Student, De
studententijdschrift, vooral verspreid in Brabant en Antwerpen, achtereenvolgens uitgegeven te Leuven (1881-1891), Lier (1891-1914), Brussel (1919-1921), Laken (1921-1925), Leuven (1925-1930).
Het tijdschrift telde van 1881 tot 1900 zes afleveringen per jaar (één met Kerstmis, twee met Pasen, drie met Half-Oogst) en van 1900 tot 1930 vier afleveringen (één met Kerstmis, één met Pasen, twee – of een dubbelnummer – met Half-Oogst). Het werd gesticht door de Mechelse seminaristen Frans Drijvers en Gustaaf Janssens, die in de eerste jaren werden bijgestaan door hun collega's Julius Bouten, Jan de Ruysscher en Alfons Verdoodt. De priesters Jan Bols en Jakob Muyldermans waren in de beginjaren eveneens actieve medewerkers. Van 1882 af nam August Laporta, toen hij zijn studies geneeskunde in Leuven aanvatte, het beheer van het tijdschrift over. Hij bleef deze functie waarnemen tot aan zijn dood in 1919. In 1901 werd een nieuwe redactieploeg gevormd, waarbij Emiel Vliebergh, Frans van Cauwelaert, Theodoor van Tichelen, Floris Prims, Jozef Muls, Herman de Beucker en Jan Bernaerts zich aansloten. De Student telde vanaf de vierde jaargang al 1180 abonnementen en bleef ongeveer dit aantal behouden. Tijdens de oorlog verscheen het tijdschrift niet. Erna verzorgde Laporta nog drie nummers. Na diens dood werd de redactie overgenomen door een vriendengroepje van enkele priesters uit het aartsbisdom onder leiding van Bernaerts met als nieuwelingen Alfons de Boeck, Flor Fierens, en Alois Walgrave, en de ancien Van Tichelen. Na één jaargang al werd in de zomer van 1920 Marcel Cordemans de nieuwe eindredacteur, een medewerker van het eerste uur van De Standaard. Hij gaf het blad een nieuwe omslag getekend door Jos. Leonard. Op datzelfde moment werd echter De Blauwvoet als officieel orgaan van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS) gelanceerd zodat De Student de kans miste het te worden. Het kreeg toen nog wel van een dertigtal studentenbonden uit het aartsbisdom spontaan een verslag van de werking toegestuurd, maar dat aantal verminderde naarmate De Blauwvoet meer doordrong. In 1926-1927 werd de redactie van De Student overgenomen door leden van het Leuvense 'Kringeske' rond student Louis Kiebooms en priester Rik waarvan verder de studenten Albert Lacquet, Karel Pillaert, Ludovic Moyersoen, Leopold Vaes en Armand van Hoof deel uitmaakten, en die oppositie voerden tegen de uitsluitend Vlaams-nationalistische oriëntering van het AKVS en het Leuvense Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV). Financiële moeilijkheden verhinderden het blad met Pasen 1927 te verschijnen, maar de nieuwe redactie kreeg financiële en morele steun van enkele oudere mentors in de V.B. onder wie Van Cauwelaert, maar ook van aartsbisschop Ernest-Joseph van Roey en de collegedirecties. Van dan af verschenen artikels voluit ondertekend door medewerkers. Terwijl er met Pasen 1927 maar 600 abonnnees meer waren was dat in de zomer alweer gestegen tot 1200. In 1928-1929 kreeg het verslagen toegestuurd uit 30 studentenbonden van de provincie Antwerpen. Maar toch hield het blad in 1930 op te verschijnen. Het zou toen nog een 500-tal abonnees hebben geteld.
De Student had als kenspreuk "Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus". Het tijdschrift was voor 1914 het meest leidinggevende orgaan voor de katholieke Vlaamse studentenbeweging, vooral in Antwerpen en Brabant, maar ook in Oost-Vlaanderen en Limburg. Het fungeerde in feite als een orgaan van het KVHV en later – vanaf 1903 – van het AKVS en nam toen een aparte rubriek op waarin telkens nieuws werd gebracht over de studentenland- en gouwdagen en over de werking van de plaatselijke studentenbonden in de verschillende provincies. Het fungeerde ook als oefenblad voor leerlingen en studenten die uitgenodigd werden om bijdragen op te sturen. Het legde doorgaans de nadruk op het katholieke karakter van de studentenbeweging. De taalstudie kreeg veel aandacht met in sommige jaargangen een aparte rubriek, gewijd aan de volkstaal.
In het eerste decennium legde het tijdschrift sterk de klemtoon op de taalstrijd; vooral op de vernederlandsing van het onderwijs, samenhangend met de taalwet die in 1883 was goedgekeurd voor de gedeeltelijke vernederlandsing van het middelbaar onderwijs. Het tijdschrift steunde ten volle de onzijdige Landdagbeweging die vanaf 1885 door de studentenbeweging in samenwerking met de Meetingpartij op gang werd gebracht. Toen vanaf 1888 een meer permanente inrichting van een onzijdige V.B. in het verschiet kwam verzette de redactie zich evenwel resoluut tegen deze evolutie. Muyldermans en Drijvers stelden in het blad dat een onzijdige scholierenbeweging niet leefbaar was omdat ze nooit aanvaard zou worden door de overheid. Bovendien meenden ze dat het doel van de katholieke V.B., de herleving van het Vlaamse volk in zijn godsdienst en taal, uiteindelijk onverenigbaar was met dat van de onzijdige V.B. De groep rond De Student, de beheerder Laporta en een groepje Mechelse seminaristen, speelden een sleutelrol in de oprichting van het Katholiek Vlaamsch Studentenverbond in 1890. Vanaf hetzelfde jaar gaf het tijdschrift, in het spoor van de toen eveneens opgerichte Katholieke Vlaamsche Landsbond, blijk van een sterke sociale gezindheid die verbonden werd met Vlaamsgezindheid. Het ging tegelijk, zoals in het midden van de jaren 1880, opnieuw krachtdadiger taal hanteren tegenover de kerkelijke overheid om een grotere vernederlandsing van het onderwijs af te dwingen. Mede ten gevolge daarvan verbood de Mechelse Petrus L. Goossens in augustus 1891 aan de seminaristen van zijn bisdom om nog aan de studentenbeweging mee te werken. De Student goot olie op het vuur met het scherpe pamflet Recht door Zee dat bij het eerste nummer van de jaargang 1891-1992 werd gevoegd: seminarist Joseph Feskens werd uit het Grootseminarie gezet en in 1892 trof Goossens ook maatregelen tegen de hele studentenbeweging in zijn bisdom. Het werd aan de scholieren onder meer verboden om De Student te lezen en nog datzelfde jaar werd in het Sint-Romboutscollege te Mechelen een leerling weggestuurd, omdat hij een oud nummer van het tijdschrift had doorgegeven. De Student reageerde eens temeer scherp op deze "vervolging". Het blad bleef niettemin onafgebroken verschijnen en droeg bij tot de herleving van de studentenbeweging omstreeks 1895.
Samenhangend met de nieuwe richting in de studentenbeweging en met de verjonging van de redactieploeg werden vanaf omstreeks 1900 nieuwe klemtonen gelegd. De taalstrijd raakte wat op de achtergrond en in de plaats daarvan werd het belang van de zelfvorming en de opvoedende rol van de studentenbeweging onderstreept. Prims schreef veel over sociale onderwerpen en zag de Vlaamse studentenbeweging graag evolueren in de richting van de progressief-katholieke studentenbeweging Le Sillon in Frankrijk. Geloofsverdediging en drankbestrijding kregen eveneens veel aandacht. In het bijzonder het oudere redactielid Drijvers, zag in deze evolutie een gevaar voor het strijdend karakter van de beweging. Hij stoorde zich aan de al te verzoenende houding van jonge redacteurs als Van Cauwelaert en Van Tichelen tegenover de nieuwe aartsbisschop Désiré Mercier die tot gevolg had dat sommige van zijn artikels niet werden aanvaard wegens hun combattieve opstelling inzake het wetsvoorstel-Edward Coremans op het middelbaar onderwijs. Laporta trad bemiddelend op, toen hierover een conflict ontstond tussen Drijvers en de redactie.
Na de oorlog bleef het tijdschrift onder de redactie van de priesters uit het aartsbisdom de vooroorlogse richting volgen. Het pleitte voor eensgezindheid tussen activisten (activisme) en anderen, en voor een koele en doelgerichte aanpak, maar verdedigde ook het minimumprogramma dat het in de zomer 1920 niet in tegenspraak zag met 'zelfbestuur' als einddoel in de verte en pleitte ook voor amnestie. Vanaf de overname door De Standaard-redacteur in september 1921 werd het blad vooral een pleitbezorger van enerzijds de realisatie van het minimumprogramma, anderzijds van het beklemtonen van de cultuurflamingantische opdracht van de studentenbeweging in de lijn van Van Cauwelaert's Verhandelingen en voordrachten. Vanaf 1921 verloor De Student geleidelijk zijn leidinggevende positie, en werd door de AKVS- leiding met enige argwaan gadegeslagen, omdat het te zeer zou aanleunen bij het Katholiek Vlaamsch Verbond van Van Cauwelaert. Vanaf 1926 werd het tijdschrift in handen van het 'Kringeske' inderdaad openlijk de spreekbuis van de apolitieke, anti-Vlaams-nationalistische en niet anti-Belgische strekking in de katholieke Vlaamse studentenbeweging, maar slaagde er op het einde van de jaren 1920, ondanks financiële en morele steun van cultuurflamingantische voormannen en de kerkelijke overheid niet in, het nationalistische tij te doen keren, terwijl het door zijn opstelling steeds meer het contact verloor met de scholierenwereld. In 1928 begroette het positief het zich organiserende Jeugdverbond voor Katholieke Actie (JVKA), maar hield het in 1930 op te verschijnen. Daarvoor waren er vier redenen: het had oppositie gevoerd tegen de Vlaams-nationalistische koers van de katholieke Vlaamse studentenbeweging en had daardoor alle krediet bij de AKVS- leiding verloren; het was er niet in geslaagd het officiële orgaan van de Katholieke Actie voor studerenden te worden in het aartsbisdom (dat was toen Lenteweelde); het kon moeilijk door een KSA-beweging van het aartsbisdom als orgaan worden overgenomen omdat die voor 1932 nog niet bestond; en er kwam blijkbaar geen aflossing van de wacht toen de redactie uit de eerste generatie van het 'Kringeske' was afgestudeerd.
Literatuur
M. Cordemans, Dr. August Laporta en De Student, 1959;
L. Vos, Bloei en ondergang van het AKVS, 2 dln., 1982;
L. Gevers, Bewogen Jeugd. Ontstaan en ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1830-1894), 1987.