Rudelsheim, Marten
(Amsterdam 25 april 1873 – Antwerpen 10 september 1920).
Kwam zich op twaalfjarige leeftijd met zijn ouders te Antwerpen vestigen. Zij behoorden als winkeliers tot de tamelijk gegoede joodse burgerij. Rudelsheim volgde humaniora aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen. Vervolgens studeerde hij te Gent klassieke letteren en promoveerde in 1897 op een literair-historisch onderwerp uit de Nederlandse geschiedenis. Hij vestigde zich daarna weer te Antwerpen. In 1900 werd hij ambtenaar bij de Stadsbibliotheek, waar hij opklom tot onderbibliothecaris. Hij schreef verscheidene wetenschappelijke en bibliotheek-technische studies. Daarnaast had hij de leiding van de in 1917 opgerichte volksuniversiteit van het Algemeen-Nederlands Verbond (ANV) te Antwerpen en was hij Vlaams correspondent voor het Noord-Nederlandse dagblad De Nieuwe Courant.
Reeds op het atheneum ontpopte Rudelsheim zich als een ijverig flamingant met progressief-liberale ideeën. Zeker is hij in die tijd (1890-1892) beïnvloed door Max Rooses en had hij via Vlaamse studentenclubs contact met Lodewijk de Raet. Met De Raet pleitte hij in 1892 al voor bestuurlijke scheiding.
Behalve zijn politieke activiteiten ontplooide hij zijn talenten ook op literair terrein. Van 1901 tot 1902 zat hij in de redactie van De Violier, tijdschrift gewijd aan kunst en letteren. Veel waarde hechtte hij aan muziek en toneel, waarin hij middelen tot volksopvoeding zag. In 1904 schreef hij: Eenige denkbeelden over praktisch flamingantisme. Hij koos hier duidelijk partij voor de sociale kant van Vlaanderens strijd voor emancipatie. Al in 1891 pleitte ook hij voor een Vlaamse hogeschool. Tijdens zijn studententijd was hij actief in de hogeschooluitbreiding. In 1906 verscheen zijn brochure De Vlaamsche Mijnbouwschool. Alleen door Vlaams technisch hoger onderwijs, zo stelde hij, kon de dreigende verfransing van het Kempisch kolengebied afgewend worden. Spoedig daarna was hij een der secretarissen van de tweede Vlaamsche Hoogeschoolcommissie (1907).
Behalve dit alles was hij ook bestuurslid van de Belgische afdeling van het ANV. Zich baserend op de idealen van dit verbond streed hij tegen de door Eugène Baie voorgestelde Entente Hollando-Belge. Deze entente zou zijns inziens slechts het Franse politieke en culturele imperialisme in de hand werken (Het voorstel van een Hollandsch-Belgisch Verbond, in het bijzonder uit Groot- Nederlandsch oogpunt beschouwd, 1907).
Niet zonder aarzeling koos hij tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het activisme. Hij meende dat Vlaanderen binnen het kader van de Belgische wetgeving zijn rechten mocht nemen, ook via de Duitse bezetters. In deze zin aanvaardde hij in 1916 de vernederlandsing van de Gentse universiteit, waarvoor hij een ijverig propagandist werd. In hetzelfde jaar werd hij lid van het Vlaamsch Verbond te Antwerpen, waarin gepleit werd voor een "zelfstandig Vlaanderen in een vrij en onafhankelijk België". In de eerste Raad van Vlaanderen behoorde hij tot de unionisten. Toen August Borms op 22 december 1917 de volledige onafhankelijkheid van Vlaanderen uitriep, trok hij zich uit de Raad terug (samen met Herman Vos en Antoon Jacob).
Na de oorlog werd hij gearresteerd en uit zijn ambt gezet. Samen met Vos en Jacob werd hij berecht ("het proces van de Antwerpse intellectuelen") en tot gevangenisstraf veroordeeld. Zijn gezondheid liet te wensen over en door de gebrekkige medische verzorging stierf hij in het bijzijn van enkele familieleden en activistische medegevangenen in de Antwerpse gevangenis.
Literatuur
P. Tack, 'Dr. Marten Rudelsheim', in Dietsche Gedachte, jg. 8 (1933), p. 58-60;
G. Schmook, 'Uit Groot-Mokum gewerd ons een offervaardig flamingant, Marten Rudelsheim: Amsterdam 1873-Antwerpen 1920', in Verslagen en Mededelingen van de KVATL, nr. 1 (1971), p. 80-146.
Verwijzingen
zie: repressie.