Vlaamsche Volkspartij (VVP)
opgericht te Brussel in 1892 door een groep jonge intellectuelen van de 'neutrale' liberale flamingantische strekking rond Maurits Josson.
In het ontstaan van deze partij speelde de onmachtspositie van de flaminganten binnen de Brusselse liberale partij een grote rol: zij waren er de speelbal van de doctrinairen en progressieven en slaagden er niet in om een federatief stelsel af te dwingen. Uiteindelijk opteerden zij voor een partij, die openstond voor vrijzinnigen en gelovigen en zetten ze daarmee de Landdagtraditie (Landdagbeweging) verder. Niettemin waren het vooral vrijzinnigen die er in actief waren. De concrete aanleiding tot de oprichting van de Vlaamsche Volkspartij werd gevormd door de mislukking van de onderhandelingen tussen de flaminganten en de twee Brusselse liberale kiesverenigingen, de doctrinaire Ligue libérale en de progressieve Association libérale, over het aanduiden van eigen Vlaamse kandidaten voor de parlementsverkiezingen van 1892. De Liberale Vlaamsche Bond, De Veldbloem en het Willemsfonds hadden daartoe een front gevormd in de Verenigde Vlamingen. Daarbinnen uitte het protest tegen de gang van zaken zich via een groep rond de progressist Xavier Havermans enerzijds en via Josson, Emile de Veen, Lodewijk de Raet en René Verbeeck anderzijds. Uiteindelijk reageerde Josson met de oprichting van een eigen Vlaamsche Volkspartij-lijst. J.K. Beving, leidde het propagandakomitee. Alfons Prayon-van Zuylen, die samen met De Raet een grote rol speelde in het opstellen van het programma, vervoegde zich bij de partij na de verkiezingen van 1892.
Als kiesvereniging fungeerde de nieuw opgerichte Vlaamsche Volksbond, die verschillende afdelingen telde in Brussel en geleid werd door J. Strang, Jef Verbeeck, Frans Reinhard, D. de Freyn. Het programma bouwde verder op de Verklaring van de rechten van den Vlaming (Landdag Antwerpen 1889) door de vervlaamsing van het gerecht, het bestuur, het onderwijs en het leger na te streven en op het Manifest van De Veldbloem van 1886. Met de eis voor algemeen stemrecht met evenredige vertegenwoordiging en een – zij het beperkt en lokaal – referendum, zat de VVP op de lijn van de progressieven. Dit was ook het geval voor het financieel en sociaal-economisch programma. Zij verdedigde eveneens de afschaffing van het lotingsysteem voor de legerdienst en een vermindering van de oorlogsbegroting. Ze probeerde via haar programma eveneens de gunst te winnen van de boerenbevolking , die electoraal belangrijk zou worden bij de invoering van het algemeen stemrecht.
Zowel over de militaire programmapunten als de te voeren agrarisch-commerciële politiek verschilden de meer 'neutrale' Josson en de eerder 'liberale' Prayon-Van Zuylen van mening. Ze polemiseerden via hun respectievelijke persorganen Schild en Vriend en De Flamingant. Reinhard en J. Verbeeck slaagden er niet in deze strekkingen te verzoenen. Uiteindelijk nam Prayon in 1893 ontslag uit het middenbestuur en in 1894 werd de groep rond De Flamingant uitgesloten. Na 1895 verlieten de belangrijkste initiatiefnemers, Josson en Beving, de partij en keerden de meeste liberale progressieve flaminganten terug naar de Association libérale. De Vlaamsche Volksbond bleef wel verder bestaan en de VVP probeerde het via een naamsverandering in Nationale Volkspartij (1899) in 1900 en 1906 electoraal beter te doen dan bij de vorige verkiezingen (van 1892, 1894 en 1895), maar tevergeefs. De concurrentie van socialisten en progressieven, het algemeen meervoudig stemrecht met meerderheidssysteem en de interne tegenstellingen beperkten haar rekruteringskracht tot hoogstens enkele percentpunten. De VVP was ondertussen ook een lokaal Brussels initiatief gebleven omdat het Verbond van Vlaamsche Liberale Vereenigingen geen gelijkaardige initiatieven in andere Vlaamse steden had wensen uit te bouwen, maar integendeel de voorkeur had gegeven aan een optreden als drukkingsgroep binnen de liberale partij.
Literatuur
L. Jansegers, 'Onmachtspositie van het Brusselse liberale flamingantisme (1884-1895)', in Taal en Sociale Integratie, VI, 1982, p. 107-135.