Vlaamsche Post, De
algemeen dagblad voor Vlaanderen, verscheen te Gent van 21 februari 1915 tot 5 mei 1916 en was het orgaan van Jong-Vlaanderen.
Vooral Leo Picard, lid van die Gentse groep, ijverde voor de totstandkoming van een eigen publiciteits- en propagandaorgaan. Dit werd mogelijk dankzij de geldelijke steun van Duitse zijde, waarvoor Hermann Wirth bemiddelend was opgetreden. Ook uit Nederland kreeg men enige financiële steun. Picard werd hoofdredacteur en zorgde als dusdanig meestal voor de hoofdartikelen; ettelijke andere leden leverden ook bijdragen, bijna altijd anoniem. Buitenstaanders en buitenlanders verleenden eveneens medewerking. Zo nam Picard artikelen op van H.J.D. Bodenstein, een in Nederland vertoevende Zuid-Afrikaner (later hoofdredacteur van Die Burger); in het nummer van 11 juli 1915 stond een bijdrage van de hand van Frederik C. Gerretson, onder het pseudoniem van Erasmus.
Heel vaak nam men citaten over uit andere kranten, zoals de Nieuwe Rotterdamsche Courant, A. Kuypers De Standaard en het Parijse blad Le Temps. Het nummer van 13 april 1915 bevatte een bespreking van de rede, door Conrad Borchling te Hamburg gehouden over het Belgische probleem.
Geleidelijk aan werd bij Picard verandering van zienswijze merkbaar; hij evolueerde van vurig anti-Belg naar het standpunt van een vrij en hersteld Vlaanderen binnen een hersteld en verbeterd België, hetgeen in genen dele strookte met de onverbiddelijke afwijzing van welk België ook door Jong-Vlaanderen, dat slechts een soevereine staat Vlaanderen wilde onder Duitse bescherming, zolang dit noodzakelijk zou zijn. Het Jong-Vlaamse programma maakte een pan-Germanistische indruk (pan-Germanisme); vooral Jan D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard droomde van een Germaanse statenbond. Dit verschil van visie verwijderde Picard van zijn vrienden; de verbittering tegen hem onder de 'eedgenoten' nam van week tot week toe. Vooral Picards artikel "De Natie, de Staat en het Volk" zette kwaad bloed. In de late zomer van 1915 barstte de bom en Picard trad uit, gevolgd door Frans Primo, August Remouchamps, Jules van Roy (die zelden aanwezig was geweest bij de 'zittingen' van de groep) en Jozef Boulengier.
Picard vertrok weldra naar Nederland, vermoedelijk tot grote spijt van Pius Dirr en Hans von Harrach, vooraanstaande figuren bij de Politische Abteilung te Brussel.
Domela, Reimond Kimpe, Antoon Thiry en Jan de Boevé namen de leiding van De Vlaamsche Post over. Zij redigeerden het blad in streng Jong-Vlaamse geest, hetgeen naar de zin was van de militaire autoriteiten. Vooral van het marinecommando te Brugge, met admiraal von Schröder en kapitein-luitenant Edgard Schultze, een neef van admiraal Alfred von Tirpitz, ondervond men steun. Het blad haalde niet meer het niveau dat het onder de redactie van Picard had opgebouwd.
Het fervente anti-belgicisme was echter weinig naar de smaak van de burgerlijke bezettingsautoriteiten te Brussel, enkelen, onder wie generaal-gouverneur Moritz von Bissing, uitgezonderd. De nieuwe leiding begon te denken aan een eigen drukkerij. Men kreeg steun van Duitse zijde en door bemiddeling van de Brusselse flamingant en activist Jozef Haller von Ziegesar kon men de bekwame typograaf Jef Hinderdael aantrekken.
Men riep de commanditaire vennootschap De Boevé & Co in het leven met als geldschieters Domela, Emile Dumon te Brugge en de rijke brouwer Arthur Pollet te Kortrijk. Deze drie heren namen 20.000 mark van de Etappendienst in ontvangst en het bedrijf kon beginnen.
Inmiddels was de Politische Abteilung te Brussel in het geweer gekomen en al intrigerend wist ze Kimpe, Thiry en Omer Steenhaut te overhalen Domela los te laten en buitenspel te plaatsen. De gepassioneerde dominee met zijn fervente haat jegens België had in België onder de Duitse bestuurders een slechte reputatie. Boven de hoofden van de Gentse Jong- Vlamingen werd toen een machtsstrijd uitgevochten tussen de alldeutsch getinte, voor een aparte staat Vlaanderen stemmende militaire partij en de gematigde, op een compromisvrede en een op herstel van België onder bepaalde voorwaarden bedachte burgerlijke partij, met von Harrach, Dirr, Alexander Schaible en Oskar von der Lancken-Wakenitz als exponenten. Domela verloor het pleit, maar wist, krachtig geholpen door Etappeninspektor General Wolfgang von Unger, te bedingen, dat de naam De Vlaamsche Post verdween. Op 5 mei 1916 verscheen het laatste nummer van het blad. Domela heeft steeds gemeend dat de heren te Brussel in verstandhouding stonden met Picard, die in Den Haag als journalist werkzaam was. Achter Picard vermoedde Domela de hand van Gerretson en van Friedrich Wichert, verbonden aan de Duitse legatie in Den Haag. De inzichten van Brussel en het trio Picard-Gerretson-Wichert zouden volgens Domela parallel lopen en ook de Duitse gezant bij het Nederlandse hof behoorde tot de gematigden.
Als activistisch blad te Gent verscheen nu de gematigde Nieuwe Gazet van Gent, later herdoopt in Nieuwe Gentsche Courant. Als meer Jongvlaams gerichte periodiek zou eerst in april 1918 De Vlaamsche Smeder van Jan Wannyn verschijnen.
Literatuur
Les archives du Conseil de Flandre, 1928;
A.L. Faingnaert, Verraad of zelfverdediging?, 1933;
L. Buning, 'De Vlaamsche Stem en De Vlaamsche Post', in WT, jg. 34, nrs. 1-2 (1975), p. 29-38 en p. 65-92;
id., Het strijdbare leven van J.D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard. Vlaming door keuze, 1976;
D. Vanacker, 'De Vlaamsche Post', in WT, jg. 45, nr. 1 (1986), p. 1-16; - - id., Het aktivistisch avontuur, 1991.