Vlaamse Conferentie der Balie

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

Vlaams Pleitgenootschap.

Na 1830 geraakte de rechtspraak in Vlaams-België diepgaand verfranst. In reactie daarop, begon de V.B. vanaf circa 1860 te ijveren voor een taalwet in strafzaken (gerecht, taalwetgeving). De pleidooien vormden echter een grote hinderpaal. Hoe van de advocaten verwachten dat zij in het Nederlands zouden pleiten? Wie na 1830 was afgestudeerd had immers een Franse opleiding genoten en kende vaak niet de Nederlandse vakterminologie, die overigens bij gebrek aan praktijkervaring niet meer uniform was. Ook hadden de retoriek en de inhoud van het pleidooi soms te lijden onder het gebruik van de zeer laag-bij-de-grondse volkstaal, die enkel in dialectvorm was gekend.

In die context groeide onder Vlaamsvoelende advocaten het inzicht dat aan de balie pleitoefeningen in de Nederlandse taal moesten worden georganiseerd. Desgewenst kon een advocaat er zich in besloten kring bekwamen in Nederlandse pleidooien, waarbij fictieve zaken werden gepleit. Zonder zulke pleitoefeningen zouden, in de beginjaren van de vernederlandsing, vele advocaten wellicht nooit de drempelvrees hebben overwonnen om in het Nederlands te pleiten. In zulke genootschappen van Vlaamsgezinde juristen lag de weg naar politieke actievoering uiteraard ook open. Het betreden van dat pad zou echter vaak uitlopen op twisten en verdeeldheid. Dat verklaart waarom het politieke gewicht van de meeste pleitgenootschappen uiteindelijk niet mag worden overschat.

De opschudding na de zaak-Jacob Karsman (1863 te Brussel) bracht Julius Vuylsteke ertoe te Gent in de loop van 1864 een Vlaamsche Advocatenclub op te richten. De leden kwamen wekelijks samen in de vergaderzaal van het letterkundig genootschap De Tael is gan(t)sch het Volk; ze oefenden zich in Nederlandse pleidooien en legden zich toe op de studie van het oud-Vlaamse recht. De vereniging hield na enkele jaren op te bestaan nadat verscheidene leden magistraat werden of de stad verlieten. In 1873 bracht de actievoering rond de nakende stemming van de wet-Edward Coremans op het taalgebruik in strafzaken, de Gentse balie in beweging. Naar aanleiding van een nieuw 'schandaal', de zaak-Jozef Schoep, verzamelden Albert Fredericq en Julius Obrie 74 handtekeningen van confraters voor een petitie aan het parlement. Dat bevestigde hoezeer in Gent een flamingantisch potentieel aanwezig was. In augustus 1873 geraakte de taalwet door het parlement. In Vlaanderen zouden strafzaken in principe in het Nederlands worden behandeld, maar de advocaten bleven vrij om in het Frans te pleiten. In november 1873 richtten Fredericq, Vuylsteke, Alfons Prayon-van Zuylen en Florimond van Duyse de Vlaamse Conferentie der Balie van Gent op, met de bedoeling hun confraters vertrouwd te maken met Nederlandse strafpleidooien. De resultaten bleven niet uit. In 1874-1883 was in Gent gemiddeld 29% van de correctionele pleidooien in het Nederlands, een hele vooruitgang. Belangrijk was vooral de jaarlijks duidelijk stijgende trend.

Voor wie geduld had kon de situatie te Gent op middellange termijn hoopvol worden genoemd, maar elders liet ze nog veel meer te wensen over. Er gingen stemmen op om de taalvrijheid van de advocaat meer aan banden te leggen, zelfs geheel af te schaffen. Een verslag van minister van justitie Jules Bara in 1884 illustreert ten overvloede dat de taal van de pleidooien een ernstig knelpunt vormde. Mocht het taalgebruik van de pleidooien wel worden geregeld? Overal in Vlaanderen verdeelde de kwestie de advocaten, ook de Vlaamsgezinden. Dat gold niet het minst in Gent. De kwestie werd beïnvloed door de partijstrijd: in de liberale partij bevonden de flaminganten zich in een minder comfortabele positie dan bij de katholieken (katholieke partij) en ze stelden zich dan ook vaak gematigder op. Bovendien voelde een liberaal vaak meer voor (taal)vrijheid.

In de Gentse Vlaamse Conferentie was de liberale strekking duidelijk overwegend. In 1884 diende de liberale Gentse advocaat en volksvertegenwoordiger Julius de Vigne een wetsvoorstel in om de wet van 1873 te verbeteren. Het betrof een zeer gematigd voorstel; van de taal van de pleidooien werd niet gerept. De Antwerpenaar Coremans, van de katholieke partij, diende enkele maanden later een ander voorstel in; daarin werden de advocaten zonder meer verplicht in het Nederlands te pleiten in Vlaamse strafprocessen. In deze periode was de Antwerpse V.B. duidelijk de Gentse aan het voorbijsteken.

In oktober 1885 leek de eendracht tussen de Vlaamsgezinden hersteld met de stichting van de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden, een overkoepelende vereniging, die over de partijgrenzen heen een nieuwe taalwetgeving in strafzaken zou proberen af te dwingen en de vernederlandsing van de rechtbanken wou bevorderen. Vlaamse Conferenties in de verschillende steden moesten er de kern van vormen.

De Bond zelf zou vrij dadelijk ter ziele gaan, maar de oprichting ervan had wel tot gevolg dat in diverse Vlaamse steden initiatieven werden genomen om plaatselijke Conferenties op te richten (Brugge, en misschien ook Kortrijk en/of Ieper). Ze kwamen echter niet van de grond; wellicht waren de balies er te klein om een voldoende aantal leden te bekomen. Succesvol was wel het nog in oktober 1885 aan de Leuvense rechtsfaculteit opgerichte Vlaamsch Rechtsgenootschap. Deze vereniging zou elk jaar pleitoefeningen voor studenten organiseren opdat ze, na een Franse rechtsopleiding, toch niet onvoorbereid naar de balie zouden gaan.

Belangrijker nog was de oprichting van de Vlaamse Conferentie der Balie van Antwerpen (oktober 1885). Het eerste bestuur stond onder leiding van Coremans en Jan van Rijswijck; Florimond Heuvelmans werd secretaris. Coremans en Van Rijswijck hadden diametraal tegengestelde standpunten over de taal van de advocaat, maar in de Conferentie overwoog het radicale standpunt van Coremans. In november 1888 stuurde de Conferentie een petitie naar de Kamer waarin werd aangedrongen op de volledige goedkeuring van het radicale wetsvoorstel-Coremans uit 1884. De Gentse Conferentie ageerde tegen dat wetsvoorstel en bepleitte de taalvrijheid van de advocaat; de petities van de Gentenaars waren een hart onder de riem van de tegenstanders in het parlement, die wat de advocaten betreft ook grotendeels hun slag thuishaalden. In haar verdere bestaan zou de Gentse Conferentie zich nauwelijks nog met politieke actievoering inlaten, behalve dan wanneer het een kwestie betrof waarover gans Vlaanderen het eens was (bijvoorbeeld de Gelijkheidswet van 1898 en de taalwet op het lager onderwijs van 1914). In 1913 protesteerde de Gentse Conferentie niet tegen het Franstalige karakter van de wereldtentoonstelling in haar stad; ze nam er integendeel actief aan deel. Voor het overige beperkte de Gentse Conferentie zich tot de pleitoefeningen, en wellicht ook tot de organisatie van culturele en mondaine activiteiten in 'Vlaamse sfeer'.

De Antwerpse Conferentie radicaliseerde verder in de jaren 1890 en na de eeuwwende, onder invloed van jonge radicalen zoals Adolf Pauwels en Adelfons Henderickx. Ze voerde onder meer actie voor een vernederlandsing van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, voor de oprichting van een Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen, voor de vernederlandsing van het lager en middelbaar onderwijs en vooral van de Gentse universiteit.

Intussen was ook in 1891 in de hoofdstad een vereniging van flamingantische advocaten opgericht, het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel. De oprichting houdt verband met de taalwet in strafzaken uit 1889. Aanvankelijk was de bepaling daarin over Brussel dode letter gebleven, maar in januari 1891 had het Brusselse hof van beroep een Franse rechtspleging voor de correctionele rechtbank te Brussel vernietigd omdat de beklaagde enkel Nederlands kende. Van dan af velden de strafrechtbanken van de hoofdstad ook Nederlandse vonnissen. Toch werd de taalwet er nog vaak met voeten getreden. Het Vlaams Pleitgenootschap klaagde dat herhaaldelijk aan, niet steeds zonder succes. Ze werd bij deze acties geruggensteund door het Brusselse weekblad De Flamingant. Toch leed het Pleitgenootschap een veeleer kwijnend bestaan. Radicale advocaten zoals Pol Gisseleire, Maurits Josson en Willem Thelen voerden veel eerder actie in eigen naam dan vanuit het Pleitgenootschap.

Naast dit alles moet nog worden vermeld dat in 1899 de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden werd heropgericht, en dat vanaf 1900 de genootschappen van Antwerpen, Gent en Brussel betrokken waren bij de organisatie van de Vlaamsche Rechtskundige Congressen, wanneer die in hun stad plaatsvond.

In 1907 werd een Vlaamse Conferentie bij de Balie te Leuven opgericht, maar verder dan de eerste openingszitting lijkt het vóór de oorlog niet te zijn gekomen. In 1908 werden plannen gesmeed om in Dendermonde een Conferentie op te richten, maar niemand zou daar ooit iets van horen.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog bleken zowel in Gent als in Antwerpen – de situatie in Brussel is niet gekend, bij gebrek aan archieven – de pleitoefeningen aan belang te hebben ingeboet. De drempelvrees was geweken, het voorbeeld van confraters werkte aanstekelijk. Ook wierp de vernederlandsing van de cursus strafrecht en strafvordering zijn vruchten af. Meer en meer werden de pleitoefeningen vervangen door voordrachten over een juridisch onderwerp.

In het anti-Vlaamse klimaat dadelijk na de Eerste Wereldoorlog kwamen de verenigingen niet meer bijeen. De Antwerpse Conferentie hervatte haar werkzaamheden in december 1919, de Gentse in oktober 1922, het Brussels Pleitgenootschap in de loop van 1920. De Gentse en Brusselse vereniging kwamen niet echt van de grond in dit decennium. De Gentse Conferentie protesteerde in 1923 niet tegen de slechts gedeeltelijke vernederlandsing van de Gentse universiteit en voerde geen actie voor de algehele vernederlandsing ervan. Ze beperkte zich tot lezingen en enkele mondaine activiteiten. De Brusselse vereniging lijkt in deze jaren zelfs dat niet te hebben kunnen waarmaken. Noch Brussel noch Gent nam deel aan de strijd om de algehele vernederlandsing van het gerecht, die vanaf 1928 losbarstte. In de jaren 1920 moet echter wel de Vlaamse Conferentie der Balie van Leuven nieuw leven zijn ingeblazen. En in 1931 werden in Mechelen en Kortrijk een Vlaamsche Conferentie der Jonge Balie opgericht. Van al deze genootschappen is weinig of niets bekend.

Alleen van de Vlaamse Conferentie der Balie van Antwerpen ging een belangrijke stimulerende actie uit. In 1921 nam zij het initiatief voor het heropstarten van het Rechtskundig Tijdschrift. Ze voerde in de jaren 1920 actie voor de diverse themata die Vlaanderen op taalgebied beroerden en zette vanaf 1928 een virulent offensief in dat aanzienlijk zou bijdragen tot de vernederlandsing van het gerecht in 1935 (wet-Hendrik Marck). In oktober 1931 richtten Antwerpse advocaten in de schoot van de Conferentie het Rechtskundig Weekblad op, het politieke strijdorgaan van de Conferentie. Ze kon daarbij ook op de steun rekenen van de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden. In het parlement waren het ook Antwerpse advocaten – Marck in de Kamer, en Hector Lebon in de Senaat – die de verdediging van het wetsontwerp leidden. Na 1935 bleef de Antwerpse Conferentie politiek actief. Ze waakte over de toepassing van 'haar' wet, steunde de Vlaamse Academiën alsook de taalgrensactie van Flor Grammens. Bij dit alles was de rol van René Victor primordiaal. Opvallend is wel dat de Antwerpse Conferentie in 1939 de joodse advocaten uit haar vereniging stootte. Tijdens de oorlog, in 1940-1941, was de Antwerpse Conferentie in handen van een Nieuwe Orde-gezind bestuur. In 1942 werd dit weggestemd, waarna de Conferentie de facto elke activiteit staakte; daarmee belandde ze in eenzelfde situatie als in Brussel en Gent.

Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen in Antwerpen en in Gent de Conférence du Jeune Barreau, die de Franstalige advocaten hadden gegroepeerd, van het toneel. Aan alle Vlaamse balies hadden de Vlaamse genootschappen van advocaten nu zowat uitsluitend een amicaal verenigingsleven ten doel, met mondaine festiviteiten, worstenavonden, culturele activiteiten en revues.

De politieke actievoering, met als hoogtepunt de actie voor de oprichting van het hof van beroep te Antwerpen (1970), werd nu overgenomen door de Vlaamse Juristenvereniging.

Literatuur

R. Victor, Schets ener geschiedenis van de Vlaamse Conferentie der Balie van Antwerpen, 1960; 
J.  van Doorselaere, 'Vijfenzeventig jaar Balieleven te Brussel', in Rechtskundig Weekblad (1966-1967), kol. 577-590; 
G. Baert, Gedenkboek De Vlaamse Conferentie der Balie van Gent 1873-1973, 1973; 
H. van Goethem (ed.), Honderd jaar Vlaams rechtsleven. Bij het eeuwfeest van de Vlaamse Juristenvereniging en de 50ste verjaardag van de vernederlandsing van het gerecht, 1985; 
id., De taaltoestanden in het Vlaams-Belgisch gerecht 1795-1935, 1990; 
J. Verstraete, Geschiedenis van de Vlaamse Conferentie bij de Balie te Antwerpen, 1990; 
C. Matheeusen, Honderd jaar Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel 1891-1991, 1991.

Auteur(s)

Herman van Goethem