Vigne, Julius O. de
(Gent 19 november 1844 – Gent 27 december 1908).
Liet zich na zijn rechtenstudie aan de Rijksuniversiteit Gent inschrijven bij de Gentse balie (1868). De Vigne was een van de eerste medewerkers van de door Gustave Rolin-Jaequemyns in 1869 gestichte Revue de droit international. Ook in het Nederlandsch Museum publiceerde hij vanaf 1874 rechtskundige studies. Hij werd bestuurslid van de Vlaamse Conferentie der Balie van Gent en zat de stichtingsvergadering voor van de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden (1885), die de stipte uitvoering en de vervollediging van de eerste taalwet inzake strafzaken nastreefde (gerecht).
De Vigne debuteerde als schrijver met verzen en proza in de almanakken van 't Zal wel gaan. In 1867 werd hij redactielid van het weekblad Het Volksbelang, dat de spreekbuis werd van de Gentse Vlaamsgezinde liberalen. Hij vertaalde de inleiding op de Korte Statistieke Beschrijving van België (1869) van Julius Vuylsteke in het Frans. Hij was secretaris van Het Vlaamsche Volk (1867), een Gentse vereniging die toen de onpartijdige Vlaamsgezindheid voorstond. Hij was lid van het algemeen bestuur van het Willemsfonds en bestuurslid van de Gentse afdeling, voorzitter van het liberaal-democratische Van Crombrugghe's Genootschap, secretaris en later voorzitter van de Vlaamsche Liberale Vereeniging van Gent. Hij was provincieraadslid van Oost-Vlaanderen (1873-1876), daarna gemeenteraadslid en schepen van Gent (respectievelijk 1876-1907 en 1888-1907). Voor het arrondissement Gent-Eeklo zetelde hij in de Kamer (1878-1886, 1900-1908). In het stadsbestuur sprak hij in navolging van Vuylsteke, die hij er opvolgde, consequent Nederlands. Als schepen van financiën voorzag hij fondsen voor de havenwerken en voor de sanering en verfraaiing van sommige stadswijken.
Na 1882, toen Vuylsteke en Jacob F. Heremans van het politieke strijdtoneel verdwenen waren, nam hij de leiding van het Gentse liberale flamingantisme. De liberale principes waren zijn leidraad. Het partijbelang bepaalde zijn gematigde en opportunistische gedragslijn. Met Heremans, Julius de Geyter, Julius Hoste (sr.) en anderen wilde hij de verdaging van de bespreking van het wetsvoorstel-Jan J. de Laet beletten (bestuurstaalwet van 1878). Samen met Edward Coremans was hij de promotor van de taalwet van 1883, die het officieel middelbaar onderwijs gedeeltelijk vernederlandste. Met sommigen uit het Willemsfonds (Heremans, Vuylsteke) wilde hij niet méér vragen dan het Nederlands als voertaal voor het onderwijzen van enkele vakken (Duits, Engels en Nederlands). Hij stelde voor in de voorbereidende afdelingen het Frans zodanig te onderrichten dat de leerlingen de Franse leergangen van de middelbare afdeling met vrucht zouden kunnen volgen. Hij kreeg steun van Het Volksbelang, maar felle kritiek van de Antwerpse en Brusselse flaminganten alsook van de katholieke Vlaamsgezinden. Ook de wet op het gebruik der talen in strafzaken (1889) ging terug op een voorstel van hem uit 1884; daarin was gevraagd dat in Vlaanderen de politie in het Nederlands zou verbaliseren en dat het openbaar ministerie, wanneer verscheidene betichten alleen Nederlands spraken, ook in die taal zou moeten vorderen. Hij pleitte voor de oprichting van een Vlaamse afdeling bij de Académie royale de Belgique tegen de oprichting van een autonome Vlaamse academie te Gent (1886) waardoor het Nederlands "zou verbannen worden naar een provinciaal genootschap". Zijn houding in de strijd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit riep een krachtiger en algemeen verzet op. De Vigne was voorstander van een tweetalige hogeschool en verzette zich tegen de volledige vernederlandsing, omdat deze hervorming het bestaan van de enige rijksuniversiteit ("een brandpunt van liberalisme") in het Vlaamse land in gevaar zou brengen. Hij verwierp het algemeen aanvaarde stelsel-Julius Mac Leod dat in een geleidelijke vernederlandsing van het onderwijs voorzag met uitzondering van de technische scholen. Hij achtte het wel nodig, vooral met het oog op de sterker wordende democratische stroming, dat de (afgestudeerde) universitairen "genoegzaam in de taal van het volk zouden zijn geoefend, om ook aan dit volk door middel zijner taal enige kruimels van hunne wetenschap mede te delen". Maar dit kon ook zonder "radicale" hervormingen. Met dit standpunt raakte hij in de V.B. geïsoleerd.
Literatuur
J. Verschaeren, 'Vigne, Julius Octaaf de', in NBW, XIII, 1990.