Snellaert, Ferdinand A.

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Kortrijk 21 juli 1809 – Gent 3 juli 1872).

Volgde humaniora aan het stadscollege van zijn geboorteplaats (1822-1827), deed medische studie aan het Rijkshospitaal te Utrecht (1827-1829) en werd officier van gezondheid 3de, en later 2de klasse in het leger, te Middelburg (1829-1830), Antwerpen (revolutie 1830), in Noord-Brabant (1831-1833) en te Maastricht (1833-juni 1835). Vroeg toen – gezien de consolidatie van de nieuwe staat België, de erkenning ervan door de internationale machten en zijn verlangen naar het Zuiden terug te keren om er te helpen bij de vestiging en organisatie van de beginnende V.B. – ontslag uit de dienst; daarom voltooide hij zijn studie met een doctoraat in de geneeskunde te Gent (1836-1837), waar hij zich ook als huisarts in de Sint-Jacobswijk vestigde (1838-1872).

Van huis uit was Snellaert een zelfstandig denkende en verlichte geest; door zijn opleiding ten tijde van het Verenigd Koninkrijk werd hij een beginselvast en strijdlustig Nederlander, iets wat hij na 1835 in zijn hart bleef, ook waar hij zich naar buiten bij de Belgische realiteit neerlegde.

Te Gent kreeg hij weldra naast en na zijn oudere beschermer en vriend Jan F. Willems veel prestige en zelfs duidelijk gezag door zijn inzet en talrijke initiatieven voor taal, literatuur en politiek. Onder zijn impuls werd de brochure over het Taelcongres van 1841 (dat de spelling regelde) gepubliceerd; in 1838 verscheen zijn door de Academie te Brussel bekroonde Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella; in 1836 was hij een van de vijf stichters van De Tael is gan(t)sch het Volk en gangmaker voor een literaire kritiek die op een aanvaardbaar niveau stond, op esthetische en ethische normen steunde en zich onttrok aan de gebruikelijke onderlinge bewieroking en vriendendienst. Het eerst geschiedde dit in de Bydragen van de Gazette van Gent (1836-1839), daarna in het Kunst- en Letterblad, waarvan hij van 1840 tot 1843 hoofdredacteur was. Als initiatiefnemer met Philip M. Blommaert (en achter de schermen Willems) voor het petitionnement van 1840 was hij als het ware aangewezen om na het overlijden van Willems in 1846 hem aan het hoofd van de V.B. op te volgen en langzamerhand van het onschuldige, wel prestige maar geen macht verlenende werk op taalkundig, literair, historisch en cultureel gebied over te gaan tot een poging tot politieke frontvorming. Door interne twisten, wellicht ten dele veroorzaakt door Snellaerts karakter, principes, optreden of nog jeugdige leeftijd, door de divergerende krachten tussen de Gentse en de Antwerpse groepen, maar vooral ten gevolge van het opkomende partijwezen mislukte dit grotendeels. Na 1847 zouden de meeste Vlamingen zich bij de langzaam ontstaande liberale of katholieke partij voegen. Een derde mogelijkheid, te Gent en te Antwerpen reëel aanwezig en actief door Snellaert en de leden van het Vlaemsch Gezelschap gepropageerd, om tot een zelfstandige Vlaamse partij te komen en de V.B. buiten de ideologische strijd te houden, of om op zijn minst als drukgroep binnen de bestaande partijen te infiltreren en daar voor een Vlaams minimumprogramma te zorgen, mislukte na 1861. Dat veroorzaakte veel wrijvingen, vooral met Gentse en Antwerpse jongere liberalen als Julius Vuylsteke en Julius de Geyter: het in 1860 opgerichte Vlaamsch Verbond ging eraan ten onder.

Officieel werd Snellaert in 1847 als opvolger van Willems lid van de Académie Royale de Belgique te Brussel (waar hij een Vlaamse aanwezigheidspolitiek voerde, zich strijdlustig maar bezonnen opstelde en het uitgeven van oude Middelnederlandse schrijvers als Maerlant, Ruusbroec en anderen wist door te zetten); in 1850 werd hij corresponderend lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut te Amsterdam en in 1851 stichtend lid van het Willemsfonds (dat als neutraal cultuurorgaan de verspreiding van goedkope volkslectuur, gedichten en liederen beoogde). In 1849 nam hij het initiatief tot de organisatie van het eerste Nederlandsch (Taal- en) Letterkundig Congres te Gent, dat voortaan als een van de schaarse ontmoetingspunten tussen Noord en Zuid zou fungeren en in het Noorden begrip voor de Vlaamse noden zou opwekken. Datzelfde jaar werd Snellaert ridder in de Leopoldsorde; in 1851 werd hij ridder in de orde van de Nederlandsche Leeuw. Daarna fungeerde hij herhaaldelijk als jurylid of voorzitter voor de Driejaarlijkse Staatsprijs voor roman of toneel.

In 1847 droeg Snellaert met zijn Vlaemsch Gezelschap bij tot het opstellen en verspreiden van een "Verklaring van Grondbeginselen", die het actieprogramma van het petitionnement van 1840 voor de V.B. doortrok; in 1848 toonde hij voor het eerst royalistische en pro-Belgische gevoelens, toen in februari-maart annexatie en inlijving in de Franse republiek mogelijk leek. In 1856 werd hij lid van de door minister Pierre de Decker samengestelde Grievencommissie, waarvoor hij als verslaggever een indrukwekkend en nog steeds leesbaar verslag over de Vlaamse eisen en verlangens schreef. Hij komt daaruit tevoorschijn als een strijdlustig, principieel maar bedachtzaam Vlaming, die niet afliet om de heersende toestanden op het gebied van bestuur, rechtspraak, administratie en onderwijs in een voor de Vlamingen aanvaardbare richting om te buigen en de regering, het parlement en de partijen tot concessies te bewegen. Ten opzichte van Nederland bleef hij steeds broederschap en verbondenheid voelen; in zekere, maar dan niet in politiek-staatkundige zin was dit ook het geval ten opzichte van het Hinterland Duitsland, waar hij rechtstreeks (door artikelen in de Augsburger Allgemeine Zeitung) en onrechtstreeks (via zijn vrienden Gustav Höfken, August Hoffmann von Fallersleben en anderen) de publieke opinie probeerde voor te lichten over taal en literatuur van de Vlaamse romantiek en ontvankelijk te maken voor de V.B.

Binnen het Belgisch staatsverband voelde Snellaert, in tegenstelling met de meesten van zijn flamingantische tijdgenoten, de Walen als een vreemd, vijandig en daarbij naar aard en wezen grondig verschillend volk aan: het scherpst heeft hij dit uitgesproken in zijn opstel Wael en Vlaming (1847). Levensbeschouwelijk lijkt hij, hoewel gelovig, toch meer bij de liberale principes aan te leunen: pas ca. 1859-1861 zou hij zich duidelijk hiervan distantiëren bij de oprichting van het Vlaamsch Verbond en het uiteenvallen in twee kampen te Gent. Van die tijd af koos hij partij tegen de jongere liberalen onder leiding van Vuylsteke en schaarde hij zich, ten koste van een flink stuk van zijn invloed en prestige, bij de onafhankelijken en katholieken. Duidelijk is het dat hij van 1858 af toenadering heeft gezocht tot het democratische en radicale element, tot de arbeidersgroeperingen, tot Emiel Moyson, Franciscus Bilen en Lucien Jottrand, terwijl hij aan de andere kant ging beseffen dat de V.B., om tot een grotere aanhang bij het gewone volk te komen, rekening moest houden met het onomstreden gezag van het katholieke geloof en de Kerk.

Voortaan wijdde hij zich opnieuw aan literair-historisch werk: hij herschreef onder meer zijn bekende (Heel-Nederlandse) Schets eener geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1850, derde uitgave 1866), protesteerde in de Academie tegen de Franse hegemonie in bestuur en rechtspraak en stimuleerde het tekstfilologisch uitgeven van oude Vlaamse literaire en geneeskundige handschriften.

Bij zijn rusteloze activiteit als politicus en literator dient zijn duidelijk sociale belangstelling te worden gevoegd: als arts in een wijk van armen en proletariërs bestreed hij onder meer herhaaldelijk tyfus- en cholera-epidemieën en zette hij zich in voor de verbetering van hygiëne en levens- en arbeidsvoorwaarden.

Werken

Verhandeling over het nadeelige van het niet- beoefenen der volkstael voor Letteren, Kunst en Wetenschappen, 1836; 
Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella, 1838; 
Over de kamers van rhetorica te Kortryk, 1839; 
Iets over den toestand onzer tael en letterkunde, 1840; 
Taelcongres en Vlaemsch Feest, 1842; 
Bydragen tot de kennis van den tongval en het taeleigen van Kortryk, 1844; 
Het Vlaemsch tooneel in de XVIIde eeuw, 1845; 
Drie spelen van Sinne uit den tyd der reformatie, 1846; 
De Goudbloem van St. Nicolaes, hoofdkamer van het land van Waes, 1846; 
Eertyds, maer en tegenwoordig, 1846; - - Korte levensschets van Jan Frans Willems, 1847; 
Bibliotheca Willemsiana, 1847; 
Wael en Vlaming, 1847; 
met J.F. Willems, Oude Vlaemsche liederen, 1848; 
's Lands Onafhankelykheid, 1848; 
Histoire de la littérature flamande, 1848; 
Redevoering over de noodzakelykheid om met de lotgevallen van 's lands tael en letterkunde bekend te zyn, 1849; 
Kort begrip eener geschiedenis der Nederduitsche letterkunde, 1849; 
Dichtregelen voorgelezen by de inwyding van Jonkheer Ph. Blommaerts boekzael, 1851; 
Vlaemsche bibliographie, of lyst der Nederduitsche boeken in België sedert 1830, 1852; 
Een paer dagen te Luik en in de Ardennen, 1851; 
Oude en nieuwe liedjes, 1852; 
Rapport de la commission chargée de la publication des anciens monuments de la littérature flamande, 1852; 
Redevoering over Maerlant en zynen tyd, 1853; 
Over den invloed van Van Maerlants geschriften op zyne en latere eeuwen, 1854; 
Een woord over de cholera, 1854; 
Armond van Geluwe, bygenaemd de Vlaemsche Boer, 1855; 
Het leven en de leringen van David Joris, Vlaemsche herdooper 1501-1557, 1857; 
Notice sur Jacques Louis Kesteloot, 1857; 
Een loopje tot in de Pyreneeën, 1858; 
Vlaemsche commissie. Instelling, beraedslagingen, verslag, officieele oorkonden, 1859; 
Het Nederlandsch volkslied in Fransch Vlaanderen, 1860; 
Alexanders Geesten (J. van Maerlant). Inleiding, aanteekeningen, glosssarium, 1861; 
De la position de la langue flamande en Belgique, 1846; 
Levensschets van Jan Baptist David, 1867; 
Nederlandsche gedichten uit de XIVde eeuw van Jan Boendale, Hein van Aken e.a., 1869; 
Levensbericht van Mr. Adrianus Bogaers, 1872.

Literatuur

P. Fredericq, 'Dr. Snellaert als verbreider van het Nederlandse volkslied', in Taal en kultuur in Vlaanderen. Verspreide studies en Toespraken, z.j., p. 54- 58; 
H. Conscience, 'Redevoering uitgesproken... bij het graf van den Hr. Ferdinand Augustijn Snellaert', in Bulletin de l'Académie royale des sciences, des lettres et des arts de Belgique, jg. 41, XXXIV (1872), p. 57-63; 
B. Ingels, 'Nécrologie', in Bulletin de la société de médicine de Gand, jg. 41 (1872), p. 343-344; 
F. Rens, 'Dr. Ferdinand Augustijn Snellaert', in Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje voor 1873 (1873), p. 145-149; 
D., 'Dr. Ferdinand-Augusteijn Snellaert', in De Vlaamsche School, nr. 13 (1872), p. 104-106; 
G.W. Vreede, 'Een woord tot aandenken aan dr. F.A. Snellaert', in Handelingen van het XIIde Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, gehouden te Middelburg, den 3, 4 en 5 september 1872, 1873, p. 105-112; 
H. Conscience, 'Korte levensbeschrijving van Ferd.-Augustin Snellaert, lid der Academie', in Annuaire de l'Academie, XXXIX (1873), p. 167-185; 
Th. Sevens, 'Ferdinand-Augustijn Snellaert', in Vlaamsche dichters en prozaschrijvers van Kortrijk (1545-1885), 1885, p. 85-88; - - J. Boucherij, 'Twee Vlaamsche strijders. Jan Frans Willems (1793-1846). F.A. Snellaert (1809-1872)', in De Vlaamsche Kunstbode, jg. 17 (1887), p. 128-140; 
J. Obrie, 'Dr. F.A. Snellaert', in Verslagen en Mededelingen van de KVATL (1895), p. 360-373; 
P. Fredericq, 'Dr. F.A. Snellaert', in Het Volksbelang (26 september 1896); 
J. Obrie, 'Dr. Snellaert herdacht', in Verslagen en Mededelingen van de KVATL (1909), p. 724-734; 
J. Vercouille, 'Ferdinand-Augustin Snellaert', in BN, XXIII, 1921-1924, kol. 12 18; 
J. Crick, Dr. F.A. Snellaert, Dr. Guislain, Frans De Potter, Florimond Van Duyse, 1948, p. 3-26; 
J. van Bergen, 'Neerlandici in de "Academie Royale". bijdrage tot de voorgeschiedenis der Koninklijke Vlaamsche Academie', in Album Prof.Dr. Frank Baur (1948), p. 73-84; 
J. van Bergen, 'Willems, Snellaert en de "Oude Vlaemsche Liederen"', in Volkskunde, jg. 51 (1950), p. 69-79; 
J. van Bergen, 'F.A. Snellaert (1809-1872)', in De Vlaamse Gids, jg. 43 (1959), p. 669-673; 
P. de Keyser, 'De driehoeksverhouding F.A. Snellaert, F.J. Blieck en Prudens van Duyse', in Spiegel der Letteren (1960), p. 81-98; 
Gh., 'Dokter Snellaert (1809-1872)', in Neerlandia, jg. 64 (1960), p. 50-52; 
H.J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, II, 1963; 
L. Elaut, 'F.A. Snellaert, de geneesheer', in Verslagen en Mededelingen van de KVATL (1969), p. 216-219; 
A. Deprez, 'F.A. Snellaerts jeugdjaren te Kortrijk (1809-1827)', in WT, jg. 28 (1969), kol. 401-418; 
R. Gheyselinck, 'De Chirurgijn Snellaert', in Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 23 (1970), p. 918-936; 
A. Deprez, 'De jonge Snellaert (1809-1838)', in Verslagen en Mededelingen van de KVATL (1970), p. 1-154; 
A. Deprez, F.A. Snellaert en J.A. Alberdingk Thijm. Briefwisseling 1843-1872, 1971; 
L. Wils, 'De jonge Snellaert', in Kultuurleven, jg. 38 (1971), p. 922; 
A. Deprez, 'Hulde aan Dokter F.A. Snellaert (1809-1872)', in Handelingen van de KZMTLG (1972), p. 263-270; 
Gedenkboek F.A. Snellaert. Speciaal nr. De Leiegouw, jg. 14 (1972) (met bijdragen van F.A. Comer, 'Dr. F.A. Snellaert. Een verrassende aktuele Kortrijkse figuur', p. 87-188; A. Deprez, 'Jan Frans Willems en Ferdinand Augustijn Snellaert. Een vriendschap 1836-1846', p. 119-144; F. Debrabandere, 'Het Kortrijkse dialekt van F.A. Snellaert, een vergelijking van het Kortrijks in 1844 en 1972', p. 145- 198; L. Wils, 'De verhouding tussen Vlaamse Beweging en Arbeidersbeweging te Gent', p. 199-223; J.M. Lermyte, 'De tegenstellingen tussen en in de politieke partijen omstreeks 1872 en hun invloed op de Vlaamse beweging', p. 225-246; D. Cracco, 'Een brief van Snellaert aan Domien Cracco in 1850', p. 247-251; W. Simaey, F.A. Snellaert jurylid bij de dichtwedstrijd In Memoriam J.B. Hofman', p. 253-256); 
F.A. Comer, 'De man aan de brond', in Neerlandia, jg. 76 (1972), p. 43-55; 
F. Litmaath, 'F.A. Snellaert en het Kunst- en Letterblad', in WT, jg. 31 (1972), p. 25-28; - - A. Deprez, Kroniek van Dr. F.A. Snellaert en zijn tijd. Catalogus van de tentoonstelling, 1972; 
F. Litmaath, 'F.A. Snellaert, 100 jaar geleden gestorven', in Ons Erfdeel, jg. 15 (1972), p. 142-144; 
G. Schmook, 'De jonge Snellaert; F.A. Snellaert en J.A. Alberdingk Thijm', in Spiegel der Letteren, jg. 14 (1972), p. 87-101; 
L. Simons, 'Snellaert redivivus', in Dietsche Warande en Belfort, jg. 117 (1972), p. 141-143; 
id., 'Oogst van het Snellaert-jaar', in Ons Erfdeel, jg. 15 (1972), p. 149- 150; 
J. Huyghebaert, 'F.A. Snellaert als Treallens in de bundel "Rumbeemse Avondstonden" 1855-1858', in Biekorf, jg. 73 (1972), p. 333-336; 
M. de Smedt, 'De jonge Snellaert; F.A. Snellaert en J.A. Alberdingk Thijm', in Leuvense Bijdragen, jg. 61 (1972), p. 283-286; 
id., 'F.A. Snellaert en het begrip literatuurgeschiedenis', in Handelingen van de KZMTLG (1972), p. 181-196; 
F.A. Comer, 'Het Snellaertjaar 1972', in Leiegouw, jg. 15 (1973), p. 143-145; 
L. Elaut, 'Een medisch toertje in de briefwisseling van F.A. Snellaert', in Handelingen van de KZMTLG (1973), p. 27-35; 
M. de Smedt, 'Kroniek van Dr. F.A. Snellaert', in Neerlandia, jg. 77 (1973), p. 22-24; 
K. Wauters, 'Een kroniek van Snellaert', in Dietsche Warande en Belfort, jg. 118 (1973), p. 228-229.

Verwijzingen

zie: Nederlandse Taalunie, Vlaemsche Commissie.

Auteur(s)

Ada Deprez