Vercoullie, Jozef-Frederik

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Oostende 20 april 1857 – Gent 4 februari 1937).

Volgde middelbaar onderwijs aan het gemeentelijk college te Oostende en daarna hogere studie van 1874 tot 1878 aan de Ecole normale des Humanités (afdeling moderne talen) te Luik; verkreeg er het diploma van geaggregeerd leraar hoger middelbaar onderwijs voor Nederlands en Duits (1878) en voor Engels (1879). Vercoullie was leraar aan het Koninklijk Atheneum te Luik (1878-1883) en Gent (1883-1885). In februari 1884 werd hij belast met de cursus spraakkunst van de drie Germaanse talen bij de Vlaamse normaalafdelingen, toegevoegd aan de faculteit der letteren en wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit Gent, de voorlopers van de sectie Germaanse filologie, die er in 1890 totstandkwam. In 1890 werd Vercoullie er benoemd tot docent en in 1896 tot gewoon hoogleraar. Hij doceerde er neerlandistiek en vergelijkende grammatica tot 1927. In 1891 was hij lid geworden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, in 1902 corresponderend en in 1909 werkend lid van de Académie royale de Belgique. In 1909 werd hij verkozen tot werkend lid en in 1923 tot bestuurder van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (KVATL). In 1926 werd hij lid van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie en in 1927 maakte de Universiteit te Utrecht hem doctor honoris causa.

Vercoullie, volkomen op de hoogte van de Germaanse vergelijkende historische en beschrijvende taalkunde van zijn tijd, introduceerde in Gent het wetenschappelijk onderwijs in de Germaanse talen en vormde zo een hele generatie leraren Nederlands. Hij beïnvloedde het onderwijs in de Germaanse en Nederlandse taalkunde aan de vier Belgische universiteiten: de titularissen Lodewijk Scharpé te Leuven, Joseph Mansion, René Verdeyen en Willem Pée te Luik, G. Duflou te Brussel, Paul de Keyser, Edgard Blancquaert en Pée te Gent waren immers zijn oud-studenten. Dit feit was van groot belang voor de homogeniteit van het 'beschaafd Nederlands' in het Zuiden. Vercouillie was, hoewel West-Vlaming, geen taalparticularist. Hij erkende het feit dat het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) in het Noorden een levende taal was en vond dat de Vlamingen zich daarnaar dienden te richten. Tot de verbreiding van het ABN droeg vooral zijn Nederlandsche Spraakkunst (1894, 4de druk in 1920) bij. Met zijn werken Algemeene Inleiding tot de Taalkunde (1890), Beknopt Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal (1890; 1925, 3de zeer vermeerderde uitgave), Schets eener Historische Grammatica der Nederlandsche Taal (1892, 19024) verschafte hij aan de studenten-neerlandici de nodige werkinstrumenten in het Nederlands. Bij het bereiken van zijn emeritaat begon in 1927 zijn monumentaal Algemeen Fransch-Nederlandsch/Nederlandsch-Fransch.

In de V.B. liet Vercoullie zich niet onbetuigd. Bij het eerste Referendum der Intellectuelen (28 juli 1896) antwoordde hij bevestigend op de vraag, of de Gentse universiteit uitsluitend Nederlandstalig moest worden. In 1898 verdedigde hij, samen met Paul Fredericq, het stelsel der tweetaligheid teneinde onmiddellijk tot een praktisch resultaat te komen. Op de algemene vergadering van het Algemeen-Nederlands Verbond, afdeling Gent in 1903 verzette hij zich tegen het stelsel-Julius Mac Leod. Hij werd evenmin overtuigd door het stelsel-Lodewijk de Raet (Vlaamse hogeschoolcommissies). In 1911 werd hij naast de wallingant E. Dauge gemeenteraadslid van Gent voor de liberale partij. Eerder was hij sedert 1 december 1907 ondervoorzitter van de toen gestichte Liberale Volksbond. Inzake de von Bissing Universiteit tijdens de Eerste Wereldoorlog nam Vercoullie een aarzelende houding aan. Bij een onderzoek door de Duitsers naar de kennis van het Nederlands bij de docenten van de Gentse universiteit met het oog op het geven van een curus Nederlands, deelde Vercoullie eerst mee dat hij Nederlands kende, zonder commentaar. Onder sterke druk van collega's besloot hij aan zijn antwoord toe te voegen dat hij niet aan de Vlaamsche Hoogeschool wenste te doceren, doch de aanvulling kwam te laat. Definitief haakte Vercoullie af door de ondertekening van de protestbrief van de universiteit, toen de professoren Henri Pirenne en Fredericq naar Duitsland werden gedeporteerd. Zo kwam hij tijdig terecht bij de passivisten (passivisme). In 1919 kon hij onmiddellijk zijn onderwijs hervatten. Op 2 december 1918 stemde Vercoullie samen met E. Wasteels evenwel tegen het adres dat de Raad van de Gentse Universiteit aan de koning zou zenden, waarin de vernederlandsing werd afgewezen.

In 1919 werd Vercoullie voorzitter van het Willemsfonds, nadat hij er gedurende 29 jaar (1891-1919) algemeen secretaris van geweest was. Hij was tevens voorzitter van het Van Crombrugghe's Genootschap, van de Eugeen Zetternamkring en gedurende vele jaren ook van de Vlaamse Filologencongressen en de Gentse universitaire Voordrachten voor het Volk. Kort na zijn overlijden werd in april 1937 het grootste deel van zijn uitgebreide bibliotheek te Amsterdam openbaar verkocht ten voordele van de interuniversitaire Vercoullie-prijs die van 1942 af door de KVATL wordt toegekend "ter bekroning van het beste, in de afgelopen vierjaarlijkse periode aan een onzer Belgische universiteiten verdedigde doctorale proefschrift op het gebied van de strikt wetenschappelijke studie der Nederlandse filologie".

Literatuur

Album opgedragen aan Prof. dr. J. Vercoullie, 1927 (met volledige bibliografie); 
A. van Loey, 'Vercoullie (Jozef-Frederik)', in BN, XXX, 1958; 
Rijksuniversiteit te Gent. Liber memorialis 1913-1960, 1960; 
M. Bots, Het Willemsfonds van 1851-1914 (Bijdragen Museum van de Vlaamse Sociale Strijd, nr. 9, 1990); 
D. Vanacker, Het aktivistisch avontuur, 1991; 
A. van Elslander, 'Jozef Vercoullie, lid van de Vlaamse Academie (1919-1937)', in Huldeboek Prof. Dr. Marcel Bots, 1995, p. 263-276.

Auteur(s)

René Haeseryn