Vlaamse Schouwburg, Koninklijke (KVS)

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

Nederlandstalig toneelgezelschap in Brussel, opgericht op 23 augustus 1875.

Met de bedoeling de invloed van het Parijse theater (onder andere in de Muntschouwburg) in Brussel in te dammen, werden van 1860 af talrijke pogingen ondernomen om naast de amateurgezelschappen (De Wijngaerd, De Morgenstar, De Veldbloem) een permanent Vlaams toneelgezelschap te vestigen. De Vlaamse leden van een in 1863 samengestelde commissie kregen voor hun plannen echter geen steun van het stadsbestuur. Pas in 1869 kwam een nieuwe commissie bijeen die als taak had een theater op te zetten met een afwisselend Frans- en Nederlandstalig, maar Belgisch repertoire. Opnieuw weigerde de gemeenteraad alle steun. Los hiervan ondernam ook Felix vande Sande vergeefse pogingen in deze zin.

Een kiesovereenkomst tussen de liberale associatie en de Vlaamsche Kiezersbond na de eerste niet-beslissende ronde bij een gedeeltelijke vernieuwing van de gemeenteraad in november 1873 leidde tot een doorbraak. In ruil voor de flamingantische stemmen van Florimond Kops, onafhankelijke kandidaat van de Kiezersbond, beloofde de liberale associatie, die met een doctrinaire scheurlijst had af te rekenen, een Vlaams gesubsidieerd theater in Brussel op te richten. Dankzij de steun van de Kiezersbond haalde de associatie in de tweede stemronde haar slag thuis en in 1875 werd, na voorbereidend werk van De Veldbloem, een naamloze maatschappij 'ter exploitatie eens Nederlandschen Schouwburgs' opgericht. Het succes van de aandelen (1200 van 50 frank) bij het gewone volk zorgde voor het bijeenbrengen van 60.000 frank.

De statuten stipuleerden dat het doel was in Brussel een Nederlandstalig toneel in stand te houden. Het programma mocht ook Nederlandse vertalingen van buitenlandse stukken bevatten, maar dit moest beperkt blijven tot een vierde van het repertoire. De eerste opvoering vond plaats op 3 oktober 1875.

Eerste artistiek directeur was Vande Sande. Na één seizoen nam hij ontslag, vanwege het financiële steekspel tussen stad en regering. Zijn opvolger E. Hendrikx leidde het gezelschap van 1876 tot 1914. De stichters waren overtuigd van het belang van de moedertaal en zagen in het theater een opvoedkundig middel om de Vlaamse Brusselaar in contact te brengen met zijn moedertaal.

De massale opkomst bij de opvoeringen bracht veel geld op. Vooral Julius Hoste (sr.) wist het grote publiek te bereiken met zijn patriottische melodrama's. Het was dan ook de periode van een proletarisch theater met grove, sentimentele dramatiek of spectaculair-heroïsche drama's. Vooraanstaande spelers brachten dit repertoire, maar stilistisch valt geen eigen kenmerk te vermelden.

Ondanks het succes was de schouwburg financieel voortdurend in gevaar, mede door de hoge huurprijs voor de Alhambra-schouwburg, waar de Vlaamse Schouwburg sinds haar oprichting was gevestigd. Daarom besloot het gezelschap naar een eigen theater uit te kijken. Hoste en burgemeester Karel Buls spanden zich in voor de financiering. Een oud wapenarsenaal in de Lakensestraat werd omgebouwd en op 1 oktober 1887 ingewijd.

Burgemeester Buls ontving op 13 oktober koning Leopold II in het nieuwe theater en deze sprak zijn eerste officiële Nederlandse redevoering uit, daarbij de nadruk leggend op de betekenis van het Nederlandstalige toneel in de hoofdstad. Bij deze gelegenheid werd het stuk De Vlaamsche Straatzanger (eerste opvoering 1882) van Hoste opgevoerd. Later stond Hoste de auteursrechten af aan de Schouwburg, waardoor de insteling financieel kon overleven. Toch bleef de financiële toestand gevaarlijk. In 1890 werd de naamloze maatschappij ontbonden, nam de stad Brussel de schouwburg over en wees ze Hendrikx en A. Rans als directeuren aan, met persoonlijk risico in de exploitatie. Aan het repertoire en de kunstzin wijzigde deze nieuwe structuur niets; het volk moest beschavend amusement krijgen. Op 11 juli 1894 werd aan de Vlaamse Schouwburg het predikaat Koninklijke verleend.

Ondertussen groeide er verzet; de literaire kritiek en intellectuele kringen achtten het artistieke gehalte van de KVS voor Brussel niet langer aanvaardbaar. H. Laroche en Herman Teirlinck stelden zich in 1907 kandidaat-directeur, maar Hendrikx haalde het opnieuw. Beide heren stelden in hun project een klassiek en een modern repertoire voor en Hendrikx ging hierop in met Kunstvertoningen, van 1908 af. Hij haalde geregeld Nederlandse gezelschappen (W. Royaards, H. Heijermans, E. Verkade) naar Brussel en verruimde op deze wijze het gezichtsveld van zijn trouw publiek. Het eigen repertoire van de KVS bleef ondertussen angstig weifelen tussen een literair programma (Sophocles, Vondel, Shakespeare, Schiller en de moderne dramatiek) zonder stilistische zelfstandigheid en een ouderwets spektakelforum met veel sentiment en vedettebravoure. C. van Kerckhoven (1914-1920) wist deze situatie niet fundamenteel te wijzigen.

Zijn opvolger J. Poot trof een doods theater aan en vitaliseerde de KVS door de invoering van een programma, dat weliswaar nog steeds op een brede toeloop was afgestemd, maar toch duidelijker een intellectualiseringstendens bezat. De oude didactische slogans van volksverheffing en de aanmoediging van een autochtone dramatiek stonden nog steeds voorop, maar de inbreng van Teirlinck en de weliswaar niet constante, maar toch altijd onverwachte stilistische zorg, waren mede bepalend voor het artistieke theaterklimaat te Brussel, met duidelijke invloed ook op het Franstalige theater. Naast vele stukken van Teirlinck werden onder andere ook stukken van Henrik Ibsen en August Strindberg opgevoerd.

A. de Bruyn vond na 1944 niet meer de weg tussen continuïteit en vernieuwing. Na de brand in 1956, die het hele theater verwoestte, gaf hij zijn ontslag en werd vervangen door V. de Ruyter, die het achterland van Vlaams-Brabant als vast rekruteringsgebied ontdekte. Hij renoveerde het gebouw, verbeterde de financiële toestand en trok acteurs aan als Senne Roufaer, Nand Buyl, Ivonne Lex en anderen. De KVS hield op alleen maar een representatieve instelling van Vlaams cultuurbewustzijn te zijn. Het gezelschap had geen gespecialiseerd repertoire, maar een allround affiche, die zelfs kon worden beschouwd als de breedste in Vlaanderen.

Vanaf 1993 kwam de KVS onder impuls van intendant Franz Marijnen in een nieuwe fase terecht. Het verbouwingsdossier kwam eveneeens in een stroomversnelling. De KVS blijft trouw aan zijn opdracht om klassiek en hedendaags repertoire te brengen in de hoofdstad, maar wil ook meer zijn dan dat. In de progammering wordt rekening gehouden met Brussel als meertalige hoofdstad van Europa. Het besef dat Brussel een multiculturele stad is, vindt zijn weerslag in een aantal evenementen waarin de Arabische cultuur centraal staat. De KVS kijkt expliciet over de eigen landsgrenzen heen. Daarom werden enkele Nederlandse acteurs aangetrokken en coproducties met Nederlandse gezelschappen opgezet. Daarnaast waren er ook Franstalige regisseurs te gast en werden in het seizoen 1994-1995 enkele Franstalige stukken opgevoerd.

In 1995 werd bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht door het Vlaams Blok klacht ingediend tegen de KVS wegens het feit dat in de Schouwburgkrant van 31 augustus 1995 naast de officiële benaming KVS ook de Engelstalige en Franstalige benaming werden vermeld. De klacht werd ongegrond verklaard omdat de Schouwburgkrant ook bestemd is voor buitenlandse toeristen en omdat het Nederlands de belangrijkste plaats innam.

De politieke bedoeling is duidelijk weg, maar de KVS blijft een belangrijke Vlaamse aanwezigheid in Brussel en de directie maakte er een theater van nationale en zelfs internationale reputatie van.

Literatuur

M. Sabbe, L. Monteyne en H. Coopman, Het Vlaamsch toneel inzonderheid in de XIXde eeuw, 1927; 
Y. Peeters, Karel Buls en de Vlaamse Schouwburg te Brussel, 1977; 
H. Meert, Open doek: honderd jaar Koninklijke Vlaamse Schouwburg, 1977; 
Toneel en theaterleven te Brussel na 1830, 1993; 
Groeten uit Brussel. De Koninklijke Vlaamse Schouwburg 1993-1997, 1996.

Auteur(s)

Carlos Tindemans; Sam van Clemen