Vlaamsche Volkstooneel, Het (VVT)
reizend toneelgezelschap (1920-1932), dat ontstond op 10 augustus 1920 uit een fusie van het Fronttoneel van Oscar de Gruyter en het toneel van het Verbond der Vlaamse Oud-strijders onder leiding van Staf Bruggen.
De Gruyter werd artistiek leider, Jozef Goossenaerts en Maurits Cottinie hielden de administratie bij. Acteurs waren onder anderen Bruggen, Maurits Hoste, Jan Cammens, August Maes, Free Waels en Stella van de Wiele. De Gruyter had met zijn VVT een duidelijk doel voor ogen: hij wou kunst en pedagogie verzoenen; het volkstoneel was een reizende volksuniversiteit. Inzake het repertoire betekende zijn keuze een radicale breuk: Arthur Schnitzler, Oscar Wilde, Pieter C. Hooft, Alfred Hegenscheidt, Joost van de Vondel, Bernard Shaw en klassieke stukken als Philoctetes en Iphigeneia stonden geprogrammeerd. Financieel had het gezelschap het zeer moeilijk. In maart 1922 werd De Gruyter benoemd tot directeur van de Antwerpse Koninklijke Nederlandse Schouwburg. Bedoeling was om vanuit Antwerpen een reizend gezelschap met een vaste schouwburgbasis op te richten, maar in de praktijk kon De Gruyter deze dubbele taak niet aan. Wies Moens werd daarop in 1923 aangetrokken als secretaris, maar het VVT raakte niet uit zijn malaise.
Ondertussen werd de roep in de katholieke pers om een eigen rondreizend beroepsgezelschap steeds luider. Vooral Frans Delbeke, Jan Bernaerts, Jan Boon en Prosper Thuysbaert ijverden voor een katholiek gezelschap. Delbeke voerde hierover onderhandelingen met Goossenaerts en op 12 april 1924 was de overname een feit. Het Vlaamsche Volkstooneel werd het Katholieke Vlaamsche Volkstooneel. Moens, de nieuwe algemene leider, trok de Nederlander Johan de Meester aan als regisseur en de acteurskern werd aangevuld. Voor de opvoeringen kon het gezelschap rekenen op plaatselijke comités van sympathisanten. De bekendste hiervan was de Brusselse Nieuwe Spieghel met Henri de Coster, Boon en Bernaerts. De eerste productie, Marieken van Nijmeghen, was meteen een programmaverklaring: katholiek, Vlaams, modernistisch en volks. Op het einde van het seizoen nam Moens ontslag als gevolg van een conflict tussen de 'Gruyterianen' en de nieuwkomers, die opteerden voor een modernistische speelstijl en internationalisme. Boon, redacteur bij De Standaard, steunde deze groep en dreigde de steun van het blad terug te trekken. Hierop nam Moens ontslag en Boon nam zijn functie over. Meteen voerde hij een aantal belangrijke veranderingen door. Brussel werd de thuisbasis van het gezelschap en de administratie werd gecentraliseerd. De acteurs kregen een strikt reglement, maar omdat het oude conflict bleef voortsluimeren, voerde Boon een dubbel repertoire in. De Meester regisseerde de 'riskante' producties, Bruggen het traditionele werk. Op cultuurpolitiek vlak bleef de maatschappelijke functie belangrijk, maar Boon wou ook erkenning en prestige bij Franstaligen en andersdenkenden. De meest progressieve voorstellingen werden voorbehouden voor de grote steden, het platteland kreeg herkenbare producties met een sterke sociale inslag.
Omdat het gezelschap slechts minimaal werd gesubsidieerd, bleef het VVT kampen met financiële problemen. Het eerste seizoen onder het duo Boon-De Meester (1925-1926) viel op door populaire producties als Reinaert de Vos van Paul de Mont en Waar de ster bleef stille staan van Felix Timmermans. Een grote doorbraak was het constructivistische Vlaams-nationale toneelstuk Tijl van Anton van de Velde. Het volgende seizoen kende het VVT een grote internationale doorbraak. In mei en juni 1927 trok het gezelschap naar de Comédie des Champs Elysées in Parijs, waar het Lucifer en Tijl opvoerde. Dit optreden nam algauw mythische proporties aan, maar in feite betekende het niet zozeer een internationale doorbraak als wel een geslaagde poging om in het buitenland prestige te vergaren om in België door te breken. De grootste triomf voor het VVT betekende de opvoering in juli 1929 van De geschiedenis van den Soldaat van C.F. Ramuz in het kasteel van Laken. Het was de eerste maal dat een Vlaams toneelgezelschap de eer te beurt viel om aan het hof te spelen. Deze periode betekende het artistieke hoogtepunt van het gezelschap. Boon en De Meester waren erin geslaagd om didactische, katholieke theatertypes te verbinden met expressionistische, constructivistische en futuristische vernieuwingen.
Na deze triomfen vertrok De Meester (1929). Van de Velde en Renaat Verheyen namen het regiewerk over, maar het VVT raakte in een diepe crisis. Als gevolg van het Parijse avontuur was er een financiële put ontstaan. En het conflict tussen Boon en de 'Gruyterianen' dook weer op. Aanleiding vormde de vernieuwing van de acteurscontracten. De acteurs, met als spreekbuis Bruggen, eisten gunstigere regelingen in verband met reisvergoedingen en werktijden. Boon weigerde nog verder te onderhandelen met het neutrale Syndicaat der Vlaamsche Tooneelkunstenaars, waarop de acteurs naar de pers stapten. Hierdoor verlegde de discussie zich naar het ideologische vlak: een conflict tussen katholieke minimalisten en Vlaams-nationalisten. Het Vlaams-nationalistische dagblad De Schelde (1919-1936) steunde de eisen van de acteurs, De Standaard bleef achter Boon staan. Een splitsing kon niet uitblijven en begin mei 1930 maakte een groep VVT-acteurs de oprichting van een nieuw gezelschap, Nieuwe Volkstooneelgroep Staf Bruggen) bekend. Binnen het VVT werd de oude lijn – katholiek, Vlaams, volks, modernistisch – aangehouden, maar het succes bleef uit. Eind 1931 verliet directeur Van de Velde het gezelschap en toen Boon in 1932 aftrad als afgevaardigd beheerder, werd het VVT ontbonden.
Literatuur
J. Verhoogen en G. Opsomer, Inventaris van het archief van het VVT, 1989;
G. Opsomer, 'Het Vlaamse volkstooneel (VVT) en de opvoeringen van Lucifer en Tijl in Parijs', in R.L. Erenstein, Een theatergeschiedenis der Nederlanden, 1996;
M. Tanghe, Een derde bijdrage tot de geschiedenis van het Vlaamse Volkstoneel: van de splitsing (1930) tot de ontbinding (1932) plus een hoofdstuk over Van onzen tijd (1932-1933), KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1977;
F. Peeters, Het Vlaams Volkstoneel, 1920-1924: Ontwikkeling en toetsing van een tentatieve methode van theaterhistoriografe, 3 dln., 1986;
G. Opsomer, Het Vlaamsche Volkstoneel (1924-1929). Gezelschap, discours, en mise en scene als dimensies van een contextuele theaterhistoriografie, KUL, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, 1992;
A. Collard, De Groep Staf Bruggen 1930-1940, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1996.
Verwijzingen
zie: Johan de Meester.