Spooktreinen

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

naam voor ten minste twee treinkonvooien die bij de Duitse inval in mei 1940 enkele duizenden verdachten uit België naar interneringskampen in Frankrijk overbrachten.

Een eerste konvooi vertrok op 14 mei uit Brussel om via Doornik en Rijsel op 20 mei Orléans te bereiken. Op 24 mei werd een deel van deze verdachten naar het kamp van Huriel (departement Allier) overgebracht, en later naar dat van Le Vernet (departement Ariège). Het tweede konvooi vertrok op 15 mei uit Doornik en reed over Rijsel, Nevers en Tours tot Poitiers, waar de verdachten in het kamp van Le Vigeant (departement Vienne) ondergebracht werden. Van daaruit vertrok het konvooi op 28 mei via Toulouse, Carcassonne en Perpignan naar het kamp van St-Cyprien (departement Pyrénées- Orientales). Vermoedelijk zijn er nog meer treinkonvooien geweest. In elk geval werden verdachten ondergebracht in de volgende kampen: Gurs nabij Oloron (departement Basses- Pyrénées) (kamp voor vrouwen), Ste-Livrade-sur-Lot (departement Lot-et-Garonne), Mazières (departement Deux Sèvres), Cepoy-lez-Montargis (departement Loiret) en Villemur- sur-Tarn (departement Haute-Garonne).

Het is lang onduidelijk geweest wie voor deze arrestaties politiek verantwoordelijk was. Uit de verslagen van de kabinetsraad blijkt dat in de regering-Hubert Pierlot vanaf juli 1939 herhaaldelijk van gedachten werd gewisseld over subversieve activiteiten. Op 12 januari 1940 haddden volgens justitieminister Paul-Emile Janson zijn diensten interneringskampen ingericht voor buitenlanders die een gevaar zouden kunnen vormen voor de veiligheid (in totaal 1600 personen). Op 8 mei werd de kabinetsraad het eens met het ontwerp van Koninklijk Besluit dat internering van buitenlanders regelde; de tekst zou pas worden gepubliceerd op het moment dat de oorlog uitbrak. De ministers gingen ook akkoord met verscherpte "surveillance" van zowel Belgische als buitenlandse verdachten. Op 10 mei deelde Pierlot mee dat de voorzitters van Kamer en Senaat, Frans van Cauwelaert en Robert Gillon, geen bezwaren hadden tegen de internering van personen met een veiligheidsrisico, zelfs als die parlementsleden waren. Op 12 mei werd beslist al de aangehouden verdachten naar Frankrijk over te brengen. Daarna verloren de Belgische ministers, helemaal opgeslorpt door het verloop van de oorlog, de greep op de behandeling van de gedeporteerden.

De maatregel was ongetwijfeld mede geïnspireerd door de ervaring dat de nazi's bij de aanhechting van Oostenrijk en van het Sudetenland en bij de bezetting van Noorwegen hulp van een "vijfde colonne" hadden gekregen.

Voor de uitvoering van de veiligheidsmaatregelen waren Robert de Foy, de administrateur van de Veiligheid van de Staat, en auditeur-generaal Walter Ganshof van der Meersch verantwoordelijk. Zowel minister van defensie Henri Denis als minister van justitie Janson heeft later ontkend er opdracht toe te hebben gegeven. Toch blijkt Janson onmiddellijk op de hoogte te zijn geweest van sommige arrestaties (onder anderen van Joris van Severen, die hij wilde doen vrijlaten). De arrestaties vonden plaats op bevel van De Foy (telegram op 10 mei) en gebeurden aan de hand van lijsten die waren opgesteld door de procureurs des Konings maar nooit door hogere instanties blijken gecontroleerd te zijn geweest. Onschuldigen, zelfs uit inrichtingen ontsnapte psychiatrische patiënten, werden gearresteerd, gedeporteerd en vaak mishandeld, zonder dat de reden ooit meegedeeld werd en zonder dat ze de bijstand van een advocaat konden inroepen. Tegen alle rechtsprincipes in werden ze door het Belgische gerecht overgedragen aan de Franse en Britse veiligheidsdienst, meestal met de officieuze vermelding dat het ging om parachutisten, leden van de "vijfde colonne", verraders enzovoort. Ook op de veetransportwagens, waarmee ze vervoerd werden, kwamen dergelijke opschriften voor. Dat verklaart de opstootjes waarvan de verdachten gedurende hun reis door Frankrijk het slachtoffer waren. Nagenoeg alle kampen waar ze werden opgesloten, waren ingericht ten behoeve van Spaanse republikeinen. In sommige zaten ook gewone misdadigers opgesloten.

Onder de verdachten – volgens de weggevoerde René Lagrou 6000, volgens de historici J. Gérard-Libois en J. Gotovitch 2000 à 3000 – kwamen vooral (uitgeweken) Rijksduitsers en joden voor, rexisten, communisten en een aantal bekende Vlaams-nationalisten, onder wie Edgar Boonen, August Borms, Walter Bouchery, Ward Hermans, Lagrou, Clemens de Landtsheer, Edgar Lehembre, Adriaan Martens, Antoon Mermans, Bert Meuris, Jan van Mierlo, Karel Peeters, Pol le Roy, Jan Rijckoort, Van Severen, Jan Timmermans, Reimond Tollenaere.

De Vlamingen uit het kamp van Saint-Cyprien werden, samen met de Rijksduitsers aldaar, in de nacht van 2 op 3 juli bevrijd en waren op 10 juli terug in Brussel. Op 21 juli reisden Hendrik Borginon en Marcel de Ridder, in opdracht van een repatriëringscomité opgericht door de secretarissen- generaal en het Belgische Rode Kruis, naar Frankrijk om de andere gevangenen – van wie niemand wist waar ze zich bevonden – terug te brengen. In Vichy namen zij op 23 juli contact op met de Belgische ministers, en reisden, in opdracht van de Belgische regering en vergezeld van de ministers August de Schryver en Arthur Vanderpoorten, naar het kamp van Le Vernet, waar ze op 26 juli 90 landgenoten aantroffen en vernamen dat anderen zich in de kampen van St-Cyprien en Gurs bevonden. De twee ministers reden door naar die kampen. Op 27 juli werden de 90 van Le Vernet per trein naar Toulouse overgebracht, vanwaar zij dankzij de bemoeiingen van de gouverneur van Luik, Jules Mathieu, en de adjunct- commissaris voor de vluchtelingen, Lode Craeybeckx, begin augustus werden gerepatrieerd.

Kort na de terugkeer van de weggevoerden verscheen er een groot aantal publicaties over hun ervaringen; sommige daarvan werden gesubsidieerd en verspreid door de Duitse Propaganda Abteilung. In die eerste oorlogsmaanden verwekten de verhalen van de belevenissen van deze gedeporteerden sensatie. Er werd een Comité voor de Politieke Weggevoerden opgericht. Borms was er de erevoorzitter van, Lagrou voorzitter, Bouchery secretaris. In radiotoespraken en krantenstukken werden de betrokkenen uitgenodigd zich bij het Comité kenbaar te maken, hun ervaringen mede te delen en een eis tot schadevergoeding in te dienen.

De deportaties hebben een aantal Vlaams-nationalisten bevestigd in hun overtuiging dat België de eigenlijke vijand was en bij een aantal van hen de gêne ten aanzien van collaboratie met de Duitse bezetter doen verdwijnen. Door de propaganda van het Vlaamsch Nationaal Verbond werd de in ruime kringen heersende terechte verontwaardiging duchtig aangevuurd. In de zomer en het najaar van 1940 werden huldigingen van Borms en de weggevoerden georganiseerd. Borms hield ook in Nederland toespraken over zijn belevenissen. Reeds op 20 juni 1940 dienden Gerard Romsée en Edmond van Dieren een klacht in tegen auditeur-generaal Ganshof van der Meersch, de vermeende verantwoordelijke voor de wegvoeringen. Toen Van Dieren op 1 juli de auditeur-generaal in het Brusselse Justitiepaleis ontmoette, gaf hij hem in het openbaar een symbolische kaakslag op de linkerwang. Ganshof werd op 2 juli door de Duitsers gearresteerd, maar op 26 december vrijgelaten en op 8 oktober 1941 door de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep in Brussel buiten vervolging gesteld. Ook De Foy werd door de Duitsers aangehouden, maar spoedig vrijgelaten, naar het heet omdat de Belgische Veiligheid voor de oorlog goede betrekkingen had onderhouden met de Duitse veiligheidsdiensten.

In de propagandistische exploitatie bleken zich overigens al spoedig de toekomstige scheidingslijnen in de Vlaamse collaboratie af te tekenen.

Literatuur

A. Mermans, De parachutisten van Orléans, 1940; 
W. Hermans, Le Vernet d'Ariège. Van het Belgisch parlement naar het Fransch concentratiekamp, 1940; 
R. Lagrou, Wij, verdachten, 1941; 
R. Demoen, 'Verdachte nr. zooveel', in De VOS (2 september 1940 tot 4 oktober 1942); 
L. de Jong, De Duitse vijfde colonne in de Tweede Wereldoorlog, 1953; 
L. Schepens, 1940. Dagboek van een politiek conflict, 1970; 
J. Gérard- Libois en J. Gotovitch, L'an quarante. La Belgique occupée, 1971; 
W. Roland, De spooktrein, 1972; 
H. Borginon, Op zoek naar de weggesleepten van mei 1940, 1973; 
C.H. Vlaemynck, Dossier Abbeville, 1977; 
P. Hennes, De politieke verdachten van mei 1940, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1993.

Auteur(s)

Joris Dedeurwaerder; Luc Vandeweyer