Transmutatieklassen

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

ingevoerd in Brussel in 1881 door Karel Buls, schepen van onderwijs, nadien burgemeester van Brussel.

Het systeem om geleidelijk een andere taal te leren via de eigen moedertaal paste in een progressief-liberale, flamingantische visie die in het onderwijs een belangrijk emacipatorisch instrument zag voor de arbeidersklasse én aan tweetaligheid veel belang hechtte. Daarom dienden Franstalige kinderen Nederlands te leren en Vlaamse kinderen gradueel Frans te verwerven via onderwijs in de eigen moedertaal, die als cultuurtaal werd gehanteerd. De voertaal van het kind diende het uitgangspunt te zijn voor het onderbrengen van de kinderen in Frans- of Nederlandstalige klassen. Door tegenwerking van de francofonen, de afwezigheid van een geschikt en daartoe opgeleid lerarenkorps, en de diepgewortelde overtuiging bij heel wat Nederlandstalige ouders dat sociale verbetering enkel via een grondige kennis van het Frans kon worden bereikt, mislukte dit pedagogisch vernieuwend project. Het leidde dan ook niet tot tweetaligheid van Franstalige kinderen, wel tot een snellere verfransing van Vlaamse kinderen. Gekoppeld aan de verruiming van het onderwijsaanbod versnelde het de verschuiving van Vlaamsééntaligheid naar tweetaligheid, wat ook maar een overgangsfase naar fransééntaligheid was.

Transmutatieklassen deden opnieuw hun intrede in de taalwet op het lager en middelbaar onderwijs van 1932, die bepaalde dat in Vlaanderen de taal van het onderwijs het Nederlands was en die voor het lager onderwijs aanpassingen voorzag voor anderstalige kinderen. De wet liet namelijk toe deze kinderen in hun moedertaal onderwijs te geven, als de organiserende overheid meende dat daar behoefte aan bestond. In dit geval werd het aanleren van de streektaal verplicht van het 3de studiejaar af en moest hun kennis van het Nederlands voldoende bijgewerkt worden om het hun mogelijk te maken hun middelbare studie in het Nederlands te volgen. Deze visie veronderstelde dat de transmutatieklassen de integratie in het taalregime van de school zouden bevorderen en dus als een tijdelijk overgangssysteem zouden fungeren, maar achteraf bleek dat niet het geval. In 1932 waren er in Vlaanderen 128 Franstalige gemeentescholen en 101 Franstalige vrije lagere scholen en zaten er 823 leerlingen in Franstalige voorbereidende afdelingen van vrije middelbare scholen, plus 660 in dito scholen van het rijk. Er waren ook een aantal niet gesubsidieerde Franstalige scholen, vooral voor meisjes. Dat er in 1963 nog 235 transmutatieklassen bestonden, illustreert dat het syteem in feite een Franstalig onderwijs in stand hield. Doordat deze transmutatieklassen ook in het middelbaar onderwijs konden worden opgericht, konden Franstalige kinderen in praktijk volledig Frans onderwijs volgen.

Omdat deze transmutatieklassen een aantasting betekenden van de taalhomogeniteit, werden ze op vraag van de Vlamingen door de wet van 1963 afgeschaft.

Literatuur

H. van Velthoven, 'Taal en onderwijspolitiek te Brussel 1878-1914', in Taal en Sociale Integratie, nr. 4 (1981), p. 261-387.

Auteur(s)

Machteld de Metsenaere