Sublieme Deserteurs
benaming voor de overlopers die door de Frontbeweging naar de Duitse linies werden gestuurd om contact op te nemen met het activisme.
In de lente van 1918 vreesde de Frontbeweging dat de Duitse offensieven het Belgisch leger in een onhoudbare postitie zouden brengen of zelfs zouden vernietigen. Zij wierp zich op als potentiële onderhandelingspartner en zond Jules Charpentier en Karel de Schaepdrijver als verkenners naar de Duitse linies. Cyriel Verschaeve stuurde Carlos van Sante met een gelijkaardige opdracht. In totaal liepen bij deze missies zeven soldaten over. Zij werden door het Duitse leger in contact gebracht met de activisten en brachten de boodschap mee dat de frontbeweging te gelegener tijd in opstand zou komen tegen de Belgische regering om de activistische verwezenlijkingen te beschermen. Op hun vraag werden zij als betaalde krachten ingeschakeld in de activistische propaganda in plaats van naar een krijgsgevangenenkamp afgevoerd te worden. Vooral De Schaepdrijver, Charpentier, Van Sante en Vital Haesaert lieten zich hierbij opmerken. Toen na de wapenstilstand van 11 november 1918 bleek dat de frontbeweging niet in staat was om druk uit te oefenen op de Belgische overheid, zagen deze mensen zich gedwongen naar Nederland te vluchten waar zij nog een tijd hun loon doorbetaald kregen. Over de door de Frontbeweging (Hendrik Borginon en Adiel Debeuckelaere) geformuleerde opdracht en de interpretatie daarvan door de afgezanten is na 1918 een nimmer geheel opgehelderd conflict blijven bestaan. In de ogen van de Frontbeweging hadden de afgezanten te veel concessies aan de Duitsers gedaan. De naam 'Sublieme Deserteurs' werd gegeven om de overeenkomsten aan te geven met de in de geallieerde en Belgische pers bejubelde Tsjechische soldaten die waren overgelopen en daarna tegen Oostenrijk-Hongarije vochten. De term werd in anti-Belgische kringen beschouwd als een eretitel.
Literatuur
A. de Bruyne, Jules Charpentier. Afgezant van de Frontbeweging, 1989;
D. Vanacker, 'De zending van Charpentier', in WT, jg. 48, nrs. 3-4 (1989), p. 129-151 en p. 195-209.