Studentenbeweging in Gent

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

Van 1852 tot 1914. Van liberale dominantie naar Godsvrede

De eerste groepering van Vlaamsgezinde studenten aan de Rijksuniversiteit van Gent gaat terug tot het jaar 1852. Toen werd door Julius Vuylsteke in de poësisklas van Jacob F. Heremans aan het Gentse atheneum een Vlaamse kring onder de kenspreuk "Klauwaard en Geus" gesticht. Deze kring droeg de naam Taalminnend Studentengenootschap 't Zal wel gaan. Vanaf 1853-1854 trok het 't Zal naar de universiteit, waar de vereniging tot op vandaag een vaste en blijvende waarde is. Het klimaat waarin deze flamingantisch-vrijzinnige studentenkring ontstond was er een van groeiende belangstelling bij een nieuwe generatie intellectuelen zoals Ferdinand A. Snellaert en Heremans voor de ontvoogding van het Vlaamse volk. Bovendien geschiedde de oprichting van het 't Zal in het postrevolutionaire klimaat van 1848 en in een maatschappij waarin de tegenstellingen op het confessionele vlak sterk op het voorplan kwamen. De standpunten die de vrijzinnige en ultramontane groepen in de samenleving innamen werden hierbij steeds strakker. Dat de universiteit hierin een centrale rol speelde, houdt wellicht verband met het aantreden van een nieuwe generatie politiek geëngageerden aan de Gentse hogeschool.

Het 't Zal wel gaan was een van de voornaamste exponenten van het radicalisme dat zich liet gelden rond thema's als het flamingantisme, de politieke en sociale democratisering, de vrijhandel en het antiklerikalisme. De eerste generatie 't Zallers die in 1852 aantrad, herbergde verscheidene strekkingen zoals radicale flaminganten, vrijzinnigen en sociaal-democratisch geïnspireerde studenten. Een van de eerste eisen die het jonge studentengenootschap formuleerde, was de benoeming van een titularis voor de enkel op papier bestaande cursus in de Nederlandse letterkunde. Deze eis werd gerealiseerd in 1854-1855. Het hoofdaccent in die jaren lag echter op de strijd tegen katholieken en de Kerk. Een eerste hoogtepunt in die strijd werd bereikt toen paus Pius IX in 1857 de eerste literaire bundel van het studentengenootschap op de index plaatste. Deze bundel verscheen onder de naam Noord en Zuid. Door dit onverbiddelijk katholiek tegenoffensief werd het 't Zal steeds antiklerikaler. Zowel de liberale associatie als de universitaire overheid zag echter liever geen verdere polarisatie. De rector verbood de studenten dan ook mee te werken aan Noord en Zuid II. Uiteindelijk kwam de uitgave er toch, dankzij de steun van de Brusselse studentenvereniging Schild en Vriend. Het 't Zal kwam de problemen niet meer te boven, ging in 1859 ten onder, maar werd tijdens het najaar van 1860 reeds heropgericht, ditmaal voorgoed.

De jaren tot 1885 werden gekenmerkt door een monopoliepositie van de liberale studenten aan de Gentse universiteit. Het hoofdaccent lag op de machtsstrijd tussen een katholiek en liberaal blok; de Geuzenstrijd primeerde in de belangstelling der studenten. Nochtans leverde deze eerste generatie 't Zallers een ontegensprekelijke bijdrage tot de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Via hun geschriften, petitionnementen, almanakken en acties zetten deze liberaal- flamingantische studenten zich in voor het verbeteren van de Vlaamse rechten binnen het Belgische staatsbestel. Daarnaast ijverden ze in een romantische atmosfeer echter ook voor de Groot-Nederlandse gedachte. Deze verbondenheid met de 'stambroeders' uit het Noorden werd op treffende wijze geïllustreerd in de literaire bundels Noord en Zuid. In dezelfde geest, en naar het model van de romantisch Duitse Burschenschaften, poogde het 't Zal in 1869 over te gaan tot de oprichting van een Vlaams studentencorps Vlamingen Vooruit met als doel het groeperen van alle flamingantische studenten ongeacht hun ideologische of levensbeschouwelijke overtuiging. Het opzet was geen lang leven beschoren; Vlamingen Vooruit verdween reeds in 1871 onder druk van de opnieuw toegenomen polarisatie tussen katholieken en liberalen.

In 1870 was een einde gekomen aan de liberale regeringsperiode, waardoor de katholieken op het voorplan kwamen. Dit kwam ook tot uiting aan de Gentse universiteit, waar in die jaren de eerste sporen zijn terug te vinden van een georganiseerd katholiek studentenleven. In 1872 verscheen het Franstalige studentenblad L'Etudiant Catholique. Nog in de woelige jaren 1870, die onder andere gekenmerkt werden door de harde schoolstrijd, schreef het 't Zal het bevorderen van de liberale zaak als primaire doelstelling in haar statuten in. In de jaren 1880 deed er zich een belangrijke verschuiving voor aan de Gentse universiteit: de wil om de levensbeschouwelijke kloof te dichten nam toe en de aandacht ging zich bijgevolg steeds meer toespitsen op de vernederlandsing van de universiteit. Ook op wettelijk vlak bewoog er in die jaren heel wat. Zo werd er in 1883 een Vlaamse Hogere Normaalschool aan de Gentse Rijksuniversiteit toegevoegd en in 1884 besliste de overheid meer Nederlandstalige leergangen te zullen organiseren. Een ander belangrijk gegeven in deze periode was het feit dat professor Julius Mac Leod, die de leiding had over het Vlaams natuurwetenschappelijk genootschap Dodonaea, en Paul Fredericq, die de overleden Heremans had opgevolgd, pleidooien hielden voor een algemene vernederlandsing. Beide invloedrijke professoren werden zeer belangrijke antagonisten in de strijd voor een Nederlandstalige universiteit. Het vraagstuk van de vernederlandsing was dus een politiek en cultureel item van de eerste orde geworden en beroerde velen. Het was ook onder deze impuls dat de liberale studenten gingen ijveren voor hoger onderwijs voor het volk, iets wat zij trouwens zagen als een zuiver antisocialistisch initiatief. Nog geheel binnen het liberale studentenkamp kwam het in 1885 tot de oprichting van de Bond van Oudleden van 't Zal wel gaan. Deze organisatie zou al snel politiek zeer machtig blijken, wat mede te verklaren is door het groot aantal gearriveerde liberalen en liberale politici in haar rangen. Maar ook aan katholieke zijde zat men intussen niet stil. Onder leiding van een groepje militante katholieke studenten werd in 1872 overgegaan tot de uitgave van het weekblad L'Etudiant Catholique en in 1880 werd de eerste katholieke studentengilde opgericht, de Société Générale des Etudiants Catholiques. Het ontstaan van deze groepering was niet onbelangrijk, daar het de veruitwendiging was van een groeiende katholieke invloed aan de Gentse Rijksuniversiteit. Deze invloed zou trouwens overeind blijven tot ver in de 20ste eeuw. Ondanks de Franstalige dominantie – zowel in het katholieke milieu als aan de universiteit zelf – waren eind de jaren 1870 toch al tekenen merkbaar van een sterke Vlaamse bewustwording, zowel aan de universiteit als in leidende politieke kringen. Het zou ons in het kader van dit artikel echter te ver voeren de opeenvolgende stappen in de wettelijke vernederlandsing van de universiteit van nabij te volgen. Wel moet worden vermeld dat het derde kwart van de 19de eeuw gekenmerkt werd door een aantal wettelijke ingrepen ter bevordering van het Nederlandstalig onderwijs en de cursus Nederlandse letterkunde. Ook ijverde in deze periode een aantal vooraanstaande politici en hoogleraren voor de vernederlandsing van zowel de universiteit als van het wetenschappelijk leven. In dit verband waren Edward Coremans, Mac Leod en Fredericq zeer belangrijke figuren. Mac Leods enorme activiteit werd trouwens gezien als de basis van een wetenschapsbeoefening in het Nederlands. Na 1885 werd de actie dan ook toegespitst op de vernederlandsing van de universiteit. Vooral de liberale studenten namen het voortouw en gingen streven naar eenheid onder de vrijzinnige Vlaamsgezinde studenten. Dat resulteerde in 1886 in de toetreding van het 't Zal tot het Algemeen Verbond der Vlaamschgezinde Studenten. In 1889 zou deze vereniging omgevormd worden tot Verbond der Vlaamse Vrijzinnige Studentenkringen. Nog in 1886 werd de eerste Vlaamsche landdag der studenten van de officiële scholen, zijnde Gent, Brussel, Brugge, Luik en Antwerpen gehouden. De roep om eendracht onder de studenten en de roep naar het activeren van de strijddoelen werd doorkruist door een verscherping van de liberaal-katholieke twisten. In mei 1887 werd aan katholieke zijde de Vlaamsch Katholieke Gilde gesticht onder de kenspreuk "Vlaamsch en Katholiek". Pas in het jaar 1889 zou voor het eerst de naam Rodenbach's Vrienden gehanteerd worden. De ex-Leuvense student Lodewijck de Bock trad op als eerste voorzitter van deze Gentse katholieke studentengilde die haar invloed gestadig zag uitbreiden. Een belangrijke stap in de strijd om de vernederlandsing werd gezet in de periode 1896-1900.

Op voorstel van Pol de Mont en onder voorzitterschap van Max Rooses en met als secretaris Mac Leod, werd in die periode de eerste hogeschoolcommissie opgericht die ten doel had de mogelijkheden tot het inrichten van een Nederlandstalige universiteit te onderzoeken. Het 't Zal richtte in 1896 het "referendum der intellectuelen" in, een groot referendum over de vernederlandsing waarvan het resultaat in de almanakken van 1897-1898 werd gepubliceerd. Op 7 juni 1899 besloot het katholieke Rodenbach's Vrienden het vrijzinnige 't Zal uit te nodigen voor het eerste algemeen Vlaams studentencongres, wat een ontdooiing in de wederzijdse verhoudingen betekende. Rond dit congres begon de Godsvrede-gedachte duidelijk tot uiting te komen onder de studenten. Het principe om de confessionele tegenstellingen te bevriezen en alle energie te richten op de vernederlandsing van de universiteit was ingegeven door Mac Leod. Via deze studentencongressen, die tussen 1899 en 1906 gehouden werden, vonden het radicaal flamingantische maar antiklerikale 't Zal en het al even flamingantische maar katholieke Rodenbach's Vrienden elkaar in een gezamenlijke strijd. Vanaf het tweede congres onderschreven zij beide ook het stelsel Mac Leod, ter vernederlandsing van de universiteit. Ook de verdere studentencongressen zouden in het teken van de vernederlandsing staan, waarbij men tot het besef kwam dat Vlaams onderwijs een sociale noodwendigheid was geworden. Verder realiseerden de studenten zich dat ze een bijdrage moesten leveren tot de beoefening van een wetenschap in het Vlaams. Intussen bleek de interne verdeeldheid binnen het liberale studentengenootschap zeer groot. De 'Fonteynkwestie' in 1904 verscheurde het 't Zal, waarbij een groep studenten (waaronder G. Sarton, Hendrik de Man en de gebroeders Picard) zich afscheurde en het tijdschrift Ter Waarheid stichtte. Een ander probleem dat rees was het toenemende aantal socialistisch geïnspireerde studenten in het 't Zal. Dat laatste zorgde ervoor dat de klassieke opvatting, die geus gelijkstelde aan liberaal, aan het wankelen kwam. Een volgende belangrijke stap in de evolutie werd gezet in 1907 met de oprichting van de Tweede Vlaamsche Hoogeschoolcommissie onder leiding van Lodewijk de Raet. Deze commissie stond het principe voor van de eentaligheid van de universiteit en begon vanaf 1908 een campagne in die zin. Op wettelijk gebied werd een belangrijke stap genomen door het indienen door Louis Franck van een wetsvoorstel tot vernederlandsing van de RUG. Dit raakte nooit door de stemming in 1914, wegens het uitbreken van de oorlog. Niet geheel losstaand van de ontwikkelingen aan de Gentse universiteit werd nog in 1908 te Gent een studentenafdeling van het Algemeen-Nederlands Verbond gesticht, met Albert Vlamynck als voorzitter. Dit resulteerde in 1910 in de oprichting te Antwerpen van het Algemeen Nederlandsch Studentenverbond, een vereniging die alle Nederlandstalige studentenkringen van Noord en Zuid omvatte. In die vereniging zetelden zowel liberale als katholieke studenten. Dit gezamenlijk optreden leidde er echter niet toe dat de studenten genoeg gewicht in de schaal konden werpen om nog voor de Eerste Wereldoorlog de vernederlandsing van Gent te verkrijgen (onderwijs).

De oorlog 1914-1918. Activisme en bezetting

Na de Duitse inval in België in 1914 kwam de stad Gent vanaf de maand oktober in het door de Duitsers bezette etappengebied te liggen. In zekere zin was de periode van de Eerste Wereldoorlog een scharniermoment in de Vlaamse studentengeschiedenis. Door de Flamenpolitik van de bezetter werd de Gentse universiteit al snel hoofdrolspeler in de oorlogssituatie. Een van de verwezenlijkingen van deze politiek was de vernederlandsing van de Gentse universiteit in 1916 (von Bissing Universiteit). Zo kwam de bezetter tegemoet aan een van de essentiële vooroorlogse eisen van de V.B. Een minderheid van de Vlaamse studenten koos vanaf 1915 voor het activisme en werd voorstander van Duitse hulp om de verwezenlijking van de Vlaamse eisen te bespoedigen.

In de decembermaand van 1915 werd besloten de universiteit vanaf het volgende academiejaar te heropenen met het Nederlands als voertaal. Daarop besloot begin 1916 een aantal Vlaamse studenten, vooral afkomstig uit de kringen van de vooroorlogse Vlaamsgezinde atheneumbonden met hun tijdschrift De Goedendag het Nationaal Vlaamsch Studentenverbond op te richten om alle Vlaamsgezinden te verenigen die in Gent zouden studeren. Initiatiefnemers waren de Antwerpse studenten Robert van Genechten, de laatste vooroorlogse hoofdredacteur van De Goedendag, en Geo van Tichelen, die de eerste voorzitter werd. Er werden afdelingen gesticht te Antwerpen, Brussel en Gent. Het Studentenverbond organiseerde verscheidene studentenvergaderingen in het Vlaamse land, met als doel propaganda te voeren voor de Vlaamse Hogeschool. In hun acties stonden de studenten niet alleen. Ze kregen de actieve steun van een deel van de leden van de Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond en van de Hoogeschoolbond. In deze organisaties zetelde een aantal zeer gezaghebbende Vlamingen die ook een grote invloed op de studenten uitoefenden, zoals Lodewijk Dosfel, Reimond Speleers en Jules Persyn. Vanaf september 1916 organiseerden de studenten en de Hoogeschoolbond samen acties, meetings en handtekeningencampagnes ten voordele van de vernederlandsing van Gent. Deze acties leverden nooit het verhoopte succes op. In 1916 tekenden nog geen 1500 personen voor de vernederlandsing van Gent, waar dat er voor 1914 nog 2400 waren. Het aantal studenten dat zich uiteindelijk inschreef, overschreed nooit de vijfhonderd. Deze cijfers tonen aan dat slechts een zeer beperkte minderheid van de Vlamingen deze Duitse 'gunst' aanvaardde en dat de overgrote meerderheid der Vlaamsgezinden en Vlamingen er tegen gekant was.

Onmiddellijk na de start van de vernederlandste universiteit werd besloten naar Nederlands voorbeeld een studentencorps op te richten. Op 27 oktober 1916 werd onder impuls van Jan D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard het Gentsch Studentencorps Hou ende Trou (GSC) gesticht. Het zou als een koepel fungeren voor de faculteitskringen en thematische clubs en wilde in de geest van de activistische Godsvrede de traditionele partijpolitieke tegenstellingen overstijgen. Doelstelling van het corps was het vormen van een Vlaamse intellectuele elite en het op een hoger niveau brengen van de Vlaamse cultuur. Hou ende Trou werd geleid door een senaat die was samengesteld uit de presides van de faculteitskringen met Arthur Mulier als eerste corpspreses. In zijn eerste bestaansjaar telde het ongeveer 80 leden. Het Corps gaf vanaf 1917 een eigen veertiendaags tijdschrift onder de naam Aula uit. Hierin verschenen vooral literaire en wetenschappelijke bijdragen en het werd – samen met De Goedendag – de spreekbuis van een jonge literaire maar ook activistische avant-garde. Binnen het Corps bestond er nog een aantal kringen die van belang waren voor het Vlaamse studentenleven tijdens de oorlog. De studentensociëteit Uylenspiegel stond in voor het beheer van het studentenhuis en organiseerde het gezelligheidsleven. De belangrijkste en meest actieve kring was echter de Jan van Ruysbroeckkring, die eind november 1916 als katholieke studentenvereniging gesticht werd en ten doel had de Vlaams-katholieke studenten aan de overwegend vrijzinnige universiteit te groeperen. Dosfel fungeerde als erevoorzitter en trad tegelijkertijd een beetje op als 'proost' van deze studentenvereniging. Hij probeerde de katholieke studenten uit het radicale activisme te houden en hun een christelijke opvoeding en levensstijl mee te geven. In april 1918 keurde het GSC een motie goed waarin geëist werd dat de Raad van Vlaanderen zou worden erkend als het hoogste gezaghebbende lichaam in Vlaanderen. In feite herbergde het GSC zowel anti-Belgische, Groot-Nederlandse als pangermanistische studenten.

Na de wapenstilstand en het beëindigen van de oorlogshandelingen werd de Vlaamsche Hoogeschool weer gesloten. Het GSC hield op te bestaan, maar werd net zoals het activisme zelf, algauw een mythe. De ex-Gandavenses, zoals de studenten werden genoemd, werden vanaf de jaren 1920 door vele flaminganten beschouwd als idealisten die streden tegen verfransing, of als voorvechters van de Vlaamse universiteit. Ze werden dan ook als een voorbeeld van Vlaams radicalisme voorgesteld. Tijdens de jaren 1920 en 1930 greep men terug naar de tradities van het GSC van tijdens de oorlog, zelfs de naam van het GSC werd opnieuw gebruikt evenals die van haar tijdschrift Aula. In ettelijke artikels en publicaties ging men in een sfeer van mystificatie terug naar het vooroorlogse studentenleven aan de Vlaamsche Hoogeschool.

De jaren 1919-1945. Van radicaal flamingantisme naar rechts radicalisme

De periode tussen de twee wereldoorlogen kan worden opgesplitst in twee delen, met als scharniermoment het jaar 1933 toen het Gentsch Studenten Corps (GSC) werd opgericht ter vervanging van het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond (AVHV). Op 1 januari 1919 heropende de Franstalige Gentse universiteit haar deuren en kort daarna richtten de Vlaamsgezinde studenten het AVHV op met een afdeling te Gent. Het wou alle Vlaamse studenten verenigen, zonder ideologisch onderscheid (het Godsvredestandpunt), de universiteit vernederlandsen, amnestie voor activisten en zelfbestuur. De eerste generatie AVHV'ers was nog niet anti-Belgisch.

Vanaf 1923 spitste de strijd van de vereniging zich toe op het toen door minister Pierre Nolf ingevoerde tweetalig stelsel van de universiteit. Het overkoepelende AVHV vaardigde een boycot tegen de zogeheten Nolf-barak uit, waarbij de Vlaamse studenten weigerden zich in de overwegend Nederlandstalige richting in te schrijven. Ter gelegenheid van die boycot werd het Aktiekomiteit ter Vervlaamsching van de Universiteit Gent opgericht. 't Zal wel gaan trad in 1925 tot het boycotkamp toe, nadat het Vlaams-nationalisme opgang begon te maken in de vrijzinnige studentenrangen. Nog in 1923 sloot het AVHV zich als geheel aan bij het Dietsch Studentenverbond. Deze vereniging groepeerde de studenten uit Vlaanderen en Nederland in een Groot-Nederlandse verbondenheid. Verder in de jaren 1920 bleef het AVHV hardnekkig vasthouden aan de door sommigen als zinloos beschouwde boycot, alhoewel de vrijzinnige studenten zich in 1927 uit het boycotkamp terugtrokken. Onder leiding van Geert de Rijcker groeide het AVHV-Gent in de jaren 1927-1929 uit tot een grote, sterk georganiseerde en Vlaams-nationalistische studentenvereniging. Ook werd in deze periode gestart met het studentenblad Den Uyl.

Met de Bormsverkiezing in december 1928 en de daaropvolgende protestmeetings kwamen anti-Belgische tendensen duidelijk aan de oppervlakte. Het Verbond radicaliseerde en schaarde zich mee achter de "anti-30'-campagnes die tot doel hadden het Belgische eeuwfeest te boycotten. Inzake de keuze tussen Belgisch federalisme of de aanhechting van Vlaanderen bij Groot-Nederland, sprak het AVHV-Gent zich – voorlopig – nog niet uit. Enkele jaren later zou deze discussie wel in alle hevigheid gevoerd worden en daarbij het overkoepelende AVHV op onherstelbare wijze in twee kampen verdelen. Bij de vrijzinnige studenten stond naast amnestie de eis tot vernederlandsing bovenaan op de agenda. Het jaar van de officiële vernederlandsing van de Gentse universiteit (1930) stond in het teken van het 15de Diets of Groot-Nederlands Studentencongres dat te Gent werd gehouden. Dit congres keerde zich af van de Belgische staat en schoof de staatkundige eenheid van Vlaanderen en Nederland naar voren als na te streven doel. De radicaal anti-Belgische strekking onder de Gentse studenten was steeds sterker geworden.

Na de officiële vernederlandsing van Gent in april 1930 herriep het AVHV de boycot uit 1923 en verlegde het zijn doelstellingen naar het aankaarten van de nog bestaande wantoestanden en het bestrijden van de Franstalige aanwezigheid. Een weerkerend hoogtepunt in die strijd was de plechtige openingszitting van het academiejaar die telkens uitdraaide op relletjes en protestacties. Het meest gekende incident tussen Vlaamse en franskiljonse studenten en professoren was de actie in december 1930 tegen de Franstalige professor Georges Hulin de Loo, wie op hardhandige wijze het lesgeven werd belet. De oprichting in 1930 van het Liberaal Vlaams Studentenverbond (LVSV), dat op het standpunt van het democratisch Vlaams liberalisme stond en zich afkeerde van de Franstalige liberalen, moeten we in deze context plaatsen. Vanaf het academiejaar 1930-1931 werd gestart met de actie "Nu naar Gent!", die vooral tot doel had katholieke Vlaamsgezinde studenten aan te trekken. Als gevolg van de vernederlandsing en aangespoord door de campagne, gingen volgens een schatting van het Leuvense Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) ongeveer 200 studenten naar Gent om er hun studies verder te zetten. Zij zorgden voor een verdere radicalisering in Groot-Nederlandse richting van een deel van de Gentse studenten. Ook antidemocratische en autoritaire gedachten werden gemeengoed onder de AVHV'ers.

Wat naar buitenuit een hecht eensgezind anti-Franstalig studentenfront scheen, bleek intern echter sterk verdeeld. Steeds minder fungeerde het AVHV in de beginjaren 1930 als overkoepelende studentenvereniging, maar werd meer en meer de spreekbuis van de katholieke Vlaamsgezinde studenten. Het vrijzinnige 't Zal en het liberale LVSV voerden een andere politieke koers, wat tot uiting kwam in de breuk tussen 't Zal en het AVHV in 1932. Vanaf 1931 had het bestuur van 't Zal wel gaan zich uitgesproken voor het Federaal Statuut van Herman Vos en het ging ook meer het accent leggen op het 'geus' zijn. Vanaf de jaren 1930 stonden de antiklerikale en antifascistische strijd centraal. Binnen het overkoepelende AVHV stak vanaf 1931 de verdeeldheid tussen een federalistische en Groot-Nederlandse strekking de kop op. De Gentse tak van het AVHV schaarde zich onder impuls van de Vlaamse Debatingclub achter het standpunt van radicale studentenleiders als Reimond Tollenaere en Willem Melis terwijl de Leuvense tak eerder opteerde voor het federalisme. Het radicalisme van de Gentse tak werd versterkt door de steun van de radicale bladen Vlaanderen en Jong Dietschland. Geleidelijk aan evolueerde de Gentse AVHV-afdeling in extreem antidemocratische en antiparlementaire richting en koos ze meer en meer voor de Nieuwe Orde. In 1932 vaardigde Tollenaere een beruchte motie tot vernietiging van de Belgische staat uit en in 1933 herdefinieerde hij de koers van het verbond in Groot-Germaanse richting. Dit extremisme ging echter te ver voor een aantal studenten, hoofdzakelijk gegroepeerd in de Vlaamsche Studentenclub, waardoor ze zich van het AVHV afkeerden. Het waren die meer gematigde flaminganten die in maart 1933 overgingen tot de oprichting van het Gentsch Studenten Corps, wat dan ook de doodsteek voor het tanende AVHV betekende.

Het Gentsch Studenten Corps organiseerde zich als een corporatie op basis van de faculteitskringen en verenigde tot aan de Tweede Wereldoorlog het grootste deel der Vlaamsgezinde studenten. Het Corps opteerde aanvankelijk in principe voor een nuchtere politiek van goede verstandhouding met de academische overheid en wou in een eerder wetenschappelijke sfeer ijveren voor het verder vernederlandsen van de universiteit. Ook wenste het GSC een hoogstaand en stijlvol cultureel leven tot ontwikkeling te brengen, gedragen door een Vlaamse intellectuele 'aristocratie'. Principieel stond het GSC open voor alle politieke, filosofische of godsdienstige overtuigingen, wat vaak aanleiding gaf tot heel wat interne twisten. In de praktijk werd het GSC een kader waarbinnen de verschillende studentenfracties de overhand probeerden te halen. Vanaf de oprichting van een studentenafdeling van het Verdinaso domineerden de Dinasostudenten met onder anderen praeses Paul Persyn het GSC in de periode 1933-1935. Tegelijkertijd deden ook het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) en 't Zal pogingen om het Corps in handen te nemen. In feite speelde er zich een permanente strijd af tussen enerzijds katholieken en vrijzinnigen (liberalen, socialisten en communisten) en anderzijds VNV'ers, Dinaso's en Nieuwe Orde-gezinden.

Ten tijde van de strijd om het rectorschap tussen Frans Daels en Albert Bessemans slaagden de studenten er wel in zich binnen het GSC achter de kandidatuur van Daels te scharen. Ook wisten de Vlaamse studenten op taalpolitiek vlak een eensgezind front te vormen tegen de nog steeds aanwezige Franstalige studenten en professoren en gingen ze tot gezamenlijke acties over. Een van de meest succesvolle studentenactiviteiten in die jaren waren de brigadetochten die enkele keren per jaar door de Sociale Hulp der studenten werden georganiseerd. Bedoeling van deze acties was het verdelen van kleding en voedsel onder de arme Gentenaars. Op die manier meenden de studenten bij te dragen tot het lenigen van de sociale noden van het volk.

In 1935 verliet het Verdinaso om politieke redenen het corps en zette het zijn werking op bloeiende wijze verder. Dat gaf de VNV-studentenafdeling met onder anderen Theo Luykx de kans de leiding van het GSC stevig in handen te nemen. Dit leidde tot ernstige spanningen met het sterk antifascistische LVSV en 't Zal. Het jaar 1938-1939 was het topjaar van de GSC-werking. Het corps telde 700 leden, organiseerde lustrumfeesten, Dies Natalisvieringen en was manifest aanwezig aan de universiteit.

Een volgend belangrijk moment in de evolutie van de Gentse studentenbeweging was de oprichting in maart 1939 van het KVHV. Van in het begin bleek het rechtse en bij de Nieuwe Orde aanleunende KVHV zeer succesvol, wat ook wijst op een zeer sterk katholiek studentenoverwicht in die jaren. Het KVHV had onmiddellijk succes omdat het een leemte opvulde. Enerzijds was er te Gent geen politiek Vlaamse en katholieke studentenvereniging die het groot aantal katholieke studenten kon groeperen en een tegenwicht kon vormen tegen de vrijzinnige en politiek links georiënteerde verenigingen. Anderzijds profiteerde het KVHV van de verdeeldheid en zwakte binnen het GSC en kon het zich opwerpen als schepper van orde en eenheid in het kamp van de Vlaamsgezinden. Tijdens het laatste academiejaar voor de oorlog kende het verbond een zeer bloeiende werking en domineerde het de studentenwereld. Vanaf het najaar van 1939 nam het ook de GSC-leiding volledig in handen, tot groot ongenoegen van de andere studentenverenigingen. Het GSC verloor zijn koepelfunctie. Tijdens de Duitse inval in mei 1940 werden de lessen geschorst en sloot de universiteit kortstondig haar deuren.

Ondanks de oorlog en de gewijzigde politieke situatie kwam het studentenleven in de zomer van 1940 opnieuw wat op gang. Binnen het KVHV werd er nagedacht over het oprichten van een nieuw overkoepelend studentenverbond, dat zich zou enten op de Nieuwe Orde, de christelijk-zedelijke principes zou onderschrijven en in de lijn van het vroegere GSC zou ijveren voor een hoogstaand Diets cultureel leven aan de universiteit. In oktober 1940 ging het nagenoeg helemaal uit het KVHV voortkomende Gentsch Studenten Verbond van start. Buiten dit GSV, dat zich geheel achter de Nieuwe Orde schaarde, waren er officieel geen andere studentenverenigingen meer actief aan de Rijksuniversiteit Gent. De liberale, socialistische en vrijzinnige studenten gingen in de clandestiniteit en sloten zich aan bij de nationale Studenten Groepering die gelieerd was aan het Onafhankelijksfront. Ook werd er gestart met de uitgave van een clandestien studentenblad onder de naam Klokke Roeland. Het GSV raakte vanaf 1941-1942 verdeeld tussen een Dietsgezinde en een Duitsgezinde vleugel, waarbij de laatste het overwicht haalde. Door de radicale keuze voor de politiek van de bezetter keerden zich steeds meer faculteitskringen van het GSV af. Ondanks herhaalde pogingen om het GSV van koers te doen veranderen, bleef het de kaart van het nationaal-socialisme kiezen. Net zoals nagenoeg al de andere collaboratiebewegingen werd het GSV meegesleurd in de interne collaboratietwisten en de opbodpolitiek van de Duitsers. Met de nakende bevrijding in 1944 verzwakte het GSV zienderogen, om tijdens de septemberdagen geheel te verdwijnen. Velen van de studenten die tijdens de oorlog hadden gemiliteerd in VNV, Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap of GSV kwamen in de repressiemolen terecht en werden politiek uitgeschakeld. Dat betekende de uitschakeling van de radicale, anti-Belgische en extreem nationalistische vleugel van de Vlaamse studentenbeweging in Gent.

De jaren 1945 -1977. Van herrijzenis tot verval

De eerste overkoepelende organisatie van Vlaamse studenten die na de oorlog aan de Rijksuniversiteit van Gent (RUG) ontstond, was de Nationale Studenten Groepering (NSG). Deze NSG ontstond uit de studentenmiddens die in het verzet hadden gestaan. Van in het begin poogde deze studentenvereniging zich boven en buiten alle politiek te houden, wat echter niet lukte. Alhoewel de Vlaamse strijd in de NSG zeer ruim werd opgevat, ontstonden er al vrij snel meningsverschillen over de epuratieproblematiek met het enkele maanden eerder heropgerichte Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV). Maar omdat de NSG allerlei culturele en amusante activiteiten organiseerde kreeg ze steeds meer krediet bij de studenten. Inzake de Vlaamse strijd poogde de NSG een taal- en culturele politiek te voeren wat zich onder andere vertolkte in contacten met Nederland en Zuid-Afrika. Als gevolg van die contacten werd in 1947 het Studentencongres der Lage Landen georganiseerd, dat honderden studenten uit Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika bijeen bracht. Het congres knoopte aan bij de traditie van de Groot-Nederlandse Studentencongressen en leidde tot de erkenning van de NSG. In de marge ervan herleefde ook de flamingantische verbondenheid onder de studenten, wat reacties uitlokte bij de nog steeds te Gent aanwezige Franstalige studenten en professoren. In 1948 en daarna opnieuw jaarlijks van 1953 tot 1961 werden er dergelijke congressen gehouden in een van de Nederlandse universiteitssteden. Op het einde van de jaren 1940 nam de NSG deel aan de oprichting van de studentencomités voor Europees federalisme en voor de Benelux. Tijdens het academiejaar 1957-1958 werd de NSG omgevormd tot Gents Studenten Korps (GSK). In dat GSK zetelden alle politieke en filosofische verenigingen die aan de RUG actief waren, naast het studentikoze Seniorenconvent en het Faculteitenconvent.

Niet alleen de NSG organiseerde de studenten tijdens de naoorlogse jaren. Ook het Liberaal Vlaams Studentenverbond (LVSV), 't Zal wel gaan en het KVHV herleefden. Kort na de bevrijding werd het LVSV opnieuw actief, zij het met een verslapte aandacht voor de Vlaamse strijd. Pas onder het voorzitterschap van Leon de Meyer in 1949 stelde het LVSV de Vlaamsgezindheid weer bovenaan op de agenda en trad het krachtdadig op in de NSG. Het vrijzinnige 't Zal stapte na de oorlog af van zijn flamingantisme en noemde zich volkomen vaderlands of Belgischgezind. Wel bleef de vereniging gehecht aan de Vlaamse taal en cultuur. Het KVHV daarentegen zou de fakkel van de vooroorlogse radicale Vlaamse studentenbeweging kort na de Tweede Wereldoorlog overnemen. Het is logisch dat in het licht van de relatie tussen studentenbeweging en V.B. deze vereniging de meeste aandacht krijgt.

Officieel werd het Gentse KVHV op 19 maart 1945 heropgericht. Het stelde zich aanvankelijk pro-Belgisch en fel katholiek op en kon rekenen op de steun van heel wat professoren. Geleidelijk evolueerde het KVHV opnieuw in radicaal flamingantische richting, alhoewel het verbond ook sterk aanleunde bij de pas opgerichte Christelijke Volkspartij (CVP). Met een verrassend fris en actueel programma sloeg deze nieuwe katholieke partij sterk aan bij de jeugd. De opgang van het KVHV ging gepaard met de uitbreiding van de verbondswerking, er kwam een studentenfanfare, een politieke en sociale studiekring, een volksdansgroep en het ledenaantal steeg aanzienlijk. Zoals ook de gehele V.B. geleidelijk herleefde en kristalliseerde rond thema's als amnestie en het dynamiteren van de IJzertoren, kwamen ook binnen het KVHV de Vlaams-nationalisten weer op het voorplan. Onder leiding van Wim Jorissen groepeerden zij zich in de radicale Groot-Nederlandse en Vlaams-nationalistische Oranjekring. De eerder gematigde flaminganten binnen het KVHV moesten in 1947 het onderspit delven toen Jorissen als praeses aantrad. Vanaf dan tot het begin van de jaren 1960 zou het KVHV naast het katholicisme het Vlaams-nationalisme propageren. Het werd ook de grootste Vlaamse studentenvereniging te Gent.

De jaren 1950 werden gekenmerkt door polarisatie rond verscheidene zeer gevoelige politieke thema's zoals de Koningskwestie, amnestie en schoolstrijd. Telkens stonden katholieke studenten tegenover liberale, socialistische en vrijzinnige studenten. Aan KVHV-zijde, waar de Groot-Nederlandse koers met als doelstelling de eenmaking van Vlaanderen en Nederland nog steeds overheerste, begon vanaf 1952 ook de eis tot federalisme zijn intrede te doen. Het LVSV legde de nadruk meer op de sociaal-economische problematiek en stelde zich op ter linkerzijde van het politieke spectrum. Rond 1949 liet het LVSV zijn economische oriëntering wat los en sloeg het opnieuw een Vlaamsgezinde koers in, die pas tijdens de jaren 1960 weer op de achtergrond zou komen. Vanaf 1958 verscheen er aan de Gentse universiteit een nieuwe studentenvereniging die na een langzame start steeds sterker zou worden en tijdens de late jaren 1960 en begin 1970 het studentenleven zou domineren: de Vlaams-Nationale Studentenunie (VNSU). Aanvankelijk werd de VNSU gesticht als Volksunie (VU)-studentenafdeling. Behalve door deze partijpolitieke binding verschilde de VNSU van het KVHV door haar pluralisme op levensbeschouwelijk vlak. De VNSU was voor alles volksnationalistisch.

Het einde van de jaren 1960 werd gekenmerkt door progressisme en het omvergooien van heel wat tradities. Het is wegens gebrek aan diepgaande analyses zeer moeilijk om een duidelijk beeld te schetsen van de in die periode aan de gang zijnde veranderingen of van de impact die de studentenrevolte van de late jaren 1960 op de Gentse studenten had. Wel merken we in deze periode een duidelijke evolutie binnen de Vlaamsgezinde studentenverenigingen. Het was de periode van het studentensyndicalisme, de Studentenvakbeweging, het travaillisme en een linkse en progressieve oriëntatie van de gehele studentenbeweging. De eerste vereniging die een identiteitscrisis en een koerswijziging in die zin doormaakte was het KVHV. Vanaf het begin van de jaren 1960 stelde het KVHV zich kritisch op tegenover de Kerk. In 1964 liet het KVHV-tijdschrift Ons Verbond de "AVV-VVK"-leuze (Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus) vallen en noemde zich Vlaams-progressief. Het minder beklemtonen van de katholieke koers kon niet verhinderen – of was er mogelijk de oorzaak van – dat het met het Verbond bergafwaarts ging. Op politiek en staatkundig vlak bleef het voorstander van federalisme, koos het voor een meer sociaal geïnspireerde koers en maakte het de banden met de V.B. losser. Dit uitte zich in 1964 onder meer in de opkomst van het studentensyndicalisme binnen het KVHV, wat gepaard ging met felle interne twisten tussen een progressief en een conservatief kamp. Sommige studenten opperden zelfs dat er geen plaats meer was voor een katholieke studentenbeweging aan de RUG. Bij deze tegenstellingen voegden zich financiële problemen en het KVHV ging in 1965 ten onder. Dat speelde in de kaart van de VNSU die zich nu volop kon profileren als de enige Vlaams-nationalistische studentenvereniging. De parlementsverkiezingen van 1965 betekenden de grote doorbraak voor de VU die haar stemmenaantal bijna zag verdubbelen. Dit succes was ingegeven door een progressieve verruiming en een levensbeschouwelijk pluralistische opstelling van de partij, maar ook door de centrum-linkse opstelling op sociaal-economisch vlak. Samen met de VU sloeg ook de VNSU de weg van een sociaal-progressieve en volksnationale studentenbeweging in. De VNSU wist zich aan het tijdsklimaat aan te passen en speelde ook in op de eisen van de toenmalige studentenbeweging zonder haar Vlaams-nationale wortels te verloochenen.

Tijdens de jaren 1960 ontplooide de VNSU een zeer actieve werking en groeide uit tot de sterkste politieke studentenvereniging aan de RUG, wat zich vertaalde in successen bij de verkiezingen voor de algemene raad van het GSK in de periode 1966-1968. Na 1968 stak ook binnen het VNSU de verdeeldheid tussen een rechter- en linkerkamp de kop op. Praeses Vik van Brantegem probeerde de VNSU te heroriënteren in rechts-Vlaams-nationalistische en traditioneel-katholieke zin, maar slaagde daar niet in en werd tot ontslag gedwongen. Dat bracht hem ertoe het KVHV opnieuw in te richten als een rechtse, Vlaams-nationalistische en katholieke vereniging. Binnen het liberale studentenkamp werden de jaren 1960 gekenmerkt door apathie en malaise. Met de opkomst van het studentensyndicalisme bekeerde het LVSV zich tot een nieuwe doctrine die vooral oog had voor de eigen universitaire problemen van elke dag. Op politiek vlak bleef het LVSV doorheen de jaren 1960 wel de Vlaams-liberale koers verdedigen en haalde het de banden met de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV) nauwer aan, vooral tijdens de jaren 1970.

In die jaren poogde het KVHV opnieuw vat te krijgen op de Gentse studentenpopulatie. Gezien de woelige contestatieperiode en de studentenopstanden in 1968 en 1969, uitmondend in de universitaire vernieuwing van maart 1969, bleek dit geen eenvoudige opgave. De studenten bleken steeds minder te voelen voor de Vlaams-nationale standpunten. De niet nationalistische politieke studentenverenigingen plaatsten het flamingantisme niet meer op hun agenda, en beschouwden zich niet meer als een deel van de V.B. Voor het KVHV was dat een reden om een realpolitiek te voeren en te pogen medezeggingschap te verwerven in de universitaire structuren. Op politiek vlak verdedigde het KVHV een radicaal-rechtse en katholieke koers, en het haalde voortdurend uit naar alles wat zich links opstelde. Het KVHV kwam echter nooit goed uit de startblokken en had al snel met interne problemen te kampen, al beklemtoonde het in 1974 zijn heel-Nederlandse, Vlaams-nationalistische en katholieke oriëntering opnieuw in de statuten. In feite kwam het Verbond meer en meer in het vaarwater terecht van radicale rechtse groeperingen zoals Were Di en Vlaamse Militanten Orde (VMO). Na woelige rellen tussen rechtse en linkse studenten werd het KVHV in oktober 1975 uitgesloten uit het Politieke Convent van de RUG waardoor het Verbond fel verzwakte. In het jaar 1975-1976 gooide het KVHV de 'K' opnieuw overboord en noemde zich vanaf dan 't Verbond. Ook dweepte het met het nieuw-rechtse gedachtegoed en pleitte in navolging van Edgard Delvo voor een Volksnationaal-Socialisme. In feite hield het Verbond in 1976 op te bestaan, waarna enkele ex-verbondsleden zich engageerden in de oprichting van de bij het Vlaams Blok aanleunende Nationalistische Studentenvereniging (NSV).

De VNSU deed aan het begin van de jaren 1970 pogingen om haar verdeeldheid te boven te komen en zo vat te krijgen op de studentenpopulatie. In dit verband valt een duidelijke constante op: wanneer het binnen het KVHV slechter ging, versterkte de VNSU en omgekeerd. Dus kwam er met de terugval van het KVHV in 1973 voor de VNSU, die zich pluralistisch, democratisch, Vlaams-nationaal en federalistisch opstelde, weer wat perspectief. Dat vertaalde zich in een stijgend ledenaantal en in overwinningen bij de verkiezingen voor de raad van bestuur. Dat bleef zo tot 1978. Vooral het sociale luik van het VNSU-programma, met veel aandacht voor de sociale sector en het universitair beleid, sloeg aan bij de studenten. Nochtans werd het Vlaamse luik nooit verloochend, wat zich uitte in deelname aan acties van het Taal Aktiekomitee, amnestieacties, een grote aandacht voor de problematiek van Frans-Vlaanderen en de Brusselse Rand en de keuze voor een federalisme met twee. Tot 1977 bleef de VNSU zelfs een van de sterkste politieke verenigingen aan de RUG, en bleef ze consequent haar Vlaams-nationalisme en anti-linkse karakter onder de studenten uitdragen. Na de parlementsverkiezingen van 1977 nam de VNSU-leiding afstand van de VU die ze toen bestempelde als verworden tot een "stagnerende en verstarde partij van arrivisten". Het was deze kritiek op de 'moederpartij', die verdeeldheid bracht binnen de VNSU, wat dan ook het begin van het einde aankondigde.

De jaren 1977-1994. Het zoeken naar nieuwe wegen

Met de felle polemiek binnen de V.B. rond het sluiten van het Egmontpact en de daaropvolgende afgang van de Volksunie (VU), kwam ook de Vlaamsgezinde studentenbeweging te Gent onder zware druk te staan. Onder het voorzitterschap van Reinoud d'Haese verzette de Vlaams-Nationale Studentenunie (VNSU) zich fel tegen Egmont, wat tot gevolg had dat de studentenvereniging geprangd zat tussen VU en de radicale V.B. Nochtans deed de VNSU het aan de universiteit nog steeds niet slecht. De vereniging bleef redelijk hoge scores halen bij de verkiezingen voor de raad van beheer. Op het politieke vlak koos de radicale vleugel binnen de VNSU voor een duidelijk anti-Belgische koers wat haar in aanraking bracht met de al even radicale Nationalistische Studentenvereniging (NSV) die in 1976 te Antwerpen werd opgericht en in 1978 een Gentse kern kreeg. In 1980 kwamen de interne spanningen binnen de VNSU tussen een radicale en gematigde vleugel voorgoed aan de oppervlakte, waarbij geen van beide erin zal slaagde het overwicht te behalen. Van de impasse binnen de VNSU profiteerde de NSV die zich antikapitalistisch, antimarxistisch, volksnationalistisch en personalistisch opstelde. Van in het begin dweepte de NSV met het nieuw-rechtse gedachtegoed van Alain de Benoist en met het Vlaams Blok (VB) van Karel Dillen. In de publicaties van de NSV werd gepleit voor apartheid, tegen migranten en migrantenstemrecht en tegen al wat links van het midden stond in het politieke spectrum.

In het begin van de jaren 1980 kwam ook de duidelijke eis voor een onafhankelijk Vlaanderen naar boven. Vanaf het academiejaar 1979-1980 was er een duidelijke verstrengeling tussen VNSU en NSV, wat zich onder meer uitte in het feit dat de VNSU-praeses ook een vooraanstaand NSV-lid was. Ook de VNSU pleitte voor een Vlaamse republiek en eiste de splitsing van het land. Maar niet alle leden van de VNSU waren het daarmee eens zodat in 1981 de fel verdeelde vereniging in feite ophield te bestaan, alhoewel de naam – in samenwerking met de NSV – nog opdook tot 1984. In dat jaar werd de nog op papier bestaande vereniging uit het Politiek Convent van de Rijksuniversiteit van Gent (RUG) gesloten en hield ze ook formeel op te bestaan. Met het verdwijnen van de VNSU kwam er een einde aan de machtige positie die de Vlaams-nationale studentenbeweging gedurende tientallen jaren aan de RUG had ingenomen. Ondanks vele accentverschuivingen en interne spanningen, ondanks de contestatie van de jaren 1960 en de opgang van progressief-linkse studentenverenigingen, bleef de flamingantische stroming een constante in het Gentse studentenmilieu tot het begin van de jaren 1980. De NSV van haar kant bleef nog wel enkele jaren bestaan maar was eerder een marginaal verschijnsel en kreeg geen enkele vat meer op de bredere Gentse studentenbevolking. Slechts een beperkte groep studenten kon zich nog terugvinden in de rechts-radicale en extreem Vlaams-nationalistische koers van de NSV.

Tussen 1984 en 1988 werd nog wel een poging ondernomen door enkele katholieke studenten om het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) nieuw leven in te blazen, maar ook zij slaagden er niet in de Gentse studenten rondom zich te scharen. Het is duidelijk dat de jaren 1980 de jaren zijn van de teloorgang van het traditionele studentenleven, door de opkomst van het individualisme in studentenmiddens. In deze jaren brak de cultuur van het 'ik' en het fenomeen van het 'cocoonen' door, waardoor er nagenoeg geen plaats meer bleef voor studentenclubs met een sterk groepsgebonden karakter. Niet alleen was deze algemene sociologische malaise een element waardoor de Vlaams-politieke studentenverenigingen de das wed omgedaan, maar wellicht speelde ook de algemene afkeer van of apathie tegenover politiek hier mee. Een laatste factor was de botsing tussen links en rechts, waarbij de rol van het steeds sterker wordende VB niet mag worden onderschat. Bij heel wat studenten kregen de V.B. en het flamingantisme een negatieve connotatie en werd al wat Vlaams was gelijkgesteld aan extreem-rechts en zelfs aan fascisme. Dit maakte het voor een politieke studentenvereniging zeer moeilijk om zich te profileren als democratisch, partij-ongebonden, pluralistisch en bovendien Vlaamsgezind.

Toch werden in de vroege jaren 1990 nog enkele schuchtere pogingen ondernomen om het democratisch Vlaams-nationalisme opnieuw te verspreiden onder de studenten. In 1991 werden zowel VNSU als KVHV heropgericht. De heroprichters van de VNSU waren een aantal – hoofdzakelijk Gentse – studenten die aanleunden bij het progressief-flamingantische blad Meervoud (1992-), en aangesproken werden door een links Europees volksnationalisme waarvan zij voorbeelden zagen in Baskenland en Ierland. Zij waren principieel pluralistisch en zetten zich af tegen een katholieke signatuur. De initiatiefnemers van het nieuwe KVHV vonden hun inspiratie in de Leuvense en Antwerpse KVHV-traditie en stijl en kozen voor een rechtlijnig katholiek Vlaams-nationalisme. Ook de NSV verscheen in dat jaar opnieuw te Gent en groepeerde voornamelijk leden of sympathisanten van het VB. Of de terugkeer van deze nationalistische en flamingantische studentenverenigingen aan de RUG ook een heropleving van de Vlaamse studentenbeweging kan inluiden, zal de toekomst moeten uitwijzen.

Literatuur

De Rijksuniversiteit en het studentenleven te Gent. Historisch en actueel, 1949; 
Gedenkboek van de Rijksuniversiteit te Gent na een kwarteeuw vervlaamsing, 1930-'31/1955-'56, 1957; 
L. Vos, 'Ideologie en idealisme. De Vlaamse studentenbeweging te Leuven in de periode tussen de twee wereldoorlogen', in BTNG, jg. 6, nr. 3-4 (1975), p. 263-328; 
H. Balthazar, Het Taalminnend Studentengenootschap 't Zal Wel Gaan (1852-1976), 1977; 
H. Bossaert, Julius Mac Leod en de vervlaamsing, 1977; 
L. Wils, Honderd jaar Vlaamse Beweging, I, 1977; 
G. Froment, 'Vijftig jaar LVSV', in De Vlaamse Gids, jg. 64 (1980), p. 85-90;
G. de Clercq, De Gentse studentenalmanakken (1854-1981), RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1981; 
L. Vos, Bloei en ondergang van het AKVS. Geschiedenis van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1914-1935), 2 dln., 1982; 
A. Deprez en L. Troch, Studentenalmanak 't Zal Wel Gaan 1854-1899 gevolgd door Noord en Zuid 1856-1858, 1983; 
H. Balthazar, De Weg naar de vernederlandsing van de RUG, 1985; 
K. de Clerck, Kroniek van de strijd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit, 1985; 
E. Langendries, De Vlaamsche Hoogeschool te Gent (1916-1918), 2 dln., 1985; 
D. Martin, De Rijksuniversiteit Gent tijdens de bezetting 1940-'44. Leven met de vijand, 1985; 
L. Gevers, Bewogen Jeugd. Ontstaan en ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1830-1894), 1987; 
R. Raes, Ons Verbond. Historiek van een studententijdschrift 1945-1976, 1987; 
id., De bladen van de Vlaams-nationale Studenten Unie Gent (1957-1981), 1989; 
L. Stakenborghs, Het Taalminnend Studentengenootschap 't Zal Wel Gaan en haar Oudledenbond tijdens het Interbellum (1919-1940), RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1991; 
D. Vanacker, Het activistisch avontuur, 1991; 
I. Vandenbulcke, Gedachtengang en bekommernis van de liberale studenten: overzicht van het Liberaal Vlaams Studenten Verbond 1930-1972, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1994; 
K. Palinckx, 'Nu naar Gent!' Vlaams-nationale en katholieke studentenbeweging te Gent 1928-1940, 1995.

Auteur(s)

Koen Palinckx