Verbeeck, René
(Wilsele 18 april 1904 – Hove 13 november 1979).
Behaalde in 1926 aan de Rijksmiddelbare Normaalschool in Gent het regentaat in de Germaanse talen. Van 1927 tot 1934 was Verbeeck leraar te Beauraing, daarna te Mechelen. Tussen 1947 en 1959 was hij als vertaler werkzaam; van 1953 af trad hij ook op als docent aan de Katholieke Vlaamse Volkshogeschool in Antwerpen, en van 1959 tot zijn pensionering in 1970 was hij leraar aan het Sint-Jan Berchmanscollege in Antwerpen.
Als auteur debuteerde Verbeeck in 1926 met de verzenbundel Oriëntering, waarop een elftal bundels zijn gevolgd. Hij wordt beschouwd als de belangrijkste Vlaamse vertegenwoordiger van het vitalisme in de poëzie. In 1974 kreeg de meermaals bekroonde dichter de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie.
Verbeeck, die ook essays schreef (over H. Marsman en P.G. Buckinx) was in 1930 betrokken bij de oprichting van het tijdschrift De Tijdstroom en in 1936 van het tijdschrift Vormen. Voor de verbreiding van de dichtkunst in Vlaanderen verwierf hij bijzondere verdiensten met de Bladen voor Poëzie, die hij van 1937 tot 1944 leidde en voor een gedeelte ook zelf drukte. In die zeven jaar publiceerde hij een 70-tal bundels. Toen in 1952 de uitgave van de Bladen voor Poëzie door Herman van Fraechem werd hervat, trad Verbeeck weldra tot het leescomité toe.
In de Tweede Wereldoorlog was hij enige tijd lector van de uitgeverij Steenlandt, verbonden met de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag). Hij werkte ook mee aan het tijdschrift van de DeVlag. In een gedicht bezong hij de in 1943 neergeschoten Jan Acke. Na de oorlog werd Verbeeck beschuldigd van culturele collaboratie en bracht 22 maanden in de gevangenis door, een straf die zijn dichterschap lang beïnvloedde.
Zijn betekenis voor de V.B. ligt vooral in zijn werk voor de culturele promotie als medewerker aan tijdschriften en als uitgever, en in de geestelijke invloed van zijn poëzie. Een zijner bekendste gedichten is het in 1940 in de bundel Tussen twee Werelden opgenomen De groote stille taak, met de aanhef: "Vlaanderen, ook de stillen werken aan u." Dit gedicht is een reactie tegen luidruchtige 'barden' uit de kringen van Jong Dietschland "kampblad voor de Dietsche Nationale Jeugd" en Volk, die hem en zijn vrienden uitscholden voor individualisten en formalisten die niet 'volksverbonden' waren. "Wij waren dat wél," zegde Verbeeck in een interview met José de Ceulaer, "maar daar putten wij onze inspiratie niet uit. Wat de barden met lawaai deden, wilden wij met poëzie doen."
Werken
Verzamelde Gedichten, 1974.
Literatuur
J. de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs, V, z.j.;
A. Demedts, 'Moderne Vlaamse Poëzie. René Verbeeck', in De Periscoop (april 1971);
J. Haest, De dichter René Verbeeck, 1971;
P. de Vree, René Verbeeck, 1974;
J. de Ceulaer, 'René Verbeeck: Poëzie is een wijze van existeren', in De Standaard (23 mei 1969);
W. Spillebeen, 'De dichter René Verbeeck', in Vlaanderen (maart-april 1983);
G. Durnez, 'Een herinnering aan René Verbeeck. "Help ons een bres slaan voor de poëzie"', in Vlaanderen (maart-april 1983);
H. van de Vijver, Het cultureel leven tijdens de bezetting (België in de Tweede Wereldoorlog, nr. 8, 1990).