Vandervelde, Emile
(Elsene 25 januari 1866 – Brussel 27 december 1938).
Was de zoon van een liberaal advocaat en latere vrederechter van Elsene. In 1881 schreef Vandervelde zich in aan de Université libre de Bruxelles waar hij achtereenvolgens doctor in de rechten (1885), sociale wetenschappen (1888) en staatshuishoudkunde (1892) werd. Vanaf 1925 was hij hoogleraar aan dezelfde universiteit.
Zijn eerste politieke stappen zette Vandervelde in de Liberale Jonge Wacht, maar op de universiteit leerde hij via figuren als Hector Denis en Guillaume Degreef het socialisme, gaande van de geschriften van Proudhon tot die van Karl Marx, kennen. Zodoende sloot hij zich in 1885 aan bij de arbeidersliga van Elsene, een van de stichtende componenten van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). In 1888 werd Vandervelde lid van de Cercle des Etudiants et Anciens Etudiants socialistes, waar hij zich in de studie van het socialisme vervolmaakte.
Vrij snel werkte Vandervelde zich op in de BWP en in 1894 maakte hij deel uit van het eerste contingent socialistische volksvertegenwoordigers. Hij ontwikkelde zich tot de onbetwiste leider van zijn fractie en daardoor de informele voorzitter, de 'patron', van zijn partij. In 1916 werd hij benoemd tot minister van staat en trad hij toe tot de regering die hij naar Le Havre gevolgd was. Tussen 1918 en 1921 was hij minister van justitie. Vanaf 1933 tot aan zijn overlijden in 1938 was hij partijvoorzitter terwijl Hendrik de Man ondervoorzitter werd.
Vandervelde was van vaderszijde van Vlaamse komaf (zijn grootvader kwam uit Vossem), maar zelf sprak hij geen Nederlands. Dit wil echter niet zeggen dat Vandervelde geen oog had voor de Vlaamse eisen. Wel plaatste hij deze in een marxistische context van klassenstrijd en berispte hij die Waalse socialisten die, net als de burgerij, de taal van de arbeiders en boeren misprezen. Daarom verdedigde Vandervelde in 1898 de Gelijkheidswet waardoor het Nederlands een officiële taal zou worden in België. Hoewel hij de natuurlijke dominantie van het Frans als internationale taal erkende, zocht hij naar bescherming voor het Nederlands als verdwijnende taal van een niet of weinig geprivilegieerd volk. Tevens benadrukte hij het democratisch karakter van de V.B.
Hij steunde het in 1901 ingediende wetsvoorstel ter vernederlandsing van het vrij middelbaar onderwijs van Edward Coremans. Voorts toonde Vandervelde in 1911 begrip voor Camille Huysmans' voorstel om de Gentse universiteit te vernederlandsen. Omgekeerd begreep hij ook de Waalse oppositie tegen het uitsluiten van Franstaligen die al studeerden en lesgaven in Gent. Daarom was Vandervelde in 1914 tegen de vernederlandsing van de Gentse universiteit, maar wel vóór een Vlaamse universiteit te Antwerpen. Vandervelde trachtte in de taaldebatten enerzijds steeds begrip op te brengen voor beide standpunten terwijl hij zich anderzijds ook boven de discussies wenste te stellen die de eenheid van de Belgische natie konden bedreigen. Desondanks wees de oorlog hem op de noodzaak om snel een oplossing te vinden voor de Vlaamse kwestie: Les Flamands demandent et ne demandent pas autre chose que ce que demandent ailleurs, les Polonais, les Ruthènes et les Tchèques: le droit d'être jugés, administrés, instruits dans leur langue, dans la seule langue que comprend la majorité d'entre eux (Dans la mêlée, 1919, p. 69).
Zijn groeiende betrokkenheid bij de Vlaamse kwestie ging hand in hand met een sterk patriottisme. Tegenover de Duitse agressor identificeerde Vandervelde zijn socialisme met de nationale staat. De totale Duitse nederlaag moest worden nagestreefd. Daarom was hij tegen alle vredesvoorstellen en kwam hij in conflict met Huysmans. Na de oorlog stelde hij zich op als een onverbiddelijk tegenstander van amnestie voor de activisten (activisme).
Daartegenover staat dat Vandervelde na de Eerste Wereldoorlog wel voorstander was geworden van de vernederlandsing van de Gentse universiteit, hoewel hij daarin nog lang niet gevolgd werd door de BWP. In zijn argumentatie in de Kamer, waar hij meer in eigen naam sprak dan als partijvoorzitter, legde Vandervelde de nadruk op het democratisch aspect van de Vlaamse eis(en) om zijn standpunt toe te lichten, terwijl hij zijn Waalse fractiegenoten ervan probeerde te overtuigen de vernederlandsing niet tegen te houden vermits zij geen direct belang hadden bij het taalstatuut van de Gentse universiteit. Hun voorstel om elders in Vlaanderen (Antwerpen) een Nederlandstalige universiteit op te richten, keurde hij onder andere om financiële redenen af.
Geheel in de lijn van al het voorgaande was Vandervelde in 1929 voorstander van het Compromis des Belges, hoewel hij het zelf niet ondertekende, evenmin als een aantal Vlaamsgezinde BWP'ers (zoals Willem Eekelers en Frans Gelders (sr.)), omdat het niet voldoende aan de Vlaamse eisen tegemoetkwam.
Hoewel hij ook toen beklemtoonde dat de taalkwestie nooit het sociale vraagstuk mocht overvleugelen, bleef hij het als een zeer belangrijk knelpunt beschouwen. In 1930 stelde hij zelfs dat Le seul moyen, peut-être, d'éviter le séparatisme, c'est de faire à l'autonomisme une très large concession (Le Soir 29 december 1930). Daarbij vroeg hij zich af of het niet tijd was om na te denken over een eventuele wijziging van de grondwet betreffende de bevoegdheden van het centrale, lokale, provinciale en regionale gezag, waarbij rekening zou worden gehouden met het dualisme resulterend uit de verschillen inzake taal, cultuur en zelfs het collectief bewustzijn tussen Vlamingen en Walen. Deze gedachtegang is allicht een uiting van Vanderveldes vrees voor de eenheid van het land en de partij. In december 1931 nam Vandervelde, in navolging van Louis de Brouckère, zelfs voor even ontslag uit de partijleiding toen de communautaire tweespalt in de algemene raad van de BWP hoog opliep nadat de Waalse afgevaardigden ermee gedreigd hadden afzonderlijke congressen te houden. Ondanks zijn aanhoudende vrees voor de eenheid van de partij bleef Vandervelde de Vlaamse zaak toch nog enigszins genegen. Zoals bijvoorbeeld op het buitengewoon BWP-congres van 1936 toen hij de strenge toepassing van de taalwetten eiste, en in 1937, toen hij het amnestieontwerp steunde.
Werken
Verschillende teksten van zijn hand in A. Musick (red.), Inventaire des archives d'Emile Vandervelde, 3 dln., z.j.;
Souvenirs d'un militant socialiste, 1939.
Literatuur
M. van Haegendoren, Een onderzoek naar de politieke houding der Belgische Werkliedenpartij en vooral der Vlaamse socialisten tegenover de Vlaamse Beweging van 1919 tot 1929, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1963;
H. van Velthoven, De Vlaamse kwestie 1830-1914. Macht en onmacht van de Vlaamsgezinden, 1982;
L. Wils, 'Bormsverkiezing en Compromis des Belges. Het aandeel van regerings- en oppositiepartijen in de taalwetgeving tussen beide Wereldoorlogen', in L. Wils, Vlaanderen, België, Groot-Nederland. Mythe en Geschiedenis, 1994, p. 321-383;
K. Ceuppens, De Belgische Werkliedenpartij en de Taalkwestie 1929-1935, Erasmus Hogeschool Brussel, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1995;
H. Vertongen, Houding van de BWP tegenover de taalproblematiek anno 1936-1937, Erasmus Hogeschool Brussel, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1995;
J. Polasky, The Democratic Socialism of Emile Vandervelde. Between Reform and Revolution, 1995.
Verwijzingen
zie: Hendrik de Man.