Vindevogel, Leo

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Petegem-aan-de-Schelde 14 december 1888 – Gent 25 september 1945).

Studeerde van 1903 tot 1907 voor onderwijzer aan de bisschoppelijke normaalschool van Sint-Niklaas en werd daarna aangesteld als onderwijzer in de taalgrensstad Ronse. Vindevogel was katholiek gemeenteraadslid (vanaf 1921), schepen van onderwijs (1921-1926), oorlogsburgemeester van Ronse (1941-1944) en volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Oudenaarde-Ronse (vanaf 1925).

Als lid van de Vlaamse Jongstudentenbond Oost-Vlaanderen werd Vindevogel beïnvloed door het romantische flamingantisme van Albrecht Rodenbach. Daarnaast vatte hij ook interesse op voor de sociale strijd als onderdeel van de V.B. In het kader daarvan richtte hij in 1907 mede de Christen Volksbond in Ronse op. Hij werd secretaris (1908) en later woorvoerder van dit overkoepelend orgaan van sociale organisaties dat zich mede onder zijn impuls vanaf 1911 steeds meer op het syndicale terrein zou begeven. In 't Volk van Ronse (onder pseudoniem van Dietschman) en in Rechtuit, het maandblad van de Sociale Studiekring van de Volksbond, pleitte hij onder meer voor de vernederlandsing van het onderwijs, een volgens hem noodzakelijke voorwaarde voor de sociale ontvoogding van de Vlaamse arbeiders in het door de Franstalige industriële bourgeoisie gedomineerde Ronse.

Eind september 1913 nam hij ontslag als onderwijzer, trok naar Frankrijk, waar hij na een gespecialiseerde opleiding in Roubaix werk vond in een constructieatelier. Na een halfjaar keerde hij echter naar België terug. Hij verbleef als 'handelaar' bij zijn zuster, die in Brussel een beenhouwerij openhield.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog meldde Vindevogel zich als vrijwilliger. Aan het front behaalde hij het maximum aantal frontstrepen. In brieven aan politieke medestanders uitte hij zijn ongenoegen over de positie van de Vlaamse soldaten. Ondanks deze groeiende Vlaamsgezindheid trad hij niet toe tot de Frontbeweging.

Na de oorlog werkte Vindevogel vanuit zijn functie als secretaris van de Christen Volksbond aan zijn politieke carrière binnen de katholieke partij. Een aanbod van de Frontpartij om de eerste plaats op hun lijst in te nemen, wees hij af; hij meende dat de Vlaamse eisen beter via de katholieke partij konden worden gerealiseerd. In 1919 stond hij op de tweede strijdplaats voor de katholieke partij, ondanks de tegenstand van de Franstalige katholieke burgerij in Ronse. Hij werd niet verkozen. In het arrondissement Oudenaarde-Ronse maakte na de invoering van het nieuwe kiesstelsel slechts één katholiek Kamerlid kans verkozen te worden. Vindevogel had dan ook de steun van alle katholieke standen nodig om die noodzakelijke eerste plaats als lijsttrekker te bemachtigen.

Vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen van 24 april 1921 werd Patria gesticht, een koepel van katholieke burgerlijke organisaties. Directe aanleiding was de verontwaardiging van de conservatieve katholieken over de door Vindevogel gevoerde kiescampagne. Uit angst voor een socialistische overwinning bleven de katholieke rangen gesloten; in een coalitie met de liberalen nam Vindevogel de functie van schepen van onderwijs waar. De samenwerking tussen de rivaliserende katholieke standen hield echter niet lang stand. De steun van de Christen Volksbond aan een socialistische staking leidde tijdens de parlementsverkiezingen van 1921 zelfs tot het apart opkomen van Patria. Opnieuw kon Vindevogel geen mandaat verwerven.

De volgende nationale verkiezingen in 1925 stond hij andermaal op de tweede plaats, achter Iweins d'Eeckhoutte, de kandidaat van de Belgische Boerenbond, met wie hij echter een interne overeenkomst kon sluiten. Behaalde Vindevogel meer voorkeurstemmen dan lijsttrekker Iweins d'Eeckhoutte dan zou deze laatste ontslag nemen. Op die manier slaagde Vindevogel erin eindelijk de lang verhoopte Kamerzetel te bemachtigen.

In 1926 nam Vindevogel ontslag als schepen van onderwijs na aanhoudende conflicten met zijn Franstalige conservatieve partijgenoten van Patria. Hij richtte de standenloze Katholieke Vlaamsche Volkspartij (KVV) op. Ondanks het feit dat de Volksbond hem volgde, moest hij vaststellen dat de Vlaamsgezinde standenvertegenwoordigers van het Algemeen Christelijk Werk(nem)ersverbond (ACW), de boeren en de burgers zich van hem afkeerden en zich verenigden. Vindevogel, die op die manier geïsoleerd raakte binnen zijn eigen groep, zocht en vond contact met de Vlaams-nationalisten. Bij de parlementsverkiezingen van 1929 werd hij niet alleen verkozen, maar zorgde vooral zijn groot aantal voorkeurstemmen voor een doorbraak van de Vlaams-nationalisten in het arrondissement. Ondanks zijn associatie met de Vlaams-nationale Kamergroep zetelde Vindevogel in de Kamer als een onafhankelijke en bleef hij pleiten voor de Vlaamsgezinde aanwezigheid binnen de katholieke groep. Daarnaast ging zijn aandacht vooral uit naar de strijd tegen het antiklerikalisme en het 'linkse gevaar'.

Door zich, in tegenstelling tot de tegenstemmende Vlaams-nationale Kamerfractie, bij de stemming van de taalwet inzake het bestuur en het middelbaar onderwijs (beiden in 1932) te onthouden, bereidde hij reeds de weg voor een terugkeer naar de katholieken voor. Toen Vindevogel het federalisme niet langer als programmapunt verdedigde – nadat hij nochtans het Federaal Statuut van Herman Vos had ondertekend – werd een breuk met de Vlaams- nationalisten onvermijdelijk. Vindevogel verzoende zich opnieuw met de katholieken en wist in 1932 zijn mandaat te verlengen, maar nu op een katholieke lijst. De Vlaams- nationalisten leden door zijn vertrek een zware nederlaag.

In de jaren 1930 evolueerde Vindevogels syndicalisme naar corporatisme en in 1934 richtte hij de Katholieke Textielgroep op, een experiment om het corporatisme in de Vlaamse textielsector te introduceren.

Hij verklaarde zich een voorstander van de door België vanaf 1936 gevoerde neutraliteitspolitiek. In feite was hij echter steeds een grote bewonderaar van Duitsland geweest. Na de machtsovername van de Nationaal-socialisten onder leiding van Adolf Hitler kwam daar de openlijke verering voor de figuur van de Führer bij.

Vanuit een hevig antisocialisme en anticommunisme pleitte hij voor een Vlaamsche Concentratie van rechtse, katholieke, Vlaams-nationale krachten. Samen met Gustaaf Sap ijverde hij voor de vorming van een exclusief rechtse regering. Naar aanleiding van de conflicten rond het Beginselakkoord KVV-VNV steunde Vindevogel openlijk het VNV en viel hij de nationale ACW-leiding in De Standaard hevig aan. Ondanks de mislukking van de concentratie bleef Vindevogel steeds een groot pleitbezorger van de bundeling van alle rechtse katholieke krachten inclusief het VNV en Rex. Zijn opstelling leidde in juli 1938 tot zijn uitsluiting uit het ACW. Binnen zijn 'eigen' KVV had Vindevogel op dat ogenblik ook af te rekenen met een afscheuring. Mistevreden KVV'ers verweten hem zijn autoritaire opstelling en gingen scheep met rexisten en Vlaams- nationalisten tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1938. Dit belette echter Vindevogels herkiezing niet.

Toen Eugène Soudan, socialistisch burgemeester van Ronse, minister en volksvertegenwoordiger na de Duitse inval het land verliet, werd in januari 1941 Vindevogel door secretaris-generaal Jean Vossen als waarnemend burgemeester van Ronse benoemd. Vindevogel aanvaardde deze aanstelling zonder overleg met de Christen Volksbond, wat aanleiding gaf tot wrijvingen tussen beide.

Tijdens de bezetting werd Vindevogel driemaal ernstig bedreigd: poging tot ontvoering (1942), bomaanslag op zijn woning (oktober 1943) en aanslag op zijn leven met zware verwondingen als gevolg (december 1943).

Op 20 maart 1945 werd Vindevogel door de krijgsraad tot levenslange hechtenis veroordeeld. In beroep sprak het hof de terdoodveroordeling uit. In juni diende Vindevogel nog een genadeverzoek in, dat echter begin september werd verworpen. Op 25 september 1945 werd het vonnis uitgevoerd. Vindevogel is de enige Belgische volksvertegenwoordiger die na de bevrijding werd geëxecuteerd.

De voornaamste aanklacht was verklikking. Vindevogel zou inwoners op het gemeentehuis hebben geconvoceerd, die vervolgens door de bezetter werden opgepakt. Ook zou hij namen van verzetslieden aan de Duitsers hebben doorgegeven. Hij werd aldus verantwoordelijk geacht voor de aanhoudingen en deportaties binnen het verzet in Ronse. Zijn vermeende betrokkenheid bij de oprichting van de Burgerwacht en diverse persdelicten waren de andere feiten die hem werden ten laste gelegd. Het feit dat hij in zijn orgaan, 't Volk van Ronse, pro-nationaal-socialistische artikelen publiceerde, de collaboratie predikte en de strijd aan het oostfront propageerde (een zoon streed in de Waffen-SS) plaatsten hem in het kamp van de bezetter.

De naam Vindevogel is een begrip in de naoorlogse Vlaams-nationale en flamingantische kringen. Evenals Irma Swertvaeger werd Vindevogel het symbool van de 'anti-Vlaamse' repressie en een mobiliserend element in het amnestiedebat. Het proces-Vindevogel gaf aanleiding tot de publicatie van heel wat voornamelijk apologetische geschriften. De verdedigers van Vindevogel wijzen op de veel te zware strafmaat. De tegen hem ingebrachte beschuldigingen zouden het gevolg geweest zijn van de toenmalige onrechtvaardige sneljustitie en de intriges binnen het plaatselijke katholieke milieu.

Literatuur

J. Verroken, Leo Vindevogel staat terecht (stenografisch verslag van de zittingen van de krijgsraad van het krijgshof), 1945; 
id., Het proces Vindevogel, 1946; 
B. van Goor (= V. Depauw), Het proces en de terechtstelling van Leo Vindevogel, 1949; 
V. Depauw, De dood met de kogel, 1951, 19792; 
A. de Bruyne, 'Leo Vindevogel', in De kwade jaren, I, 1971, p. 111-137; 
V. Depauw, Uit alle dalen der herinnering, 1974; 
M. de Clercq, Leo Vindevogel en de Christen Volksbond te Ronse tot 1914, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1982; 
R. van Cauwenberghe, De doorbraak van de Christen-Democratie (1890-1932). Casus Ronse, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1983; 
J. Versyck, Leo Vindevogel tegenover de Ronsische, Belgische en Europese politiek van 1932 tot 1940, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1985; 
M. de Clercq, 'De jonge Leo Vindevogel', in WT, jg. 46, nr. 1 (1987), p. 99-119; 
G. Ghys, Het proces Leo Vindevogel, AD Economische Hogeschool Brussel, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1989; 
L. Wils, Honderd jaar Vlaamse Beweging, III, 1989.

Auteur(s)

Petra Gunst