Verbond der Vlaamse Oud-strijders (VOS)
De idee voor de oprichting van een Vlaamse Oud-strijdersbond kwam van Jozef Verduyn. Vermoedelijk begin 1917 werd, samen met de leiding van de Frontbeweging, principieel beslist een oud-strijdersbond op te richten. Er werden statuten opgesteld en verspreid, maar nog geen leden geworven of activiteiten georganiseerd. De bedoeling was immers onmiddellijk na de oorlog van start te kunnen gaan om concurrerende initiatieven voor te zijn. Het doel was tweevoudig: de stoffelijke belangen van de oud-strijders behartigen, en de Vlaamse strijd van de Frontbeweging voortzetten.
De opzet mislukte nochtans: eind 1918 was de Frontbeweging gedesorganiseerd; sommigen engageerden zich onmiddellijk in de partijpolitiek; anderen, waaronder Verduyn, waren door de militaire overheid verbannen. Daarom ontstonden er na de wapenstilstand aan Vlaamsgezinde zijde alleen plaatselijke initiatieven, terwijl van belgicistische zijde spoedig de centraal georganiseerde Nationale Strijdersbond (NSB) actief was.
Pas nadat Verduyn in mei 1919 uit Frankrijk terugkeerde, kon hij met de bundeling van de lokale Vlaamse initiatieven beginnen. Overeenkomstig de Godsvrede- en de zelfbestuursgedachte richtte hij een apolitiek Nationaal Oud- strijdersverbond op (feitelijke vereniging), met een zelfstandige Vlaamse vleugel (de Vlaamsche Oud-Strijdersbond- VOS, waarvan Verduyn algemeen bestuurder werd), en een zelfstandige Waalse vleugel (Association nationale des Combattants-ANC, onder leiding van André Hoornaert). Op 1 augustus 1919 verscheen het eerste nummer van het bondsblad De VOS. Verduyn had de ambitie de oud- strijderswerking in Vlaanderen voor VOS te monopoliseren. Dienaangaande knoopte hij vruchteloos onderhandelingen aan met de NSB. Om toch zoveel mogelijk oud-strijders voor VOS te winnen legde hij programmatisch zwaar de klemtoon op hun belangenbehartiging. Zo werden aan de regering krachtige eisen gesteld inzake oorlogsvergoedingen en oud-strijdersstatuut. De oud-strijdersbetogingen van juli 1920, met als hoogtepunt de bestorming van het parlement (29 juli), leverden dienaangaande het beoogde succes op. Tevens richtte Verduyn begin 1920 een coöperatieve op, die verbruiksgoederen tegen voordelige prijzen aan de oud-strijders aanbood. Dankzij dit beleid werd VOS in Vlaanderen de grootste oud-strijdersvereniging met na enkele jaren naar verluidt, 750 afdelingen en 80.000 leden.
Inzake V.B. werd er gepleit voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit, amnestie en zelfbestuur. Toch stuurde Verduyn VOS spoedig in meer gematigde banen. Zijn neutrale partijpolitieke koers leverde hem kritiek op vanwege de Frontpartij. Vanaf 1920, met de afsluiting van het Frans-Belgisch Militair Akkoord, begon ook het antimilitarisme een aandachtspunt te worden. Dit antimilitarisme was vooralsnog grotendeels een uitvloeisel van de Vlaamse grieven, al waren er reeds enkele pacifistische elementen aanwezig.
Om een breder publiek te bereiken werd in 1922 de Bond van Vlaamsche Oud-soldaten (BVOS) opgericht, waarin niet- frontstrijders werden verenigd. Tevens richtte Verduyn in maart 1922 het Algemeen Weekblad op, en liet het weekblad De VOS doelbewust verwateren tot een meer algemeen informatieblad. Dit, en de vermenging van zijn persbelangen met de belangen van VOS, stuitten op steeds meer kritiek. Radicale Vlaamsgezinden eisten een krachtigere Vlaams-nationale koers in plaats van Verduyns minimalistische stellingname; anderen wilden rechtspersoonlijkheid voor VOS, om zo meer controle te verwerven over het beheer. Verduyn verzette zich hiertegen, maar kon niet verhinderen dat VOS in mei 1924 een vereniging zonder winstoogmerk werd. Om een verdere aantasting van zijn machtspositie te voorkomen brak hij in oktober 1924 met VOS. Als eigenaar van het weekblad bleef hij dit echter tot 1927 uitgeven. Drie jaar lang bleven vele afdelingen hem trouw, zodat er de facto twee Vlaamse oud-strijdersformaties bestonden.
Ingevolge de breuk met Verduyn werden de bestuursfuncties in november 1924 herschikt: Armand Schoeters werd algemeen bestuurder, Jan Koninckx voorzitter en Armand Suls ondervoorzitter. Met veel moeite werd een nieuw bondsblad uitgegeven, De Vlaamsche Oud-strijder, dat door Verduyns concurrentie voortdurend in financiële moeilijkheden verkeerde.
Een programmahervorming, die in november 1924 werd doorgevoerd, resulteerde in een radicale antimilitaristische koers. Onder impuls van Suls werd VOS voortaan een organisatie, waar een emotioneel getint pacifisme voorrang kreeg op het flamingantisme. De onenigheid tussen maximalisten en minimalisten was voor het hoofdbestuur een reden om zich zo min mogelijk over de V.B., en niet voor federalisme uit te spreken. Wel werd regelmatig voor amnestie geijverd, en werden de IJzerbedevaarten een vaste waarde. Deze klemtoonverschuiving leidde midden 1927 tot een confrontatie tussen pacifisten (Suls) en nationalisten, waarvan Ward Hermans de woordvoerder was. Suls won voorlopig het pleit, maar begin 1928, met de Vlaamsche Legercomissie, kwam VOS opnieuw in een impasse terecht. Suls verzette zich om principieel-pacifistische redenen tegen Vlaamse legerafdelingen, terwijl anderen er zich om Vlaamse redenen voorstanders van verklaarden. Dergelijke dubbelzinnigheden zorgden er ten slotte voor dat VOS zowel door de minimalisten als de maximalisten werd afgeschreven, en elk aanzien in de V.B. verloor. VOS was hiermee op een algemeen dieptepunt beland: het ledental bedroeg in 1927 nog slechts 10.000.
In 1927 en 1928 grepen verschillende bestuurswissels plaats. Karel de Feyter werd secretaris, Jan Huyberechts voorzitter, Staf van Nuffel algemeen bestuurder en Alfons Jacobs afgevaardigd beheerder. Eind 1928 verdween Suls. Deze nieuwe bestuursploeg slaagde er evenmin in financieel, bestuurlijk of programmatisch rust te brengen in VOS.
Toch werd de basis gelegd voor een heropleving, enerzijds door het volledig verdwijnen van Verduyn, eind 1927, en anderzijds door de doorbraak van het Vlaams-nationalisme in 1928-1929. Tijdelijk werden enkele Vlaamse eisen, zoals de vernederlandsing van de Gentse universiteit, beklemtoond. Bovendien kreeg VOS hierdoor opnieuw de ambitie de grootste Vlaamse oud-strijdersorganisatie te worden. Ook werd opnieuw meer nadruk gelegd op de stoffelijke belangen van de oud- strijders. In maart 1929 organiseerde men dienaangaande een succesvolle betoging, de eerste sinds jaren. Bovendien had men aan De Feyter een uitmuntend kenner inzake deze materie. Hij bouwde een uitstekend dienstbetoon uit en inspireerde talrijke wetsvoorstellen. Tevens werd een aantal dochterorganisaties opgericht of nieuw leven ingeblazen: VIB (Vlaamsche Invalidenbond), VVOS (vrouwenorganisatie), JVOS (jeugd) en VZAB (Bond van Vlaamsche Opgeëischten en Weggevoerden of Vlaamsche Zivilarbeiter Brigaden). Ook de culturele werking kreeg nieuwe impulsen. Deze politiek wierp haar vruchten af: bedroeg het ledental in 1928 14.000, dan steeg dit in 1929 spectaculair.
Onder invloed van het IJzerbedevaartcomité, van Jacobs en van hoofdredacteur Filip de Pillecyn verschoof vanaf eind 1929 de klemtoon opnieuw naar een radicaal antimilitarisme ten koste van het flamingantisme. VOS zette zich hiermee af tegen de opkomende militaristische en autoritaire tendensen in het Vlaams-nationalisme, en stelde daartegenover een democratische, anti-fascistische en antimilitaristische ingesteldheid. Zo steunde men in 1929-1932 ten volle de dienstweigeraars met pacifistische motieven, maar veel minder deze met Vlaams-nationale motieven (dienstweigering). Deze mentaliteitswijziging resulteerde in 1931 in een programmaherziening in radicaal-pacifistische zin. Doordat VOS echter bleef weigeren programmatisch voor federalisme te kiezen, werden in de daaropvolgende jaren vanuit partijpolitieke Vlaams-nationalistische hoek (niet- gerealiseerde) plannen gesmeed om "een onbloedige revolutie" in VOS door te voeren.
In 1932-1933 grepen er opnieuw belangrijke bestuurswissels plaats. Germain Lefever werd voorzitter. Jacobs verdween uit VOS. Vanaf dit ogenblik werd de koers door Lefever en De Feyter bepaald. Zij slaagden erin VOS uit de bestuurlijke en financiële crisis te halen waarin het zich de voorgaande jaren had bevonden. Tevens wisten zij VOS vanaf 1935 tot een ongekende bloei te brengen, zodat het een van de leidende groeperingen van de V.B. werd.
In 1933 slaagde VOS er eindelijk in het Vlaamse met het antimilitaristische standpunt te verzoenen, waardoor men terug aansluiting vond bij de brede V.B. Het nationale streven van de V.B. werd voortaan geplaatst in het kader van een federaal Europa, dat gebaseerd moest zijn op de economische samenwerking van alle volkeren, maar met respect voor ieders culturele zelfstandigheid. Op deze wijze dacht men tevens een duurzame vrede te kunnen grondvesten.
Inzake concrete pacifistische actie steunde VOS in 1933-1934 de dienstweigeraars en kloeg de wapenfabrikanten aan. Vanaf 1935 heroriënteerde De Feyter de pacifistische standpunten in meer pragmatische zin, waarbij de belangen van het Vlaamse volk steeds een doorslaggevende rol speelden. Ervan overtuigd dat een gewapend conflict tussen Frankrijk en Duitsland onvermijdelijk was, moest België een onafhankelijke buitenlandse politiek voeren om Vlaanderen uit de oorlog te houden. Daarom werd van maart 1935 tot april 1937 een "Los van Frankrijk"-campagne gevoerd. VOS slaagde erin hiervoor zeer brede steun te vinden, zowel in de niet-partijpolitieke als partijpolitieke V.B. De prestigewinst voor VOS was enorm, in die mate, dat het vanaf 1936 regelmatig contact had met de opeenvolgende regeringen. Tevens werd hiermee de basis gelegd voor een leidende rol in de V.B., en verbeterde de tot dan toe gespannen verhouding met het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). In 1937-1938 verschoof de klemtoon van de pacifistische campagne naar "landsverdediging met niet-militaire middelen", in de overtuiging het volksbestaan beter te kunnen waarborgen met morele dan met militaire middelen. Toen in september 1939 de oorlog uitbrak, pleitte men voor een strikte neutraliteit, in de hoop Vlaanderen zo uit het conflict te houden.
Voor wat de concrete Vlaamse actie betrof sloot VOS zich aan bij de thema's die in de actualiteit stonden. In 1933-1935 waren dit de benoeming van Frans Daels tot rector van de Gentse universiteit en de vernederlandsing van het gerecht. Tevens werd deelgenomen aan talrijke Vlaamse manifestaties, wat in 1935 uitmondde in de stichting van het Verbond van Vlaamsche Cultuurvereenigingen, waarvan VOS deel uitmaakte. In 1936-1937 speelde VOS een vooraanstaande rol in de strijd om amnestie, toen de regering een wetsontwerp voorbereidde om gedeeltelijke amnestie te verlenen. VOS zette de regering onder druk, onder meer met een geslaagde betoging op 23 mei 1937, en haalde gedeeltelijk zijn slag thuis. Tevens werd er geijverd voor de toepassing van de taalwetten, en werden Flor Grammens' acties ondersteund. In dit verband organiseerde VOS op 3 juli 1938 een zeer geslaagde betoging. VOS profileerde zich scherp in de zaak-Adriaan Martens, en steunde zelfs de vernederlandsing van het leger (zij het in afwachting van de afschaffing ervan). In 1939 ten slotte sprak VOS zich uit voor de culturele autonomie van de Vlaamse natie, en eiste de splitsing van de bestuursdiensten die met culturele aangelegenheden waren belast. Dit vormde een eerste aanzet tot federalisme.
Inzake stoffelijke belangen boekte De Feyter in 1936-1937 enkele grote successen. Na jaren van tegenwerking werden de andere oud-strijdersbonden bereid gevonden een Staten-Generaal der Oudstrijders op te richten, waarvan De Feyter ondervoorzitter werd. Spoedig leverde dit tastbare resultaten op; het ledenbestand steeg van 25.000 in 1938 tot 29.000 in 1939.
Tijdens de Duitse inval riep VOS zijn (dienstplichtige) leden op de aanvaller te bestrijden: het zelfstandig volksbestaan kreeg voorrang op het pacifisme. In het conflict tussen koning en regering, volgend op de capitulatie, koos VOS resoluut partij voor de eerste. In juni 1940 onderhield VOS contacten met Hendrik de Man en participeerde aan zijn (en koning Leopold III) plannen voor de vestiging van een autoritair monarchistisch regime in een door Duitsland beheerst Europa. VOS zag hierin het beste middel om een culturele Vlaamse zelfstandigheid en een duurzame vrede te vrijwaren. In dit kader verkreeg VOS het monopolie van de oud-strijderswerking in Vlaanderen. Tevens trad VOS in dit verband (tevergeefs) op als bemiddelaar tussen De Man en sommige Vlaams-nationalisten en hervatte het zelf zijn activiteiten onder de Duitse bezetting. Ten gevolge van het te lenigen oorlogsleed sloten tienduizenden nieuwe leden zich aan.
Op 25 augustus 1940 verscheen De VOS opnieuw. Voortaan werd Nieuwe Orde-taal geschreven in de lijn van De Mans perspectief. Ook toen De Mans plannen zich niet realiseerden zette VOS verder koers in de richting van de collaboratie. Lefever trad toe tot de Volksbeweging van het VNV. In april 1941 werd VOS officieel tot een autoritaire organisatie omgevormd. Op Duits verzoek werd in mei 1941 door VOS de Vlaamsche Wacht opgericht. VOS vatte de Vlaamsche Wacht op als een supplementaire rijkswacht, terwijl de bezetter de Vlaamsche Wacht van in het begin als een hulptroep van het bezettingsleger beschouwde. Hierover rezen spanningen. Ook het feit dat het door VOS afgedwongen wervingsmonopolie werd uitgehold, leidde begin 1942 tot een crisis, waarna het VOS zich terugtrok uit de werving. In De Vos verschenen sporadisch nog wel oproepen en De Feyter bleef de belangenbehartiging van de wachters op zich nemen. In 1945 zou hij hiervoor worden terechtgesteld.
Na de geallieerde intocht werd VOS wegens medewerking met de vijand vervolgd. Een vijftal niet-gecompromitteerde leden nam het initiatief de collaboratie van VOS publiekelijk te veroordelen. Vervolgens stichtten zij op 14 juni 1945 het Nieuw Verbond der Vlaamse Oud-strijders (NVVOS). De daaropvolgende 30 jaar zal NVVOS naar vorm en inhoud voornamelijk worden bepaald door Edward Clottens, voorzitter tot 1961, diens opvolger Leonard van Mierlo, en secretaris Maurice Lauwers (beiden tot 1978). Op 7 oktober 1945 verscheen een nieuw veertiendaags bondsblad, De Vlaamse Oud-strijder. Het ledenaantal was echter fors gedaald tot 2000, en pas vanaf 1947 kwam de lokale werking stilaan terug op gang.
Programmatisch stelde NVVOS zich aanvankelijk heel gematigd op, en beleed een Vlaams belgicisme. Hoewel partijpolitiek neutraal, leunde men in feite aan bij de Christelijke Volkspartij (CVP), bijvoorbeeld inzake de Koningskwestie. Toch had NVVOS in 1946-1949 een belangrijk aandeel in de redding van de IJzerbedevaart voor de V.B., en vanaf toen werd opnieuw krachtiger Vlaamse taal gesproken. Na een aanvankelijk dubbelzinnige houding terzake, werd voortaan onomwonden voor amnestie gepleit. In 1953 werd een federalistisch standpunt ingenomen, zodat, samen met de partijpolitieke opgang van het Vlaams-nationalisme in de jaren 1960, deze stroming in NVVOS veld won. In 1960 nam NVVOS de oude benaming VOS terug aan. Vanaf toen kreeg men opnieuw de ambitie het monopolie over de oud-strijderswerking in Vlaanderen te verwerven. Met verschillende Vlaams-nationale groepen werden, meestal tevergeefs, samenwerkingsgesprekken aangegaan. Rond 1970 werd deze strategie afgezworen, en verschoof de klemtoon naar de lokale uitbouw en het voeren van een actieve aanwezigheidspolitiek. In het kader van koepelorganisaties participeerde VOS actief aan vele Vlaamse acties: van 1958 tot 1963 in het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens, en vanaf 1965 in het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen. Ten tijde van het Egmontpact (1977) nam VOS omwille van de Godsvrede geen positie in, maar pleitte voor een zelfstandig, democratisch Vlaanderen.
Een van de belangrijkste actiepunten tijdens de naoorlogse periode was de stoffelijke belangenbehartiging voor individuele oud-strijders, alsook het nemen van wetgevende initiatieven, meestal via bevriende CVP-parlementariërs.
Ten slotte werd vanaf de jaren 1970 de vredesboodschap voortdurend uitgedragen, al stond men wantrouwig tegenover samenwerking met andere vredesgroepen. VOS kantte zich tegen de atoombewapening, en pleitte voor wereldvrede door controleerbare algemene ontwapening. Zolang deze niet verzekerd was, bleef men landsverdediging nodig achten. In de loop van de jaren 1970 kreeg de vredesactie steeds meer aandacht, in de hoop zo jongeren aan te trekken om de uitstervende generatie oud-strijders te vervangen. Vanaf 1978, met Herman Vandezande als voorzitter en Guido Provoost als secretaris (tot 1981), verschoof de klemtoon meer naar de Volksunie. Toch deed VOS niet mee aan de anti- raketbetogingen van de jaren 1980, omdat het bestuur daar geen consensus over bereikte. De leden werden vrijgelaten.
Door de intrede van enkele jongeren in het hoofdbestuur in 1982-1983 brak het pacifisme in VOS definitief door, wat leidde tot samenwerking met de vredesbeweging. In 1984 trad VOS toe tot de overkoepelende culturele organisatie VAKBEL. Uit onvrede met een verzwakkende Vlaamse profilering ontstond in 1987 in Antwerpen een dissidentie. In 1990 werd Hugo van Hemelryck secretaris. Onder zijn impuls distantieerde VOS zich steeds scherper van de rechtse vleugel van de radicale V.B., en kreeg het pacifisme steeds meer voorrang op de V.B. Uit protest daartegen ontstond in oktober 1995 uit de in 1987 ontstane Antwerpse dissidentie het Nationalistisch Verbond voor Vlaamse Oudsoldaten, dat 300 aanhangers telt. VOS heeft momenteel geen 2000 leden meer.
Literatuur
G. Provoost, De Vossen. 60 jaar Verbond van Vlaamse Oudstrijders (1919-1979), 1979;
M. Lamot, 'Het Pacifisme van de Vossen na de Eerste Wereldoorlog: negen stellingen', in De VOS, jg. 41, nr. 14 (4 oktober 1985), p. 4; nr. 15 (18 oktober 1985), p. 6; nr. 16 (1 november 1985), p. 4-5; nr. 17 (15 november 1985), p. 4-5;
P. Lemmens, 70 jaar VOS, Een geschiedkundig overzicht, 1989;
id., 'De politieke verhoudingen tussen het Verbond V.O.S., Hendrik De Man en Leopold III na de Belgische capitulatie van 28 mei 1940', in WT, jg. 52, nrs. 3-4, p. 176-182 en p. 193-213.
Verwijzingen
zie: amnestie, antisemitisme, Nooit meer oorlog.