuwing in Vlaanderen totstandgekomen: het strakke anti-belgicisme voldeed niet meer. De Smet wilde dit niet inzien.

Vlaanderen geraakte in 1932 volledig in crisis. Het jaar daarop daalde de oplage van bijna 2400 exemplaren tot de helft. De allerlaatste hoop van priester De Smet rustte nu op Reimond Tollenaere, die in de Jong Nederlandsche Gemeenschap eigenlijk de nieuwe stootorganisatie van het Vlaamsch Nationaal Verbond van Staf de Clercq zag. Volledig geïsoleerd legde De Smet zich nu bij een fusie met Jong Dietschland neer en duidde Tollenaere aan als belangrijkste onderhandelaar namens Vlaanderen. Leemans en Spruytte slaagden erin De Smet op een zijspoor te rangeren. Op 14 januari 1934 verscheen het eerste nummer van Vlaanderen – Jong Dietschland. Het redactionele werk werd door Kamiel de Vleeschauwer gedaan; hij moest zelf ongeveer alle nummers volschrijven. De fusie werd volgehouden tot 15 september 1934. Het karakter van het oorspronkelijke weekblad Vlaanderen geraakte helemaal zoek en in tegenstelling met de verwachtingen zegden vele leden na de fusie hun abonnement op. Van 23 september 1934 af werd nog een Jong Dietschland uitgegeven, met als ondertitel "Algemeen Tijdschrift voor Dietsch nationaal leven". Deze poging strandde uiteindelijk op 7 juli 1935.

Het weekblad Vlaanderen heeft van 1922 tot 1933 de positie van het Vlaams-nationalisme in de V.B. van het interbellum verscherpt door onophoudelijk het anti-belgicisme te prediken, de radicalisering van Groot-Nederlandse kringen in rechts-autoritaire zin te beïnvloeden, elke poging tot compromis of tot reformistische samenwerking agressief af te wijzen, en vervaarlijk dicht bij Duits-revanchistische ideeën te komen.

Literatuur

L. Buning, 'De moniteur der Vlaamse Jacobijnen. De latere jaren van het weekblad 'Vlaanderen', in Het Pennoen (februari 1972); 
H. Mommaerts, 'Meer licht op het Vlaams-nationalistisch weekblad 'Vlaanderen', in WT, jg. 36, nr. 2 (1977), p. 115-118; 
L. Buning, 'De wordingsgeschiedenis van het D.S.V.', in WT, jg. 38, nr. 1 (1979), p. 35-37; 
L. Vos, 'De Dietse studentenbeweging 1919-1940', in Colloquium over de geschiedenis van de Belgisch-Nederlandse betrekkingen 1815-1945. Acta, 1982, p. 451-493; 
P.J. Verstraete, 'Het weekblad 'Jong Dietschland' 1927-1933 in de Vlaamse beweging', in Verschaeviana (1982), p. 121-162; 
L. Vandeweyer, 'De eerste barsten in het Vlaamse Front', in WT, jg. 44, nr. 2 (1985), p. 78-94; 
id., 'Machtsstrijd in het Vlaamse Front. Het afsterven van "Ons Vaderland", de geboorte van "Vlaanderen"', in WT, jg. 44, nr. 4 (1985), p. 206-224; 
id., 'Redaktiegeschiedenis van het weekblad "Vlaanderen" 1925-1934', in WT, jg. 45, nr. 2 (1986), p. 65-83; 
id., 'De politieke rol van August Borms tussen 1918 en 1933', in Verschaeviana (1986), p. 97-113; 
id., 'De Jong Nederlandsche Gemeenschap. R. de Smets voorafspiegeling van de Dietse samenleving', in WT, jg. 48, nr. 1 (1989), p. 43-56; 
id., 'De voorbereiding van de kollaboratie door de Vlaams-nationalisten rond het weekblad 'Vlaanderen' 1922-1934', in Bijdragen van het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, jg. 12 (1989), p. 207-228; 
P.J. Verstraete, Reimond Tollenaere, 1996.

Auteur(s)

Romain Vanlandschoot